Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking van de rechtbank bij beschikking van 14 april 2016 bekrachtigd. Het hof heeft daartoe - voor zover in cassatie van belang – in 3.5.1 het volgende overwogen.
“Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (zie HR 7 juni 1991, NJ 1991, 708); een beroep op rechtsverwerking komt neer op een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond geoordeeld (zie HR 20 mei 2005, RvdW 2005,75). Hiervoor dienen door degene die zich op rechtsverwerking beroept, concrete feiten en omstandigheden te worden aangevoerd. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de wederpartij onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (zie o.a. HR 24 april 1998, NJ 1998, 621).
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen destijds hebben afgesproken dat de vrouw aanspraak zou maken op betaling van de onderhoudsbijdrage voor [kind 2] indien er aan haar zijde daartoe een financiële noodzaak zou zijn. Ook staat vast dat de vrouw, toen zij in de WAO is geraakt en zij het financieel moeilijk kreeg, het Nationaal Loket Alimentatie Inning (NAL1) heeft benaderd. Het NALI heeft de man bij brief d.d. 18 december 2013 aangesproken op betaling van de onderhoudsbijdrage voor [kind 2] . Het hof overweegt verder dat de man zijn door de vrouw weersproken stelling dat hij met de vrouw heeft afgesproken dat hij de onderhoudsbijdrage voor [kind 2] in natura zou voldoen, ook in hoger beroep niet, althans niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, inhoudende dat de vrouw zich op een wijze heeft gedragen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van haar aanspraken met betrekking tot de onderhoudsbijdrage voor [kind 2] . Het hof acht het niet onaanvaardbaar dat de vrouw op deze onderhoudsbijdrage aanspraak maakt. Het hof overweegt daarbij dat de vrouw, rekening houdend met de toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaar, haar aanspraken jegens de man (slechts) kan doen gelden voor de periode vanaf 18 december 2008.
Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek van de man te verklaren voor recht dat de vrouw haar rechten op de vordering van de onderhoudsbijdrage voor [kind 2] heeft verwerkt, afgewezen.”