Men houdt ófwel voor zichzelf ófwel voor een ander. Wanneer iemand voor zichzelf houdt, sluit dat uit dat deze ook een ander als rechthebbende erkent. Het houden voor zichzelf vereist dan ook een naar buiten blijkende pretentie van toebehoren15. Van houden voor een ander is sprake wanneer de feitelijke macht wordt uitgeoefend zonder pretentie om dit voor zichzelf te doen. De houder erkent het recht van toebehoren van de rechthebbende16.
Aan houderschap is een rechtsverhouding gepaard met de rechthebbende van het goed. Dat hoeft geen voorafgaande contractuele verhouding te zijn, zoals [eiser] lijkt te bepleiten. Ook een niet wettelijk regelde rechtsverhouding, zoals bij vormvrije erkenning van een recht in de hierna uit te werken zin, kan op houderschap duiden.
Rank-Berenschot en Hijma en Olthof betogen dat houderschap doorgaans berust op een beoogde en voorafgaande rechtsverhouding tot de rechthebbende, maar dat er ook gevallen bestaan van houderschap zonder dat daarvan sprake is. Te denken valt aan joyriding en het even “lenen” van andermans fiets zonder diens toestemming. Beslissend is de wijze waarop men het goed tot zich neemt: voor zichzelf of niet17.
Van Schaick voegt hieraan toe dat tussen de houder en degene wiens betere recht hij erkent per definitie een rechtsverhouding bestaat. Dat wil niet zeggen dat het houderschap altijd voortvloeit uit een benoemde rechtsverhouding met de rechthebbende. De joyrider die tijdelijk, maar tegen de wil van de eigenaar, diens auto gebruikt, erkent doorgaans het betere recht van de eigenaar. In die erkenning ligt besloten dat hij in een (niet in de wet geregelde) rechtsverhouding staat tot de eigenaar van de auto18.
Bartels en Van Mierlo gaan uit van dezelfde opvatting en stellen (met verwijzing naar Van Schaick) dat van houden voor een ander sprake is wanneer degene die macht uitoefent dat doet krachtens een rechtsverhouding tot die ander. Een voorafgaande rechtsverhouding is hiervoor ook volgens hen niet vereist, net zomin als instemming of zelfs medeweten van degene voor wie men houdt19. Ik interpreteer dit zo dat ook zij ervan uitgaan dat in de erkenning door de houder van het betere recht van de eigenaar ligt besloten dat de houder in een rechtsverhouding staat tot deze eigenaar, al betreft het hier geen in de wet geregelde rechtsverhouding.
Ook Reehuis en Heisterkamp zitten op deze lijn. Zij betogen dat van houden voor een ander ook sprake is als de “houder” handelt met (vermeende) toestemming van de rechthebbende of op grond van diens (vermeende) gedogen, waarbij miskenning van het recht van de ander niet aan de orde is20.
Ik verwijs in dit verband verder naar de conclusie van plv. P-G de Vries Lentsch – Kostense vóór Gemeente Arnhem/[...] waarin zij stelt dat van houderschap ook sprake kan zijn zonder dat sprake is van een vooraf beoogde rechtsverhouding21. In gelijke zin NJ-annotator Snijders in zijn noot onder dit arrest. Hij noemt onder 5 als voorbeelden naast joyriding en het zonder toestemming lenen van een boek ook het geval dat de erfpachter, huurder of eigenaar van een perceel een gedeelte van een aangrenzend perceel bij de zijne voegt zonder de pretentie te hebben eigenaar te zijn, maar om te bezien “hoe ver hij met de eigenaar kan gaan.”22
Heersende opvatting in de literatuur lijkt dat en benoemde, voorafgaande rechtsverhouding geen constitutief vereiste vormt voor houderschap.
Uit het [.../...]-arrest valt wellicht af te leiden dat Uw Raad dit onderschrijft23. De instructieve NJ-noot van Verstijlen wijst er in 5-8 op dat de scheidslijn tussen gebruik op grond van (gedoog)toestemming van de eigenaar en daden van bezit waartegen de eigenaar niet optreedt, een vage is. Dat komt in onze zaak tot uiting en is (feitelijk) ten gunste van (gedoog)toestemming beslist door het hof.
Ook ik meen dat voor houderschap een rechtsverhouding in ruime zin (zoals een vorm van stilzwijgende bruikleen, waar de figuur uit onze zaak sterk aan doet denken24) voldoende is. Vaak zal dit een voorafgaande contractuele relatie zijn, maar noodzakelijk is dat niet. De figuur van erkenning van het betere of meerdere recht van de rechthebbende die een vorm van houderschap gedoogt, valt daar volgens mij ook onder.