Die route is als volgt.
1. Bij de begroting van schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast.12
2. Die begroting vindt plaats op de wijze die het meest met de aard van die schade in overeenstemming is (art. 6:97 BW).
3. Er bestaat alle aanleiding om niet te hoge eisen te stellen aan de stellingen van de koper omtrent het causaal verband en de hoogte van de door hem geleden schade. Dat onzeker is wat hij zou hebben gedaan ingeval de makelaar de gebruiksoppervlakte van de woning conform de meetinstructie zou hebben meegedeeld, is immers niet aan hem maar aan de makelaar te wijten.13
4. Voldoende is dat de aspirant-koper stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt dat hij, indien hij over de gebruiksoppervlakte correct zou zijn geïnformeerd, de overeenkomst niet zou hebben gesloten, dan wel een lagere prijs zou hebben geboden en de verkoper met die lagere prijs ook zou hebben ingestemd; niet kan worden verlangd dat de aspirant-koper gedetailleerd de redenen uiteenzet waarom hij en zijn wederpartij aldus zouden hebben gehandeld.14
5. Dat aannemelijk maken volstaat, betekent ook dat bij gebrek aan harde gegevens over bijvoorbeeld concurrerende biedingen van andere gegadigden (vergelijk met betrekking tot zulke biedingen hierna onder 8), er geen enkel bezwaar bestaat tegen een vaststelling op basis van ervaringsregels omtrent gangbaar gedrag van kopers en verkopers.15
6. Dit laatste opent de mogelijkheid van deskundigenbewijs, in die zin dat een deskundige de vraag beantwoordt wat, naar zijn deskundige inschatting en gegeven de marktomstandigheden ten tijde van de koop, een redelijk handelend koper en een redelijk handelend verkoper met de juiste informatie over de gebruiksoppervlakte zouden hebben gedaan.
7. Zulk deskundigenbewijs wordt niet ontzenuwd door een niet te objectiveren stelling van de verkoper dat hij anders zou hebben gehandeld dan de deskundige inschat.
8. Wat betreft de invloed van eventuele concurrerende biedingen moet worden bedacht dat zulke biedingen niet bepalend kunnen zijn voor zover zij, evenals de bieding van de koper die tot de koopovereenkomst heeft geleid, zijn gedaan naar aanleiding van verkoopinformatie die in strijd is met de meetinstructie.
9. Tegen de achtergrond dat de makelaar een professionele partij is die in strijd met de regels van zijn professie heeft gehandeld, wil ik nog een stapje verder gaan. Niet alleen mogen aan de stellingen van de koper over het causaal verband en (de hoogte van) de schade geen hoge eisen worden gesteld, omgekeerd behoren juist verzwaarde eisen te worden gesteld aan de kwaliteit van de betwisting van dat verband en die schade door de makelaar.16 Met algemeenheden is de makelaar er niet; van hem mag worden verlangd dat hij nauwkeurig uiteenzet waarom in het te beslissen geval het causaal verband ontbreekt, dan wel de schade lager is dan door de koper is gesteld.
10. Bij het voorgaande past dat de rechter die volgens wat onder 6 is gezegd een deskundigenbericht of -verhoor beveelt, gebruik maakt van de ruimte die art. 195 lid 1 Rv hem biedt om de makelaar met het voorschot te belasten en niet de koper (hoewel die ‘de eisende partij’ is in de zin van de hoofdregel van die bepaling).
11. Komt de rechter tot de conclusie dat de schade – hoewel haar bestaan volgens het voorgaande aannemelijk is – niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan staat het hem niet vrij de vordering op die grond af te wijzen. In plaats daarvan is hij verplicht om tot schatting van de schade over te gaan.17
12. In het vermoedelijk betrekkelijk zeldzame geval dat afwijzing van de vordering van de koper op zijn plaats is, omdat moet worden aangenomen dat deze geen enkele schade heeft geleden (wat, volgens het voorgaande, veronderstelt dat ook het bestaan van énige schade niet aannemelijk is geworden), zal het doorgaans in de rede liggen dat de rechter de proceskosten compenseert op de grond dat partijen ieder deels in het ongelijk zijn gesteld.18