1.1
De relevante feiten in cassatie zijn als volgt.2
a. [eisers] zijn eigenaren van de drie aaneengesloten percelen met woningen aan de [a-straat 1 t/m 3] te [plaats] . [eiser 1] (hierna: [eiser 1] ) is sinds 1996 eigenaar van de woning nr. [1] en verwierf in 2003 de woning nr. [2] voor zijn onderneming, [eiseres 2]3 [eiser 3] , de zoon van [eiser 1] , is sinds 2009 eigenaar van de woning nr. [3] .
b. Zowel aan de linkerzijde van de woningen van [eisers] als aan de rechterzijde daarvan, van de straatzijde uit gezien, zijn aan de [a-straat] andere huizen gelegen. De percelen aan de rechterzijde zijn ten opzichte van de percelen van [eisers] aan de straatzijde meer naar voren gelegen en aan de achterzijde in gelijk mate minder naar achteren.
c. De percelen nrs. [1] , [2] en [3] grenzen, evenals de links en rechts daarvan gelegen percelen, aan de achterzijde aan het aan de gemeente in eigendom toebehorende perceel [001] waarop een openbare groenvoorziening (grasveld en groenstrook) is gelegen.4
d. [eisers] hebben geen onderlinge afscheiding tussen hun achtertuinen. Zij gebruiken de tuinen allen als één tuin. De achtertuin ter hoogte van de percelen nrs. [1] en [2] , waar de woningen aan de achterzijde een uitbouw hebben, is, gerekend tot de kadastrale grens, circa 5 meter diep. Bij de woning nr. [3] is geen aanbouw aangebracht; de achtertuin begint daar circa 3 meter verder naar voren, waardoor de achtertuin bij perceel nr. [2] 3 meter dieper is. De achtertuinen van de percelen nrs. [1] , [2] en [3] hebben een gezamenlijke breedte van circa 30 meter.
e. [eiser 1] heeft na de aankoop van perceel nr. [1] de gemeente bij brief van 5 november 19985 verzocht een aan zijn perceel grenzende strook grond van 5 meter van het perceel van de gemeente te mogen kopen. De gemeente heeft dat verzoek bij brief van 21 december 1998 afgewezen.
f. Op 11 november 2011 heeft de gemeente de groenstrook op haar perceel teruggesnoeid tot een hoogte van circa 10 centimeter. Bij emailberichten van 11 november 2011 heeft [eiser 1] bij de gemeente geklaagd over de besnoeiing van de groenstrook, de gemeente verzocht om een groenstrook van 3 meter achter de percelen te mogen kopen en verder aanspraak gemaakt op schadevergoeding of een bijdrage voor het aanleggen van een schutting.6 Bij emailberichten van 15 en 28 november 2011 heeft [eiser 1] zich jegens de gemeente op het standpunt gesteld dat hij door langdurig gebruik eigenaar is geworden van 3 meter van de groenstrook.7
g. Bij brief van 23 mei 2012 heeft de gemeente het beroep op verkrijgende verjaring van [eiser 1] alsmede zijn verzoek om de groenstrook te mogen kopen afgewezen.
h. De aan de percelen van [eisers] grenzende groenstrook op het perceel van de gemeente is in zijn geheel ongeveer 5,5 meter diep. [eisers] hebben na de snoeiwerkzaamheden van de gemeente in 2012 achter hun percelen een rieten schutting van circa 2 meter hoog met vaste houten palen doen plaatsen op ruim 3 meter uit de kadastrale grens tussen hun percelen en die van de gemeente. De groenstrook van circa 5,5 meter diep kan worden onderscheiden in een ‘tuinstrook’ (voor de eerste 3 meter uit de kadastrale grens die [eisers] als tuin hebben gebruikt, voor de schutting) en een ‘groenstrook’ (voor het resterende gedeelte daarvan, achter de schutting).8
1.2
In de onderhavige procedure, ingeleid bij dagvaarding van 28 december 2012, heeft de gemeente verklaringen voor recht gevorderd dat [eisers] niet door verjaring de eigendom hebben verkregen van de tuinstrook en de groenstrook op het perceel van de gemeente alsmede dat de gemeente (onbezwaard) eigenaar is van de tuinstrook en de groenstrook achter de percelen nrs. [1] , [2] en [3] , en voorts veroordeling van [eisers] tot ontruiming van de tuinstrook en de groenstrook.
