4.7.
Het hof heeft het door de verdediging gevoerde verweer in zijn eindarrest als volgt verworpen:
“Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat meta-Chloorfenylpiperazine (hierna telkens: mCPP) geen geneesmiddel is in de zin van de wet.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De vraag wat in de Wet op de geneesmiddelenvoorziening (thans Geneesmiddelenwet) moet worden verstaan, wordt bepaald aan de hand van Richtlijn 2001/83/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn 2004/27/EG. Daarin wordt het begrip geneesmiddel als volgt omschreven:
"a) elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens; of
b) elke enkelvoudige of samengestelde substantie die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te stellen."
Bij het beantwoorden van de vraag of mCPP onder deze definitie valt, heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van de schriftelijke deskundigenverklaring van prof. dr. A. F. Cohen, hoogleraar klinische farmacologie te Leiden, d.d. 20 april 2009 en zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep.
Aan hem werd de volgende vraag gesteld:
Kan de stof mCPP rekening houdend met de samenstelling ervan - met inbegrip van de dosering van de werkzame stoffen - en bij gebruik volgens voorschrift een of meer van de (in voormelde definitie) onder b) omschreven werkingen hebben? Zijn deze werkingen wetenschappelijk onderbouwd? Zo ja, op welke wijze?
Zijn schriftelijke deskundigenverklaring houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
“Bij het beantwoorden van de vraag ga ik in op de vraag of mCPP een effect heeft op celniveau (1 ), op niveau van het organisme (2) en op de vraag of er een dosis kan worden bepaald waarbij het middel niet werkt (3).
Wat is mCPP
Meta-chloorfenylpiperazine (mCPP) is bekend geworden als een metaboliet van het antidepressieve en geregistreerde geneesmiddel trazodon. mCPP is een zogenaamde actieve metaboliet.
Reeds sedert 1987 is bekend dat de stof zogenaamde antagonistische eigenschappen heeft. In de hersenen vindt communicatie plaats door zogenaamd neurotransmitters. Dergelijke kleine moleculen binden zich aan bepaalde eiwitten op de celwand (zogenaamde receptoren) die vervolgens na binding een cellulair signaal tot stand brengen. De receptoren voor een bepaalde stof zijn heterogeen, op verschillende celtypen kunnen verschillende receptoren zitten. Op deze wijze kan in de fysiologie met een enkele neurotransmitter meerdere soms geheel verschillende effecten worden veroorzaakt.
Serotonine of 5-hydroxytryptamine is zo'n neurotransmitter en deze stof heeft een veelheid aan receptortypes waaronder het 5-HT2c en het 5-HT2A subtype. Trazodon kan interfereren in de binding van serotonine aan die twee receptortypes en is dus een zogenaamde antagonist. Tevens heeft de stof eigenschappen bij de mens die erop wijzen dat althans functioneel er ook een stimulering van de serotonine receptoren is doordat de stof bij de mens en dier psychoses kan verergeren en angst kan veroorzaken alsmede een vermindering van het hongergevoel geven. Voorts kan mCPP mogelijk bijdragen aan het antidepressief effect van het geregistreerde middel trazodon. Overigens is de farmacologische werking van mCPP op het serotonine systeem niet simpel, er zijn zowel stimulerende als remmende effecten gezien die waarschijnlijk afhangen van de celtypes waar het middel op werkt alsmede de concentraties van de stof ter plaatse.
(ad 1) mCPP heeft een farmacologisch effect op cel niveau
De stof heeft in farmacologische experimenten een duidelijk en dosisgerelateerd effect op verschillende celsystemen. Een farmacologisch effect op receptorniveau wordt betrekkelijk eenduidig vastgesteld en bepaald door chemische en fysisch chemische kenmerken van het molecuul en de receptoren. In een van de vroegste artikelen over deze moleculaire werking worden de experimenten uitgevoerd door mCPP in verschillende doseringen toe te voegen en plakjes hersenweefsel te stimuleren met een neurotransmitter en het effect daarvan te meten.
mCPP blokkeert in zo'n preparaat de werking en het kan met zekerheid worden gezegd dat het een fysiologische/farmacologische werking heeft. Dat is een voorwaarde om aan het criterium onder b) in de definitie te voldoen maar alléén het is niet voldoende, omdat uiteindelijk alle stoffen mits in voldoende hoge dosis toegediend een effect kunnen hebben.
