Van Leijenhorst heeft aangetekend:33
In HR 25 november 1992, nr. 28 717, BNB 1993/63, beslist de Hoge Raad dat het van oudsher in de fiscale praktijk als middel van conflictoplossing toegepaste compromis civielrechtelijk gezien een vaststellingsovereenkomst is. De omstandigheid dat het fiscale compromis een overeenkomst is, neemt uiteraard niet weg dat de inspecteur, als bestuursorgaan, met betrekking tot de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het compromis mede gebonden is aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Hieronder schets ik, voordat ik inga op het arrest, eerst beknopt het civielrechtelijke en het bestuursrechtelijke kader waarin de vaststellingsovereenkomst, alias het compromis, moet worden geplaatst. Daarbij gebruik ik de termen 'compromis' en 'vaststellingsovereenkomst' door elkaar.
Vaststellingsovereenkomst: civielrechtelijk Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. De vaststellingsovereenkomst is een verbintenisscheppende of obligatoire overeenkomst . De bepalingen die voor obligatoire overeenkomsten gelden, zijn onverkort op de vaststellingsovereenkomst van toepassing. Of de vaststellingsovereenkomst een wederkerige overeenkomst is, is minder duidelijk. Een overeenkomst is wederkerig, indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt. De heersende opvatting is dat de wederkerigheid van de vaststellingsovereenkomst steeds, dus óók bij het ontbreken van wederzijdse opofferingen, besloten ligt in de omstandigheid dat partijen zich wederzijds verplichten om een onzekerheid of geschil te voorkomen of te beëindigen. De vaststelling waaraan partijen zich jegens elkaar verbinden, is het (uiteindelijke) resultaat van de vaststellingsovereenkomst: de rechtstoestand die door de nakoming van de op de vaststelling gerichte verbintenissen wordt bewerkstelligd. De wetgever heeft gekozen voor het dispositieve stelsel. Dat wil zeggen dat de vaststelling niet rechtstreeks door de overeenkomst tot stand komt, maar vanuit de oude rechtstoestand waar het geschil of de onzekerheid betrekking op heeft, tot stand moet worden gebracht. Partijen zijn gebonden aan de vereisten waaraan moet worden voldaan om de beoogde rechtstoestand tot stand te brengen; ieder van de partijen is jegens de andere verplicht te doen wat van haar kant nodig is om aan de vereisten voor de totstandkoming te voldoen. Is een besluit van de inspecteur vereist om tot de beoogde rechtstoestand te komen, bijv. een beschikking ambtshalve vermindering, dan moet de inspecteur dat besluit nemen. Dient de belastingplichtige een betaling te verrichten, bijv. aan zijn BV ter vermindering van zijn rekening-courantschuld, dan moet hij die betaling uitvoeren.
(…)
Compromis: bestuursrechtelijk Zoals gezegd neemt de omstandigheid dat het fiscale compromis een overeenkomst is, niet weg dat de inspecteur bij de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het compromis mede gebonden is aan de beginselen van behoorlijk bestuur. H.J. Hofstra verwoordt dit in zijn noot onder HR 8 april 1987, nr. 23 977, BNB 1987/191, als volgt:
'Bij de (...) mogelijkheden tot betwisting van de aan een gesloten compromis toe te kennen bindende kracht moeten twee figuren worden onderscheiden. De eerste is dat de overeenkomst als zodanig gebreken vertoont die ook civielrechtelijke overeenkomsten krachteloos maken - wilsgebreken, nietigheid of vernietigbaarheid om andere redenen - zodat zij rechtskracht mist. De tweede betreft de handelwijze van de inspecteur bij het totstandkomen van een op zich zelf rechtsgeldig compromis, die in strijd met de ook voor het belastingrecht toepasselijke algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan zijn'.
Voorts zijn op het compromis, hoewel het naar zijn aard een privaatrechtelijke rechtshandeling is en derhalve geen besluit in de zin van de Awb, de afdelingen 3.2 tot en met 3.4 Awb van overeenkomstige toepassing. Voor de duiding van de bestuursrechtelijke betekenis van het compromis is, naar hieronder nog zal blijken, met name afdeling 3.2 Awb van belang omdat deze de codificatie bevat van enkele in de fiscale jurisprudentie niet volledig uitgekristalliseerde beginselen van behoorlijk bestuur.
