In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.1
(i) Partijen zijn van 29 juni 1996 tot 1 september 2011 met elkaar gehuwd geweest.
(ii) Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 april 20112 is voor zover hier van belang:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 1.460,-- per maand.
(iii) Nadat de man bij tussenbeschikking van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 22 februari 2012 was toegelaten het bewijs te leveren van zijn stelling dat vanaf 1 september 2011 zijdens de vrouw sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW, heeft het hof bij eindbeschikking van 18 juli 20123 voornoemde beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 april 2011 bekrachtigd.
(iv) De man is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 februari 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden dat: de man zich niet binnen een straal van 50 meter van de vrouw zal begeven; de man zich niet binnen een straal van 50 meter van de woning van de vrouw zal begeven; de man gedurende de proeftijd geen direct of indirect contact zal leggen met de vrouw en [betrokkene 1] . De man heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4
(v) Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2015 is:
- de man veroordeeld mee te werken aan de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning van partijen en de vrouw gemachtigd om die verkoop en levering geheel buiten de man om te bewerkstelligen indien de man niet binnen een week na de betekening van het vonnis aan veroordeling meewerkt;
- het verzoek van de vrouw de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 58.330,26 te vermeerderen met de wettelijke rente, afgewezen;
- het verzoek van de vrouw om vast te stellen dat zij – in geval van verkoop van de woning aan een derde – bevoegd is om vorderingen die zij op de man heeft uit hoofde van achterstallige alimentatie en overbedeling te verrekenen met het aandeel van de man in de verkoopopbrengst van de woning, afgewezen.