6.1
Blijkens punt 66 van het arrest verstaat het HvJ onder ‘de feitelijke exploitatie van een onroerende zaak’: dé verhuur, het beheer van de bestaande huurcontracten alsmede het machtigen van andere derden en de controle op onderhoudsmaatregelen. Daarover overweegt het HvJ onder meer:
“67. Derhalve dient te worden bepaald of het beheer in de zin van artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn uitsluitend ziet op de aankoop en verkoop van de betrokken onroerende zaken dan wel ook de feitelijke exploitatie ervan omvat.
68. Volgens vaste rechtspraak moeten de bewoordingen waarin de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn zijn omschreven, strikt worden uitgelegd. De uitlegging van die bewoordingen moet echter in overeenstemming zijn met de door deze vrijstellingen nagestreefde doeleinden en dient te stroken met de eisen van het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel. Dit beginsel van strikte uitlegging betekent dus niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van artikel 13 zijn gebruikt, aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen effect meer sorteren (zie met name arresten Zimmermann, C‑174/11, EU:C:2012:716, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak, alsmede Mapfre asistencia en Mapfre warranty, C‑584/13, EU:C:2015:488, punt 26).
69. Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, is het begrip „beheer” van gemeenschappelijke beleggingsfondsen als bedoeld in artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn, een autonoom Unierechtelijk begrip waarvan de lidstaten de inhoud niet kunnen wijzigen (arrest Abbey National, C‑169/04, EU:C:2006:289, punt 43).
70. Dat begrip is door de Uniewetgever niet gedefinieerd.
71. Het Hof heeft evenwel gepreciseerd dat de handelingen waarvoor de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen geldt, de handelingen zijn die specifiek zijn voor de activiteit van instellingen voor collectieve belegging (arresten Abbey National, C‑169/04, EU:C:2006:289, punt 63; Deutsche Bank, C‑44/11, EU:C:2012:484, punt 31, en ATP PensionService, C‑464/12, EU:C:2014:139, punt 65). Met betrekking tot inzonderheid de door een derde beheerder verstrekte beheersdiensten heeft het Hof geoordeeld dat deze handelingen over het geheel genomen een afzonderlijk geheel moeten vormen en onderdelen moeten vormen die specifiek en essentieel zijn voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen (arrest ATP PensionService, C‑464/12, EU:C:2014:139, punt 65).
72. Naast de taken van portefeuillebeheer, vormen taken van administratie van instellingen voor collectieve belegging zelf, zoals genoemd in bijlage II bij de icbe-richtlijn, onder de rubriek „Administratie”, taken die specifiek zijn voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen (arrest ATP PensionService, C‑464/12, EU:C:2014:139, punt 66).
73. Zo heeft het Hof geoordeeld dat niet alleen het beheer van beleggingen, hetgeen selectie en verkoop van beheerde activa impliceert, maar ook administratieve en boekhoudkundige taken, inzonderheid diensten zoals de berekening van het bedrag aan inkomsten en de prijs van de deelnemingen of aandelen in het fonds, de waardering van de activa, de verslaglegging, de voorbereiding van declaraties voor de verdeling van de inkomsten, de verstrekking van informatie en documentatie voor de periodieke rekeningen en de belastingaangiften, voor het opmaken van statistieken en voor de aangiften voor de btw alsmede de opstelling van de rendementsprognoses, onder het begrip „beheer” van een gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn vallen (zie arresten Abbey National, C‑169/04, EU:C:2006:289, punten 26, 63 en 64, en ATP PensionService, C‑464/12, EU:C:2014:139, punt 68).
74. Het Hof heeft ook al geoordeeld dat taken van een bewaarder van gemeenschappelijke beleggingsfondsen en eenvoudige materiële of technische diensten, zoals de terbeschikkingstelling van een systeem van gegevensverwerking, daarentegen niet onder artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn vallen (arrest Abbey National, C‑169/04, EU:C:2006:289, punten 65 en 71).
75. De regeringen die opmerkingen hebben ingediend, zijn van mening dat zo de in het hoofdgeding betrokken vastgoedvennootschappen moeten worden beschouwd als gemeenschappelijke beleggingsfondsen in de zin van artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn, onder het begrip „beheer” in de zin van deze bepaling vallen het beheer van beleggingen, met name beslissingen en adviezen met betrekking tot de aan‑ en verkoop van de waarden waarin wordt belegd, alsmede de diensten genoemd in bijlage II bij de icbe-richtlijn onder de rubriek „Administratie”. Eenvoudige materiële of technische diensten zoals de terbeschikkingstelling van een systeem van gegevensverwerking of de feitelijke exploitatie van de onroerende zaken van de betrokken vennootschappen vallen evenwel niet onder dat begrip.
