De Rechtbank heeft met betrekking tot het geschil als volgt overwogen:
(…) 18. De rechtbank stelt voorop dat partijen, naar tussen hen ook niet in geschil is, zijn gebonden aan de in de bezwaarfase tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst.
19. Gelet op het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst kunnen op grond daarvan in beroep alleen de waarde van de panden en de hoogte van de aan eiser toegekende proceskostenvergoedingen ter discussie staan. Dat betekent dat hetgeen eiser stelt met betrekking tot de afwezigheid van een nieuw feit hier niet aan de orde kan komen, ook niet ten aanzien van de (waardering van de) panden en de door verweerder bij uitspraken op bezwaar dienaangaande toegepaste interne compensatie. De mogelijkheid tot interne compensatie is (voor beide partijen) immers ook specifiek in de vaststellingsovereenkomst opgenomen.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de boetes voor zover deze zien op de correcties van het inkomen in box 2 nader heeft vastgesteld conform het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst. In zoverre zijn de navorderingsaanslagen en boetes naar het oordeel van de rechtbank juist en dus niet te hoog vastgesteld. Navolgend zal de rechtbank ingaan op de waarde van de panden.
De waarde van de panden
21. Niet in geschil is dat de panden in aanmerking dienen te worden genomen voor de waarde in het economische verkeer. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daaronder in dit verband dient te worden verstaan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn betaald.
22. Verweerder heeft in de motivering van zijn uitspraken op bezwaar en in beroep gesteld dat de panden in de bewuste jaren per de verschillende peildata een waarde in het economische verkeer hebben van:
2005 € 2.789.150 (1 januari) respectievelijk € 2.956.500 (31 december);
2006 € 2.956.500 (1 januari) respectievelijk € 3.285.000 (31 december);
2007 € 3.285.000 (1 januari) respectievelijk € 3.650.000 (31 december);
2008 € 3.650.000 (1 januari) respectievelijke 3.650.000 (31 december);
2009 € 2.217.765 (januari 2009).
23. Met betrekking tot de door verweerder bepleite waarden voor de desbetreffende jaren overweegt de rechtbank als volgt.
Waarde per 31 december 2008/1januari 2009
24. Vast staat dat eiser de panden (winkelruimte en appartementsrechten/ bovenwoningen) omstreeks april 2009 heeft verkocht aan een derde voor een bedrag van in totaal € 3.650.000. Naar het oordeel van de rechtbank verbindt verweerder daaraan terecht de conclusie dat de waarde in het economische verkeer van de panden per 31 december 2008 respectievelijk 1 januari 2009 eveneens € 3.650.000 bedraagt. Gelet op het korte tijdsbestek tussen laatstgenoemde data en het moment van werkelijke verkoop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat die waarden niet overeen komen.
25. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat uit gegevens van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN) de volgende cijfers blijken.
- In 2008 is de waarde van de woningbeleggingsmarkt met 0,8 procent en de winkelbeleggingsmarkt met 0,5 procent gedaald (bron: de vastgoedbeleggingsmarkt in Nederland 2008 van het IVBN).
- In 2007 is de waarde van de woningbeleggingsmarkt met 5,7 procent en de winkelbeleggingsmarkt met 6,8 procent gestegen (bron: de vastgoedbeleggingsmarkt in Nederland 2008 van het IVBN).
- In 2006 is de waarde van de woningbeleggingsmarkt met 7,2 procent en de winkelbeleggingsmarkt met 7,9 procent gestegen (bron: de vastgoedbeleggingsmarkt in Nederland 2006 van het IVBN).
- In 2005 is de waarde van de woningbeleggingsmarkt met 5,7 procent en de winkelbeleggingsmarkt met 6,3 procent gestegen (bron: de vastgoedbeleggingsmarkt in Nederland 2006 van het IVBN).
Waarden per 1 januari 2005, 31 december 2005/1januari 2006, 31 december 2006/1 januari 2007 en 31 december 2007/1 januari 2008
26. Verweerder stelt dat de waarde in het economische verkeer van de panden per 31 december 2007/1 januari 2008 eveneens € 3.650.000 bedroeg, per 31 december 2006/1 januari 2007 € 3.285.000, per 31 december 2005/1 januari 2006 € 2.956.500 en per 1 januari 2005 € 2.789.150 bedroeg. De rechtbank acht deze door verweerder gestelde waarden per die data, gelet op de onder 24 en 25 vermelde gegevens, aannemelijk.
27. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de door verweerder bepleite waarden worden ondersteund door de tot de gedingstukken behorende taxatierapporten afkomstig van [K] o.g. respectievelijk [L] taxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst/ [S] .
28. Al hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de door hem bepleite waarden van de panden (2005: € 1.608.375; 2006: € 1.631.295; 2007: € 1.647.375; 2008: € 1.669.695) doet aan het voorstaande niet af. De rechtbank acht daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de waarden van de panden lager waren dan hiervoor weergegeven.
29. Nu bij de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2005 tot en met 2009 de panden voor de grondslag in box 3 in aanmerking zijn genomen voor een lagere waarde dan de hiervoor door verweerder aannemelijk gemaakte waarden, is de rechtbank van oordeel dat de belastingaanslagen zoals deze luiden na uitspraken op bezwaar ook in zoverre niet te hoog zijn vastgesteld.
Heffingsrente
30. In de vaststellingsovereenkomst is voor wat betreft de heffingsrente vastgelegd dat deze zal worden berekend conform de wettelijke bepalingen. Gesteld noch gebleken is dat de heffingsrente niet conform de wettelijke bepalingen is berekend. Dat verweerder volgens eiser onvoldoende voortvarend uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is geen reden om de heffingsrente in afwijking van de vaststellingsovereenkomst en de wettelijke bepalingen te matigen. De heffingsrente wordt immers niet berekend over de periode tussen de navorderingsaanslag en de uitspraak op bezwaar zodat de door eiser gestelde vertraging, wat daar overigens van zij, geen gevolgen heeft voor de hoogte van de heffingsrente. (…)