Als voor de toetsing van de handelwijze van de inspecteur bij de totstandkoming van het compromis relevante beginselen noem ik - zonder uitputtend te willen zijn - het zorgvuldigheidsbeginsel (de inspecteur dient voorafgaande aan het sluiten van het compromis de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren, het beginsel van de belangenafweging (de inspecteur dient bij de totstandbrenging van het compromis de betrokken belangen af te wegen en ervoor zorg te dragen dat de voor de belanghebbende(n) nadelige gevolgen van het compromis niet onevenredig zijn in verhouding tot de door hem met het compromis gediende doelen), het verbod van misbruik van bevoegdheid (de inspecteur mag bij de totstandkoming van het compromis zijn bevoegdheden niet gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij hem zijn verleend), het gelijkheidsbeginsel (de inspecteur dient ervoor zorg te dragen dat de belanghebbende(n) door het compromis niet ongunstiger wordt/worden behandeld dan andere belastingplichtigen, die feitelijk en rechtens in dezelfde omstandigheden verkeren), het vertrouwensbeginsel (de inspecteur handelt overeenkomstig het gepubliceerde en ongepubliceerde beleid van hemzelf en van de Belastingdienst), het legitimiteitsbeginsel (de inspecteur draagt er zorg voor dat het compromis aan de belanghebbende(n) niet de rechten en aanspraken onthoudt welke de wet aan deze(n) toekennen) en het vereiste van de adequate informatieverstrekking (de inspecteur voorziet de belanghebbende(n) van alle op de zaak betrekking hebbende informatie waarover hij beschikt of kan beschikken).
Wat betreft de tenuitvoerlegging van het compromis staat voorop dat het compromis, vanuit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bezien, in de eerste plaats een toezegging is. De inspecteur zegt in het compromis de belanghebbende(n) toe op een bepaalde manier belasting te zullen heffen. De inspecteur is op grond van het vertrouwensbeginsel aan deze toezegging gebonden. Anders dan de civielrechtelijke binding aan het compromis, die voor beide partijen geldt, is de binding op grond van het vertrouwensbeginsel eenzijdig : zij geldt alleen voor de inspecteur.
De inspecteur dient het door het compromis gewekte vertrouwen te honoreren maar niet per omnia secula seculorum. Hij kan het vertrouwen beëindigen door het compromis op te zeggen. De opzegging moet kenbaar zijn voor degene(n) die aan het compromis een rechtens te honoreren vertrouwen kunnen ontlenen en geldt uitsluitend voor de toekomst.
(…)
Omdat het compromis bestuursrechtelijk in de eerste plaats een toezegging is, kan een compromis de inspecteur zelfs binden indien het uiteindelijk niet tot stand komt of, na totstandkoming, rechtskracht blijkt te missen (hierna: het mislukte compromis ). Doorgaans geldt dat de inspecteur niet aan het (de) in het mislukte compromis ingenomen standpunt(en) gebonden is. Ik meen echter dat, indien de inspecteur in een mislukt compromis een standpunt inneemt, dat naar inhoud en strekking het individuele geval overstijgt en als zodanig ook buiten het concrete geval van belang is, dit standpunt de inspecteur wél (eenzijdig) bindt, althans indien en voor zover het tot een voor de belanghebbenden gunstiger rechtstoepassing leidt dan de wet. Een dergelijk standpunt is (begunstigend) beleid , dat op grond van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel dient te worden toegepast op de (groep van) gevallen waarop het naar zijn bewoordingen en strekking betrekking heeft alsmede op alle daaraan feitelijk en juridisch gelijke gevallen.
Het arrest In het hier besproken arrest speelt het besluit van de Staatssecretaris van Financiën, waarin deze kaders stelt aan door de Belastingdienst met belastingplichtigen 42 te sluiten vaststellingsovereenkomsten (Besluit van 1 december 1997, nr. AFZ97/2412, V-N 1997/4702, (…); hierna: de kaders) een belangrijke rol.
De kaders bestaan nagenoeg geheel uit tot de inspecteurs en de ontvangers van de Belastingdienst gerichte verboden en geboden. Zo wordt hun verboden in een vaststellingsovereenkomst afspraken te maken die duidelijk in strijd zijn met de wet. Voorts rust er een verbod op afspraken over de heffingsrente, invorderingsrente en bestuurlijke boete indien in combinatie met zo'n afspraak uitruil met betrekking tot andere aspecten en/of met elementen van de heffing/invordering plaatsvindt, de houdbaarheid van belastingbesparende constructies, het al dan niet aanmelden van een fiscaal delict of douanedelict op basis van de aanmeldingsrichtlijnen, en het al dan niet aanwenden van rechtsmiddelen in een strafzaak en zaken die betrekking hebben op (georganiseerd) arbeidsvoorwaardenoverleg tussen werkgevers(verenigingen) en werknemers(verenigingen) in het kader van bedrijfstak- of ondernemingscao's. De staatssecretaris moet niets hebben van vaststellingsovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn gesloten en/of betrekking hebben op een bepaalde kwestie zonder koppeling aan concrete aanslagen en tijdvakken. Een vaststellingsovereenkomst hoort volgens de kaders van meet af aan eindig te zijn. En zelfs dan moet het mogelijk zijn de overeenkomst eerder te beëindigen bij wijziging van wet, beleid of jurisprudentie. Ook moet de