76. X en de Commissie voeren daarentegen aan dat de werkzaamheden die A heeft verricht ten behoeve van haar drie medecontractanten, zoals omschreven in punt 19 van het onderhavige arrest, onder het begrip „beheer” van een gemeenschappelijk beleggingsfonds vallen. Al deze activiteiten beogen een optimalisatie van het beheer van het onroerend vermogen dat het kapitaal van de drie medecontractanten van A uitmaakt, en bijgevolg het verbeteren van de opbrengst van de deelnemingen van de beleggers in de gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
77. Dienaangaande zij vastgesteld dat de specifieke activiteit van een gemeenschappelijk beleggingsfonds bestaat in de collectieve belegging van het aangetrokken kapitaal (zie in die zin arrest GfBk, C‑275/11, EU:C:2013:141, punten 22 en 24). Voor zover de activa van een dergelijk fonds bestaan uit onroerende zaken, bestaat de specifieke activiteit van dat fonds bijgevolg in werkzaamheden betreffende de selectie, de aan‑ en verkoop van de onroerende zaken enerzijds en administratieve en boekhoudkundige taken anderzijds, zoals vermeld in punt 73 van het onderhavige arrest.
78. De feitelijke exploitatie van de onroerende zaken is daarentegen niet specifiek voor de exploitatie van een gemeenschappelijk beleggingsfonds daar dit buiten het bestek van de diverse werkzaamheden in verband met de collectieve belegging van het samengebrachte kapitaal valt. Aangezien met de feitelijke exploitatie van de onroerende zaken wordt beoogd het belegde vermogen te behouden en in waarde te doen stijgen, is de doelstelling daarvan niet specifiek voor de activiteit van een gemeenschappelijk beleggingsfonds, maar inherent aan elke soort van belegging.
79. Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de feitelijke exploitatie van de onroerende zaken van een gemeenschappelijk beleggingsfonds niet onder het in deze bepaling gebruikte begrip „beheer” valt.”
6.16
Uit de rechtspraak van het HvJ40 volgt dat het begrip ‘beheer’ van gemeenschappelijke beleggingsfondsen als bedoeld in artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn, een autonoom Unierechtelijk begrip is waarvan de lidstaten de inhoud niet kunnen wijzigen. Ik verwijs in dit kader naar punt 43 van Abbey National II. Daaruit volgt voorts – zie onder meer ook punt 71 van Fiscale eenheid X – dat diensten ‘beheer’ van een gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van de vrijstelling zijn, indien deze diensten kenmerkend en essentieel zijn voor het beheer van dat fonds. Daarvan is sprake als de diensten specifiek zijn voor de activiteit van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. In Abbey National II heeft het HvJ dit als volgt verwoord:
“59. Derhalve dient deze bepaling tegen de achtergrond van de context ervan en van de doelstellingen en de algemene opzet van deze richtlijn te worden uitgelegd, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de ratio legis van de vrijstelling waarin zij voorziet (…).
60. Allereerst moet eraan worden herinnerd dat, aangezien de in artikel 13 van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstellingen uitzonderingen vormen op het algemene beginsel dat BTW wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht, zij strikt moeten worden uitgelegd (…).
62. Zoals de advocaat-generaal in punt 68 van haar conclusie heeft opgemerkt, is het doel van de vrijstelling waarin artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn voor verrichtingen in verband met het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen voorziet, met name kleine beleggers het beleggen in effecten via beleggingsinstellingen mogelijk te maken. Punt 6 van deze bepaling beoogt te garanderen dat het gemeenschappelijke BTW-stelsel fiscaal neutraal is met betrekking tot de keuze tussen rechtstreeks beleggen in effecten en beleggen via gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
63. De handelingen waarvoor deze vrijstelling geldt, zijn dan ook de handelingen die specifiek zijn voor de activiteit van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.”