(ad 2) mCPP heeft na toediening bij de mens duidelijke effecten die wijzen op een fysiologisch effect
Om de celeffecten te kunnen bevestigen is het nodig dat de stof ook daadwerkelijk een werking heeft op het hele organisme.
Uit onze eigen onderzoeken en die van anderen blijkt overduidelijk dat de stof effecten heeft op gedrag en subjectieve en objectieve maten van effecten (bijvoorbeeld toename van hormonen in het bloed, toename van de hart frequentie en toename van angstscores). Dit is zowel bij dieren als mensen het geval. In ons onderzoek werden bijvoorbeeld effecten gezien op aandacht, snelheid van oogbewegingen, hartfrequentie, lichaamstemperatuur, concentratie in het bloed van de hormonen prolactine en Cortisol. Al deze effecten wijzen op een stimulering van het serotonine systeem. Veel van die effecten waren ook gerelateerd aan de concentratie van mCPP in het bloed dat verder bewijs is van het feit dat de effecten ook door een farmacologisch mechanisme tot stand werden gebracht.
mCPP heeft na toediening bij de mens zeer variabele farmacokinetiek
Na orale toediening is de opname van mCPP in het lichaam uit het maag-darmstelsel erg variabel en kan een factor 10 tussen individuen verschillen. Na opname is de uitscheiding door het lichaam ook nog eens erg variabel.
Tussen individuen kan er dus een groot verschil zitten in bloed (en hersen-) concentraties na toediening van dezelfde dosis. Bovenstaande feiten bewijzen naar mijn mening overtuigend dat mCPP wijzigingen aanbrengt in de fysiologische functies door een farmacologisch effect.
(ad 3) De vraag van de dosering
Het arrest van het Europese hof (Hecht Farma GmbH tegen Staatliches Gerwebebeaufsichtamt Lüneburg met zaaknummer C140/107) geeft aan dat ook als een stof wordt toegediend die effect kan hebben, dat wel in een dosis moet zijn die dat ook kan veroorzaken. In het arrest gaat het om een extract van rode rijst, een product dat bij toeval de stof monacoline bevat. Die stof heeft een moleculaire structuur die exact hetzelfde is als die van de cholesterolverlager lovastatine die oorspronkelijk ook uit een schimmel is geïsoleerd.
Het Europese hof heeft aangegeven dat de capsules slechts 1.3 mg bevatten en dat dit blijkbaar zo laag wordt gevonden dat het middel, indien toegediend volgens voorschrift, de farmacologische werking nauwelijks kan hebben en daarom niet zonder meer als geneesmiddel kan worden aangemerkt.
Dit arrest heeft maar betrekkelijke betekenis voor de huidige casus. In de eerste plaats is mCPP een synthetisch middel met kennelijk de intentie om toegediend te worden. De dosering per capsule is bedoeld om werking te veroorzaken. Uit de stukken blijkt voorts dat de dosis in een mCPP tablet rond de 50-70 mg is. De gebruikelijke dosering in de experimenten met mensen in de literatuur is 0.5 mg/kg (40-60 mg) Ook bij lagere doseringen gaat de redenering niet op.
In het geval van mCPP zal, ter bescherming van de gezondheidstoestand van gebruikers, pas een zeer lage dosering kunnen worden afgegeven als zijnde geen geneesmiddel op basis van het doseringscriterium. De laagste dosering die is waargenomen blijkt uit de stukken 8 mg te zijn. Dat is weliswaar lager dan de 0.5 mg/kg maar zeker niet onwerkzaam.