vaststellingsovereenkomst de uitdrukkelijke verklaring van de belanghebbende bevatten dat hij ter zake van het overeengekomene geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar en/of beroep of dat hij zijn bezwaar- of beroepschrift intrekt. Veel bepalingen die strekken tot bescherming van de belangen van belastingplichtigen, bevatten de kaders niet. Een uitzondering is de bepaling waarin staat dat de inspecteur, als hij overgaat tot opzegging van de vaststellingsovereenkomst, rekening houdt met 'de gerechtvaardigde belangen van belanghebbende, hetgeen onder meer mee kan brengen dat een redelijke opzegtermijn in acht wordt genomen'. De andere uitzondering betreft de bedenktermijn (§ 10 van de kaders; opgenomen in r.o. 3.3). Het is deze andere uitzondering die de Hoge Raad brengt tot vernietiging van de uitspraak van Hof Amsterdam en verwijzing van de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Belanghebbende klaagt erover dat de inspecteur haar geen bedenktermijn heeft geboden. Als deze klacht juist is, heeft de inspecteur bij de totstandkoming van het compromis niet gehandeld overeenkomstig het (gepubliceerde) beleid van de Belastingdienst. Dat is in strijd met het vertrouwensbeginsel (zie hierboven onder 'Compromis: bestuursrechtelijk'). Vanuit bestuursrechtelijke optiek maakt dit het compromis van nul en generlei waarde, met uitzondering wellicht van bepaalde daarin vervatte toezeggingen van de inspecteur (zie hierna). De inspecteur kan zich, bij juistbevinding van de klacht van de belanghebbende, in zijn publiekrechtelijke rechtsbetrekking tot de belanghebbende niet op het compromis beroepen. De in geschil zijnde navorderingsaanslag dient derhalve te worden beoordeeld alsof er geen compromis tot stand is gekomen. De Hoge Raad formuleert zijn oordeel op wat ik een rechtsgebiedneutrale wijze zou willen noemen: 'Juistheid van de stelling van de belanghebbende zou (...) tot gevolge hebben dat de vaststellingsovereenkomst niet op regelmatige wijze totstandgekomen is, zodat - nu belanghebbende zich daarop beroept - daaraan de rechtsgeldigheid is komen te ontvallen'.
Deze formulering laat in het midden of de Hoge Raad op bestuursrechtelijke, op civielrechtelijke dan wel op bestuurs- en civielrechtelijke overwegingen tot dit oordeel komt. Dat bestuursrechtelijke overwegingen het oordeel kunnen dragen, is hiervoor al betoogd. Mijn inziens zijn er ook civielrechtelijke overwegingen die het oordeel (mede) schragen. Door de belanghebbende de in de kaders voorziene bedenktermijn te onthouden, handelt de inspecteur jegens de belanghebbende niet overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, welke eisen ook gelden in de aanloop naar de totstandkoming van de overeenkomst (zie onder 'Vaststellingsovereenkomst: civielrechtelijk'). Gedurende de bedenktermijn is de wilsovereenstemming tussen partijen nog niet perfect. De bedenktermijn is een termijn voor de aanvaarding van het aanbod van de inspecteur. Totdat de termijn is verstreken, heeft de belanghebbende gelegenheid voor beraad - dat hem tot nieuwe inzichten kan leiden - en kan hij nog besluiten om het aanbod van de inspecteur te verwerpen. Gedurende de bedenktermijn kan de inspecteur het aanbod niet herroepen. De zo-even bedoelde civielrechtelijke overwegingen staan los van de vraag of er sprake is van een wilsgebrek en eveneens los van de vraag of de overeenkomst door haar inhoud of strekking zozeer in strijd is met hetgeen de wet - over het geheel bezien - ter zake bepaalt, dat partijen niet op nakoming daarvan mochten rekenen (criterium van de overduidelijke strijd met de wet). Daarom kan de Hoge Raad voorbijgaan aan het oordeel van het Hof dat de vaststellingsovereenkomst niet tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek. Het criterium van de overduidelijke strijd met de wet is niet in de rechtsstrijd van partijen betrokken. Indien de uitkomst van het geding na verwijzing is dat de vaststellingsovereenkomst/het compromis een mislukt compromis is, waaraan eiser niet gebonden is, kan de belanghebbende niettemin van de inspecteur verlangen dat deze het (de) in het compromis ingenomen standpunt(en) die zijn aan te merken als (begunstigend) beleid, ten volle honoreert. Te denken valt aan het standpunt dat de boete (niet meer dan) 50% van de boetegrondslag bedraagt. Tenslotte een enkel woord over de bedreiging (civielrechtelijk) die, onderscheidenlijk het misbruik van bevoegdheden (bestuursrechtelijk) dat aan de orde is indien na verwijzing komt vast te staan - de Hoge Raad is minder veeleisend: als niet valt uit te sluiten - dat de inspecteur zich heeft voorbehouden terug te komen van zijn aanbod de boete met betrekking tot het fictieve rendement te laten vervallen indien de belanghebbende niet direct zou tekenen. Ik stel voorop dat ik ervan uitga dat de inspecteur zich niet aan deze bedreiging en dit misbruik van bevoegdheden heeft schuldig gemaakt. Mocht dit onverhoopt tóch het geval zijn, dan is er, om met Shakespeare te spreken, 'something (...) rotten in the state of Denmark'. Tegen dit bederf van het behoorlijk bestuur - nogmaals: áls daarvan sprake blijkt - dienen de politieke en ambtelijke leiding van de Belastingdienst onverbiddelijk op te treden.