1.4.1
[eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en heeft, onder wijziging van eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, [verweerster] veroordeelt tot voldoening van de volgende bedragen, alle te vermeerderen met wettelijke rente:
- € 287.350,- ter zake van het verlies arbeidsvermogen tot 65 jaar;
- € 43.772,- ter zake verlies arbeidsvermogen over het 65e en 66e levensjaar;
- € 13.505,- ter zake van het verlies van auto van de zaak gedurende het 65e en 66e levensjaar;
- € 7.724,- ter zake van belastingschade;
- € 73.142,82 ter zake van pensioenschade en het restant van de pensioenschade p.m.;
- € 6.030,38 wegens buitengerechtelijke kosten.
1.4.2
[eiser] heeft daartoe vier grieven aangevoerd, waarvan de in cassatie relevante grief I gericht is tegen het oordeel dat na de erkenning van aansprakelijkheid verder geen stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden.
In dat kader heeft [eiser] betoogd dat [verweerster] door middel van aan haar toe te rekenen uitingen van Bovemij en Cunningham nadien nog diverse malen separaat aansprakelijkheid heeft erkend. Hij heeft in dit verband onder meer een beroep gedaan op de volgende producties:
- Een brief van Bovemij aan de advocaat van [eiser] d.d. 8 mei 2003 (mvg, prod. 26), luidend:
“Wij maken een aanvullend voorschot onder algemene titel ten bedrage van € 5.000,- naar [eiser] over.”
- Een faxbericht van Cunningham aan de advocaat van [eiser] d.d. 9 september 2003 (mvg, prod. 28), luidend:
“(...) Waar u er de voorkeur aan geeft om nu over te gaan tot een afwikkeling van de toerekenbare schade, ben ik er voorstander van om in overleg met de medisch adviseur van mijn opdrachtgever na te gaan, welke mogelijkheden er nog zijn om de belastbaarheid van uw cliënt wèl te vergroten. (...).
Ik stel voor dat ik in overleg treedt met de medisch adviseur van mijn opdrachtgever en u zodra mogelijk informeer over zijn bevindingen. In de tussentijd verzoek ik mijn opdrachtgever uw cliënt in bezit te stellen van een aanvullend voorschot ad € 5.000. Ter nadere bepaling van de gestelde schade als gevolg van het verlies van verdienvermogen, zou ik van u graag de onderbouwing ontvangen van de eerder door uw cliënt opgestelde schadeberekening d.d. 21 mei 2003. (...).
Voor wat betreft uw opmerking dat het inmiddels bijna 5 jaar geleden is dat het ongeval heeft plaats gevonden, wat maakt dat er nu een regeling getroffen moet worden, merk ik op dat uw cliënt pas 2,5 jaar na het ongeval zijn werkgever aansprakelijk heeft gesteld. In die zin loopt de schaderegeling dus ‘pas’ 2,5 jaar.”
- Een brief van Bovemij aan de advocaat van [eiser] d.d. 11 september 2003 (mvg, prod. 29), luidend:
“Wij maken een aanvullend voorschot ten bedrage van € 5.000,- naar [eiser] over.”
- Een brief van Cunningham aan de advocaat van [eiser] d.d. 6 april 2004 (mvg, prod. 30A), luidend:
“(...) Onder verwijzing naar ons telefonisch onderhoud van 6 april 2004 treft u hierbij aan een kopie van het advies van de medisch adviseur van mijn opdrachtgever d.d. 24 oktober 2002. Voor zover ik dat kan nagaan hebt u dit advies niet eerder ontvangen.
Na bestudering van de recente berichten van de arbeidsdeskundige en Winnock heeft de medisch adviseur van mijn opdrachtgever aangegeven, dat dit advies wat hem betreft nog steeds kan dienen als uitgangspunt voor de afwikkeling van deze zaak.
Mij lijkt dat we vanaf nu dan ook kunnen toewerken naar een minnelijke regeling, in verband waarmee ik graag van u verneem welke schadeposten en uitgangspunten u daarbij wilt hanteren, onder andere rekening houdend met de onduidelijke medische prognose naar de toekomst toe. Overigens vind ik het niet noodzakelijk dat er (al) een rekenkundige wordt ingeschakeld omdat wij eerst overeenstemming moeten te hebben over de uitgangspunten die aan dat eventuele rekenwerk ten grondslag liggen.