Het gebruik volgens de voorschriften
Er zijn geen voorschriften voor het gebruik van mCPP. De inname van een enkele tablet mCPP in de gebruikelijke doseringen leidt onherroepelijk tot farmacologische en fysiologische effecten.
Conclusie
Er is overtuigend wetenschappelijk bewijs dat mCPP een enkelvoudige substantie is die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om fysiologische functies te wijzigen door een farmacologisch effect te bewerkstelligen. In de in het algemeen gebruikte doseringen tussen de 8 en 100 mg is van een dergelijk effect zonder twijfel sprake.”
De deskundige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2009 - zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
“Ik ben directeur van het CHDR (Centre for Human Drug Research) te Leiden dat onderzoek doel naar de werking van geneesmiddelen bij mensen.
De vraag was of wetenschappelijk bewijs aanwezig was voor een farmacologische, immunologische of metabolische werking van de stof mCPP (metachloorfenylpiperazine) op de fysiologie.
Om een farmacologisch effect te kunnen bewerkstelligen is het noodzakelijk dat een stof zich bindt aan een zogenaamde receptor. Vervolgens kan worden onderzocht of het middel effect heeft op het hele organisme. Uit onderzoeken is gebleken dat mCPP in de hersenen een verbinding aangaat met bepaalde eiwitten op de celwand, de receptoren. De effecten die proefpersonen daarvan ondervonden waren onder meer een toename van bepaalde hormonen in het bloed, toename van de hartfrequentie en toename van angst. Overduidelijk is derhalve gebleken dat mCPP een fysiologisch effect heeft. Bij verschillende mensen werden verschillende effecten waargenomen.
Als de voorzitter mij voorhoudt dat verdachte een dosis van 30 mg mCPP per tablet voor ogen stond, kan ik u zeggen dat wij bij onze experimenten bij een hoeveelheid tussen 8 mg en 60 mg mCPP effecten hebben waargenomen. Een dosis van 8 mg kan bij iemand die veel opneemt en weinig uitscheidt een even groot effect sorteren als een dosis van honderden milligram bij een ander individu. In verband met deze verschillen in effect per individu, is er geen dosis van dien aard dat er geen enkele werking meer is.
Door de verdediging is verwezen naar het arrest van het Europese Hof van Justitie in de zaak Hecht-Pharma GmbH tegen Staatliches Gewerbesaufsichtsamt Lüneburg. In die zaak oordeelde het Hof dat een hoeveelheid van 1.3 mg lovastine zo laag is dat het nauwelijks een farmacologische werking kan hebben en daarom niet zonder meer als geneesmiddel kan worden aangemerkt. Het arrest van het Europese Hof heeft echter slechts een betrekkelijke betekenis voor de onderhavige zaak; mCPP is een synthetisch middel dat na toediening van eenzelfde dosis, concentraties in het lichaam oplevert die gemakkelijk een factor 20 tot 30 kunnen verschillen tussen individuen, door variatie in opname en uitscheiding, zoals ik eerder heb uitgelegd.
Een lagere dosering bij de ene persoon kan dus een effect veroorzaken dat vergelijkbaar is met dat van een hogere dosering bij een ander individu, in het geval van optredende goede opname van het middel in combinatie met een langzame uitscheiding ervan.
mCPP is een actieve metaboliet van het geregistreerde geneesmiddel Trazodon. Het heeft zowel stimulerende als remmende effecten op cellen, afhankelijk van de mate van binding met de receptoren. Over het algemeen worden mensen na toediening van mCPP angstig en voelen zij zich ziek.
De effecten blijken veelvuldig op te treden. De werking van mCPP is afhankelijk van diverse factoren zoals de sexe en het gewicht van de persoon die de stof krijgt toegediend. Bij ons onderzoek hebben wij geconstateerd dat de ene persoon angstiger wordt dan de andere.”