[eisers] hebben in reconventie gevorderd, primair, een verklaring voor recht dat de strook grond van 30 bij circa 5,5 meter achter hun percelen eigendom is geworden van [eisers] door verjaring op grond van art. 3:105 BW jo. art. 3:306 BW, alsmede veroordeling van de gemeente tot medewerking aan de inschrijving van die eigendomsverkrijging in de openbare registers en tot betaling van een bedrag van € 7.000,- aan schadevergoeding, en subsidiair verklaringen voor recht van verkrijging van eigendom van de door ieder van [eisers] gebruikte delen van de groenstrook van 5,5 meter en medewerking van de gemeente tot inschrijving daarvan in de openbare registers.
1.5
Bij arrest van 21 april 2015 heeft het hof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.9 Samengevat en voor zover in cassatie van belang heeft het hof daaraan de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
[eisers] beroepen zich op het door hen zijn verkregen van de eigendom van een aan hun percelen grenzende strook grond van het perceel van de gemeente van circa 5,5 meter (de tuinstrook + de groenstrook) dan wel van 3 meter (de tuinstrook) op grond van verjaring als voorzien in art. 3:105 BW (rov. 3.3.1).
Voor verkrijgende verjaring op grond van art. 3:105 BW is in de eerste plaats vereist dat sprake is geweest van bezit van [eisers] (en eventuele rechtsvoorgangers) en voorts dat de eigenaar gedurende (meer dan) twintig jaar geen actie heeft ondernomen tegen het verlies van zijn bezit van de eigendom (rov. 3.3.2).
De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat bij onroerende zaken niet snel een intentie tot het houden voor zichzelf door een niet rechthebbende pleegt te worden aangenomen, hetgeen volgens het hof temeer geldt bij stroken publieke eigendom die grenzen aan percelen die aan privépersonen in eigendom toebehoren (rov. 3.3.3).
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in de gegeven situatie, waar de groenstrook van het perceel van de gemeente voor de woningen aan de [a-straat] een natuurlijke omzoming van de achtertuinen vormde, het in die groenstrook aanbrengen van een afscheiding van paaltjes met gaas of draad om de bewegingsvrijheid van honden en/of kinderen te beperken, niet valt te scharen onder uiterlijk waarneembare gedragingen waaruit naar verkeersopvatting ondubbelzinnig een gaan houden voor zichzelf met onttrekking van bezit aan de gemeente kan worden afgeleid. Hetzelfde geldt ten aanzien van het gebruik van de strook grond voor het plaatsen van enige roerende zaken (compostbak, kliko, fietsenrek, tegels, houtopslag) en ten aanzien van het plaatsen van een kippenhok, speelhuis voor kinderen en/of een houtopslag, alsmede het in privé aanbrengen van beplantingen en het onderhouden daarvan en van de door de gemeente aangebrachte beplanting en het aanbrengen van doorgangen in de afscheiding (rov. 3.3.4).
De rechtbank heeft verder terecht opgemerkt dat bovendien het verzoek van [eisers] in 1998 om de strook grond van de gemeente te kopen onverenigbaar is met enige eigenaarspretentie van de strook grond. [eisers] stellen wel terecht dat het verzoek van [eiser 1] in 1998 niet kan afdoen aan een eenmaal voltooide verkrijging door verjaring. Dat neemt echter niet weg dat in dat geval uit het verzoek van [eiser 1] aan de gemeente moet worden geconcludeerd dat hij de desbetreffende strook grond kennelijk niet door zijn rechtsvoorganger in eigendom geleverd heeft gekregen en dat hij deze vervolgens evenmin is gaan houden voor zichzelf. Dit ligt hooguit anders voor de plaats waar de rechtsvoorganger van [eiser 1] op perceel nr. [1] een broeikas had die deels op het perceel van de gemeente gelegen was. Nu volgens de door [eisers] overgelegde verklaring van de rechtsvoorganger die broeikas in 1987 is gebouwd doet zich ten aanzien van de broeikas, voor zover gelegen op het perceel van de gemeente, echter niet de situatie voor dat een daaruit mogelijk af te leiden bezit van het desbetreffende gedeelte van het perceel van de gemeente reeds twintig jaar had geduurd ten tijde van de in het verzoek van 1998 gelegen erkenning van [eiser 1] van de eigendom van de gemeente van (ook) dat deel van de strook grond (rov. 3.3.5).
De vraag of [eisers] zelf na hun aankoop van de percelen op enig moment door uiterlijk waarneembare gedragingen ondubbelzinnig bezit van de aan de gemeente in eigendom toebehorende tuinstrook en/of groenstrook hebben genomen, kan verder onbesproken blijven nu sedert de door [eisers] voor dergelijk bezit gestelde gedragingen nog geen twintig jaar is verlopen totdat de gemeente in het onderhavige geding bij dagvaarding van 28 december 2012 haar recht op de eigendom van de strook grond heeft doen gelden (rov. 3.3.6).
Op grond van het voorgaande falen de grieven I t/m V (rov. 3.3.7).