6.17
De activiteit van een gemeenschappelijk beleggingsfonds bestaat uit de collectieve belegging van het uit het publiek aangetrokken kapitaal.41 Het HvJ verduidelijkt in punt 77 van Fiscale eenheid X waaruit de activiteit van een gemeenschappelijk beleggingsfonds waarvan de activa bestaan uit onroerende zaken bestaat. Gelet op deze overweging en de eerder gewezen rechtspraak42 valt onder het begrip ‘beheer’ in ieder geval de volgende dienstverlening:
- Werkzaamheden betreffende de selectie, de aan- en verkoop van activa (in de onderhavige zaak de onroerende zaken);43
- Adviesverlening en informatieverstrekking (aanbevelingen) betreffende de aan- en verkoop van activa;
- Administratieve en boekhoudkundige taken van het gemeenschappelijk beleggingsfonds zelf, in het bijzonder diensten zoals:
a) de berekening van het bedrag aan inkomsten en de prijs van de deelnemingen of aandelen in het fonds;
b) de waardering van de activa;
c) de verslaglegging;
d) de voorbereiding van declaraties voor de verdeling van de inkomsten;
e) de verstrekking van informatie en documentatie voor de periodieke rekeningen en de belastingaangiften, voor het opmaken van statistieken en voor de aangiften voor de btw;
f) de opstelling van de rendementsprognoses;
- De niet-limitatieve lijst van (administratieve) taken genoemd in bijlage II bij de icbe-richtlijn (die overigens uitsluitend betrekking heeft op collectieve belegging in effecten):44
“- Beheer van beleggingen
- Administratie:
a) uitvoeren van de wettelijk verplichte en voor het fondsbeheer vereiste werkzaamheden op het gebied van de verslaglegging
b) verzoeken om inlichtingen van cliënten
c) waardering en prijsstelling (met inbegrip van belastingaangiften)
d) toezien op de naleving van de regelgeving
e) bijhouden van een deelnemersregister
f) bestemming van de inkomsten
g) uitgifte en inkoop van rechten van deelneming
h) afwikkeling van contracten (met inbegrip van de verzending van deelbewijzen)
i) bijhouden van bescheiden
- Verkoop”
6.19
Gelet op deze opsomming, gaan partijen mijns inziens terecht ervan uit dat de werkzaamheden onder e) en f) onder het begrip ‘beheer’ vallen. Ik moet wel toegeven dat ik niet goed kan volgen waarom het HvJ de werkzaamheden betreffende de selectie en aan- en verkoop van activa aanmerkt als werkzaamheden die specifiek zijn voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen (zie punt 73 van Fiscale eenheid X NV). Van Zadelhoff heeft daarover in zijn noot bij het arrest van HR BNB 2014/19 het volgende opgemerkt:
“De desbetreffende BTW-vrijstelling heeft volgens het Hof van Justitie tot doel het beleggen in effecten via beleggingsinstellingen te vergemakkelijken door BTW-kosten uit te sluiten. Grote beleggers kunnen zelf spreiding in hun beleggingen aanbrengen. Kleine beleggers kunnen feitelijk enkel via beleggingsinstellingen hun beleggingen adequaat spreiden. Zonder de onderhavige vrijstelling zou daarbij een (additionele) BTW-druk worden belopen op kosten van beheer. In de praktijk blijken juist grote beleggers, zoals pensioenfondsen, voor hun beleggingen beheerders in te huren. Bij individueel beheer lopen zij tegen een BTW-druk op. Is die BTW-druk te vermijden door samen te beleggen zoals in casu het geval is? Mocht dat het geval zijn, dan zou het voor de BTW verschil uitmaken of sprake is van collectief respectievelijk individueel beheer. Dat zou niet passen bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie dat gelijksoortige prestaties niet afwijkend mogen worden belast. (…) Een BTW-onderscheid tussen individueel en collectief beheer mag in beginsel niet bestaan. Het beheer van effecten is belast met BTW, waarbij het geen verschil uitmaakt of die effecten aan een individuele belegger dan wel aan een beleggingsinstelling toebehoren. De BTW-vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen mag mijns inziens dan ook niet het beheer van de beleggingen van die fondsen, maar enkel het beheer van dat fonds zelf betreffen. Daaronder valt het operationeel doen zijn van een dergelijk fonds, zoals het vervullen van de statutaire functie en het naleven van voorschriften betreffende beleggingsfondsen. Teneinde kleine beleggers die door middel van beleggingsfondsen beleggen niet met meer BTW-kosten te confronteren dan beleggers die rechtstreeks beleggen, hoeft enkel datgene te worden vrijgesteld waarmee beleggers bij een beleggingsfonds wel en bij een rechtstreekse belegging niet worden geconfronteerd. Daarvan uitgaande hoeft de vrijstelling niet van toepassing te zijn op beslissingen over aan- en verkopen van beleggingen en de daadwerkelijke uitvoering daarvan. Als een individuele belegger dergelijke activiteiten laat uitvoeren, zal ter zake in beginsel ook BTW drukken (tenzij een andere vrijstelling geldt).
Blijkens HvJ EG 4 mei 2006, C-169/04 (Abbey National 2), V-N 2006/45.15, valt onder de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen echter ook portefeuillebeheer. Betreft portefeuillebeheer ook beslissingen omtrent aan- en verkopen en de uitvoering daarvan? In het licht van de doelstelling van de vrijstelling zou dat kunnen. Bij beleggingen via een beleggingsfonds kunnen de deelnemers daarin niet zelf de aan- en verkoopbeslissingen voor dat fonds nemen en uitvoeren. Dat moet wel aan een beheerder worden overgelaten en dat kan toepassing van de vrijstelling wellicht rechtvaardigen. Maar die vrijstelling moet mijns inziens strikt worden toegepast. De aan beslissingen over aan- en verkoop ten grondslag liggende werkzaamheden zoals marktresearch, moeten mijns inziens buiten de vrijstelling blijven.”