Het hof volgt de bevindingen van prof. Cohen in voornoemd deskundigenrapport en zijn ter zitting afgelegde verklaring. Het concludeert dat mCPP een enkelvoudige substantie is die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om fysiologische functies te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen; mCPP valt daarom onder de definitie van het begrip geneesmiddel zoals die is te vinden in Richtlijn 2001/83EG, gewijzigd in Richtlijn 2004/27/EG.
Dit brengt mee dat de stof mCPP tevens een geneesmiddel is in de zin van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening (thans Geneesmiddelenwet).
Door de verdediging zijn vraagtekens gesteld bij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van prof. Cohen, met name ten opzichte van de Inspectie van gezondheidszorg (IZG), welke de vervolging heeft uitgelokt.
Het hof blijft echter bij zijn reeds ter zitting van 19 mei 2009 ingenomen standpunt dat het geen redelijke grond aanwezig acht om te menen dat getwijfeld moet worden aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deze deskundige. De enkele omstandigheid dat het onderzoeksinstituut, waarvan prof. Cohen directeur is, in voorkomende gevallen ontheffing, vergunning of vrijstelling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport behoeft, waarbij de Inspecteur wellicht een rol speelt, is onvoldoende om aan te nemen dat daardoor de inhoud en uitkomsten van onderzoeken wordt beïnvloed; laat staan dat dit het geval is geweest bij het rapport in onderhavige strafzaak. Hiervoor zijn nadien ook geen andere argumenten naar voren gebracht of aannemelijk geworden.
De verdediging heeft meer bezwaren aangevoerd tegen de rapportage van prof. Cohen. Hij zou zich, door jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap te interpreteren, hebben begeven buiten het veld van zijn deskundigheid. Het hof kan aan deze klacht, zo zij al juist zou zijn, geen gevolgen verbinden, alleen al omdat het van de gewraakte interpretaties geen gebruik zal maken.
Voorts zou door prof. Cohen geen uitputtende kritische evaluatie van de wetenschappelijke literatuur zijn opgenomen, maar slechts een verwijzing naar oudere literatuur. Het hof wijst ook deze kritiek op het deskundigenrapport van de hand. Het stelt vast dat daarin weliswaar vooral relatief wat oudere literatuur is genoemd, maar ziet geen grond om aan te nemen dat hiermee ook sprake is van verouderde literatuur; standaardliteratuur verliest haar kwaliteit niet louter door het verstrijken der jaren, maar door het aanvaarden van nieuwe inzichten. Dat de door prof. Cohen genoemde literatuur allerminst achterhaald is, neemt het hof mede aan op grond van diens verwijzing naar de medische literatuurdatabase Pubmed. Om een uitputtende kritische evaluatie van de wetenschappelijke literatuur is de deskundige niet gevraagd, en het hof ziet daartoe ook geen noodzaak.
Nu de deskundigheid van prof. Cohen niet in het geding is, de kritiek op de door hem gebruikte methoden, in het bijzonder het nalaten van een uitputtende kritische evaluatie van de literatuur, door het hof niet steekhoudend wordt geacht, en tegen de hier gebruikte onderdelen van de rapportage inhoudelijk niets is ingebracht, ziet het hof geen grond voor een contra-expertise, zoals gevraagd door de verdediging.
Door de raadsman is verder bepleit om de zaak, indien de exacte interpretatie van de Europese jurisprudentie in deze zaak twijfels oproept, te verwijzen naar het Europese Hof van Justitie voor het beantwoorden van een nader te formuleren prejudiciële vraag. Het hof is echter van oordeel dat de aan eerdergenoemde verordeningen ontleende definitie van een geneesmiddel, mede in het licht van de daaromtrent voorhanden jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap, geen aanleiding geeft tot het stellen van een prejudiciële vraag. De opvatting die het Europese Hof hieromtrent huldigt acht het hof duidelijk.”