Zoals aangegeven heb ik mijn opdrachtgever verzocht om uw cliënt in bezit te stellen van een aanvullend voorschot onder algemene titel ad € 5.000. Dit bedrag wordt rechtstreeks aan uw cliënt voldaan. (...).”
- Een brief van Bovemij aan de advocaat van [eiser] d.d. 6 april 2004 (mvg, prod. 30B), luidend:
“Een dezer dagen maken wij een aanvullend voorschot van € 5.000,- naar [eiser] over.”
- Een brief van Cunningham aan de advocaat van [eiser] d.d. 29 april 2005 (prod. 4 bij het verzoekschrift ex art. 1019w Rv, dat is overgelegd als prod. 1 bij akte van 14 december 2011), luidend:
“(...) Op uw verzoek bevestig ik bij deze schriftelijk het voorstel van Bovemij in verband met een (mogelijke) voorlopige regeling van dit dossier. Bovemij is bereid om aan [eiser] nu een bedrag van € 145.500,- beschikbaar te stellen. Daarvan is € 45.500,- dan bestemd ter afwikkeling van de tot en met het jaar 2004 geleden schade en het smartengeld, inclusief de daarover verschuldigde wettelijke rente. De resterende € 100.000,- is dan bestemd als voorschot op de schade die uw cliënt in de komende jaren lijdt.
Op grond van de opgave van uw cliënt, zoals wij die op 31 maart 2005 uitvoerig met hem hebben besproken, en de nadien van u verkregen informatie (...), heb ik becijferd dat het voorschot van € 100.000,- de toekomstschade in ieder geval tot en met juli 2008 afdekt.
Daarbij heb ik dan rekening houden met alle door uw en uw cliënt aangedragen schadeposten, exclusief de pensioenschade. (…).
Bovemij wil deze voorlopige regeling alleen treffen indien zij medio 2008 in volle omvang kan vaststellen hoe de stand van zaken bij uw cliënt op dat moment is en die bevindingen kan vertalen naar een verdere beoordeling van de schade. Aldus is zij ook niet bereid om nu een vaststellingsovereenkomst op te stellen omdat daarmee onvoldoende geanticipeerd kan worden op de mogelijke ontwikkelingen die zich voordoen.
Wel dient tussen uw cliënt en Bovemij te worden vastgelegd dat de tot en met het jaar 2004 geleden schade en het smartengeld, na betaling van genoemde € 45.500,- volledig is afgewikkeld. Misschien dat daartoe een beperkte vaststellingsovereenkomst moet worden opgesteld.
Ik verneem graag of uw cliënt met het hiervoor omschreven aanbod van Bovemij kan instemmen. Daarbij merk ik nog op dat mijn opdrachtgever ook bereid is om na te denken over een definitieve afwikkeling. Naar haar idee moet daarbij dan wel een (meer) redelijke verdiscontering van de goede en kwade kansen naar de toekomst toe plaatsvinden. (...).”
- Een brief van Bovemij aan de advocaat van [eiser] d.d. 27 juni 2005 (mvg, prod. 33), luidend:
“Wij maken het overeengekomen bedrag van € 145.000,- heden naar [eiser] over. (…)”
- Een brief van Bovemij aan de advocaat van [eiser] d.d. 30 september 2008 (mvg, prod. 35), luidend:
“Uw brief van 13-8-2008 hebben wij (...) ontvangen en hebben wij vandaag telefonisch besproken.
Wij hebben opdracht gegeven € 10.000,- aan uw cliënt over te maken, zijnde een aanvullend voorschot onder algemene titel.
Wij hebben de bijgevoegde rapportage voorgelegd aan de medisch adviseur. Na ontvangst van zijn/haar bericht zullen wij u nader informeren. (...)”
Volgens [eiser] is de verjaring van zijn rechtsvordering laatstelijk op 30 september 2008 gestuit en is, nu hij op 27 oktober 2010 de deelgeschillenprocedure aanhangig heeft gemaakt, zijn rechtsvordering niet verjaard.