Het hof Den Haag heeft de feiten nogmaals als volgt weergegeven:3
(i) [verzoeker] is eigenaar van het pand aan de [a-straat 1] te [woonplaats], hierna: het pand of het gehuurde. [verzoeker] heeft hierin een aantal jaren een hotel geëxploiteerd.
(ii) Op 20 maart 2006 heeft [verzoeker] het hotelbedrijf voor een bedrag van € 400.000,00 in huurkoop overgedragen aan Hotel de Lantaerne Leidsekade B.V. (hierna: De Lantaerne), van wie [betrokkene 1] directeur/enig aandeelhouder is. Per 1 maart 2006 heeft [verzoeker] het pand verhuurd als (artikel 290-) bedrijfsruimte voor een huurprijs van € 216.000,00 per jaar.
(iii) Centre Hotel heeft in 2009 het hotel van De Lantaerne overgenomen voor een bedrag van € 1.000.000,00 en exploiteert thans in het gehuurde en (voorheen) in het pand aan de [a-straat 2] een hotelbedrijf onder de naam Hotel De Lantaerne.
(iv) Verhuurder van het pand aan de [a-straat 2] te Amsterdam is [betrokkene 2]. Feitelijk gebruiker van dit pand tot 1 december 2012 was [betrokkene 3], directeur/enig aandeelhouder en exploitant van Centre Hotel.
(v) Bij overeenkomst van 21 april 2009 is Centre Hotel huurder geworden van het pand [a-straat 1] door middel van indeplaatsstelling van De Lantaerne. Punt 5 van de driepartijenovereenkomst tussen [verzoeker], De Lantaerne en Centre Hotel luidt:
“Een eventuele door [betrokkene 2] afgedwongen huurprijsverhoging zal geen gevolgen hebben voor [verzoeker] en De Lantaerne.”
(vi) Artikel 3 van de huurovereenkomst luidt, voor zover van belang:
“3.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 5 (vijf) jaar, ingaande op 1 maart 2006 en lopende tot en met 28 februari 2011.