Bij uitspraak van 22 juli 2014, nrs. AWB 13/4931 en 13/4932, niet gepubliceerd, heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“1. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de last rust te bewijzen dat sprake is van een belastbare prestatie.
2. Uit de gebruiksovereenkomst volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres prestaties verricht jegens Natuurmonumenten, welke prestaties bestaan uit het - op de overeengekomen wijze en tegen de overeengekomen vergoeding - beheren van graslanden, rietlanden en wateren, welke toebehoren aan Natuurmonumenten. Er dient zodanig beheer plaats te vinden dat de weidevogelstand in het gebied in stand kan blijven en uitbreiding zo mogelijk wordt bevorderd. In de samenwerkingsovereenkomst en in de gebruiksovereenkomst zijn de door eiseres te verrichten werkzaamheden beschreven. Zoals tot uitdrukking is gebracht in onderdeel 7.1 van de gebruiksovereenkomst dienen de door eiseres uit te voeren beheersactiviteiten de wezenlijke belangen van de particuliere grondeigenaar Natuurmonumenten, welke rechtstreeks voortvloeien uit haar (statutaire) doelstellingen.
3. Gelet op het onder 2 overwogene is sprake van verbruik door Natuurmonumenten van de door eiseres verrichte beheers- en andere activiteiten, alsmede van een vergoeding die in rechtstreeks verband staat met de door eiseres verrichte activiteiten. Het beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 1996, Mohr, C-215/94 kan eiseres dan ook niet baten. Niet kan worden gezegd dat de onderhavige activiteiten eigen activiteiten van eiseres zijn, die Natuurmonumenten geen voordeel hebben opgeleverd (HR 20 februari 2009, nr. 41 209, V-N 2009/12.14; HR 15 oktober 2004, nr. 39 956, V-N 2004/55.26).
4. De stelling van eiseres dat de van Natuurmonumenten ontvangen betalingen in feite een compensatie vormen voor het inkomensverlies dat eiseres lijdt als gevolg van de beperkingen die Natuurmonumenten aan eiseres oplegt bij de exploitatie van zijn bedrijf, vindt geen steun in de feiten. Uit onderdeel 4.5 van de gebruiksovereenkomst volgt dat de exploitatie van het bedrijf ondergeschikt is aan de door eiseres uit te voeren beheerstaken; eiseres is weliswaar bevoegd van de desbetreffende percelen grasland gras of hooi te winnen of deze met eigen vee te beweiden, maar enkel ten dienste van de beheerdoelstellingen.
5. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij niet kan worden vergeleken met de belastingplichtige in de zaak waarin het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2012, nr. 11-00926, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0942, uitspraak heeft gedaan, omdat eiseres reeds veehouder was en geen loonwerker en tevens omdat eiseres geen tweede overeenkomst weidevogelimpuls heeft gesloten. Deze tweede overeenkomst heeft betrekking op werkzaamheden die veel meer op loonwerk lijken, aldus eiseres. Zowel de belastingplichtige in voornoemde zaak als eiseres verrichten echter werkzaamheden van dezelfde aard op basis van dezelfde samenwerkingsovereenkomst en gebruiksovereenkomst waarvoor een vergoeding wordt ontvangen. De aard van de onderneming maakt dit niet anders. Bovendien volgt uit de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam dat het sluiten van de tweede overeenkomst weidevogelimpuls geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling van het geschil. Gelet op voorgaande leidt de stelling van eiseres aldus niet tot een ander oordeel.
6. Tot slot stelt eiseres dat het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1988, nr. 33625, ECLI:NL:HR:1998:AA2543 van toepassing is. Nu in casu geen sprake is van gelieerde partijen, zoals in die zaak aan de orde, faalt reeds daarom een beroep op gelijkstelling aan dat arrest.
7. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat voor de heffing van omzetbelasting sprake is van een belastbare prestatie.
8. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”