Nr. 17/05370
Zitting: 26 juni 2018 (bij vervroeging)
|
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
|
-
De verdachte is bij arrest van 22 februari 2017 door het hof Den Haag wegens “zware mishandeling”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof een vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest is vermeld.
-
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
-
Het eerste middel klaagt dat “het hof heeft verzuimd uitdrukkelijk te beslissen op het niet door de inhoud van bewijsmiddelen weerlegde en met de bewezenverklaring van opzet strijdige verweer dat sprake was van een ongeluk.”
-
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 16 november 2014 te Dordrecht aan [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gescheurde binnenste en voorste kruisband en binnenste en buitenste meniscus, heeft toegebracht door een sliding of tackle op het linkerbeen uit te voeren.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 september 2015 verklaard – zakelijk weergegeven – :
Ik raakte het slachtoffer met mijn linkerbeen. Ik kwam vanaf de zijkant met een sliding inzetten met mijn linkerbeen naar voren. Het is mogelijk dat de knie van de tegenstander op gelijke hoogte is als mijn onderbeen, gelet op mijn lengte.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 november 2014 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014481766-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 5 en 6):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van mishandeling door een speler tijdens een voetbalwedstrijd. Op 16 november 2014 bevond ik mij in een voetbalwedstrijd tussen [A] en tegenpartij [B] . De wedstrijd werd gespeeld te Dordrecht.
Ik zag dat deze speler richting mij rende, met een flinke vaart. Ik had de bal vooruit gespeeld. Ik zag dat de speler heel onbesuisd kwam aanrennen. Ik dacht, omdat hij zo hard rende, dat ik een rotschop zou krijgen. Ik zag dat hij met volle vaart een sliding maakte en op mij in gleed. Ik sprong omhoog om te voorkomen dat de speler mij zou raken. Ik zag dat de speler tijdens de sliding zijn linkerbeen omhoog deed, kennelijk opzettelijk om mij met grote kracht te raken. Ik zag dat hij met zijn been een maaiende beweging maakte. De speler kon onmogelijk meer de bal raken. Die bal was een meter of vijf van ons verwijderd.
Ik voelde een enorme pijn in mijn linkerknie. De speler had mij met kracht net onder mijn linkerknie geraakt.
3. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 2 februari 2015, opgemaakt en ondertekend door de forensisch arts K.E. van den Hondel. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – :
Medische informatie/letselbeschrijving
[betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] )
Informatie ontvangen van traumachirurg Albert Schweitzer ziekenhuis over meerdere behandelingen aldaar op de spoedeisende hulp op 16-11-2014, 18-11-2014 en 21-11-2014 en een polibezoek op 07-12-2014
Een MRI-onderzoek van de linkerknie liet zien dat de binnenste en voorste kruisband van de linkerknie gedeeltelijk gescheurd zijn. Tevens waren op de MRI scheuren in de binnenste en buitenste meniscus te zien.
4. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 5 december 2014 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014481766-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 13 en 14):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik was op 16 november 2014 te Dordrecht. Er was een wedstrijd tussen [A] en [B] . Ik was de scheidsrechter.
Ik zag dat een speler van [A] de bal had, zijn naam is [betrokkene 1] . Ik zag dat een lange jongen van [B] . niet voor de bal ging, maar dat hij een sliding maakte om de tegenstander te raken. Ik zag dat hij van achter op [betrokkene 1] inliep en vervolgens een sliding maakte, van ongeveer een meter afstand. Deze speler kwam heel grof met geheven been in. Dit had niets meer met voetbal te maken. Dit was gewoon een doelbewuste actie.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 december 2014 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-20144811766-7. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 17):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 3]
Op 16 november 2014 was ik aanwezig op het terrein van voetbalclub [A] uit Dordrecht. Wij speelden tegen [B] uit Breda. Ik zag dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt [betrokkene 1] ) de bal wegspeelde en zag hierop dat de lange jongen (het hof begrijpt: de verdachte) in de richting van [betrokkene 1] liep. Hierop zag ik dat deze jongen een trap tegen de linkerknie van [betrokkene 1] gaf. De afstand tussen de bal en [betrokkene 1] op het moment van de trap was ongeveer twee meter schat ik in.”
6. Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverwegingen:
“Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
(…)
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de politierechter is het hof, gelet op de gebruikte bewijsmiddelen, van oordeel dat bij de verdachte geen voorwaardelijk opzet op het plegen van de bewezen verklaarde zware mishandeling aanwezig is geweest, maar acht het hof bewezen dat de verdachte deze mishandeling opzettelijk heeft gepleegd.”
7. Alvorens in te gaan op de middelen merk ik op dat de onderhavige zaak1 aanleiding geeft stil te staan bij strafrechtelijke aansprakelijkheid in sportsituaties. Het gaat in deze zaak om een sliding tijdens een (amateur)voetbalwedstrijd tussen zogenaamde lagere elftallen ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte is ter zake van deze sliding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld wegens zware mishandeling. Gevallen als deze doen de vraag rijzen wanneer een sportbeoefenaar strafrechtelijk aansprakelijk is voor gedragingen die zijn begaan tijdens de sportuitoefening.
8. “ “Voetbal is oorlog”, aldus een aan de bekende voetbaltrainer Rinus Michels toegeschreven uitspraak met nog steeds een actuele kern van waarheid.2 In 1971 merkte preadviseur Verpaalen mede naar aanleiding van een beschouwing van zijn medepreadviseur Van Agt tijdens de vergadering van de Nederlandse Juristenvereniging over tuchtrecht op: “Wanneer Van Agt zegt, dat zich zulke stuitende tonelen op de voetbalvelden voordoen, dan begrijp ik dat er sprake is van vrij ernstige mishandelingen. Ik ben van mening, dat dan de politie moet optreden en dat wat gewone, ordinaire mishandelingen zijn voor de strafrechter moet komen. Ik heb het hier ter sprake brengen van het tuchtrecht voor voetballers meer als een aardigheidje van Van Agt gezien, want ik beschouw die voetbalsport als een rage zoals 200 jaar geleden de tulpenhandel. Ik denk dat over tien jaar zich niemand meer over voetballen druk zal maken zoals men dat thans niet meer doet over tulpenbollen.”3 Verpaalen sloeg voor wat betreft het druk maken de bal mis, althans achteraf bezien lijkt hij meer verstand te hebben van bollen dan van ballen.
9. In feitelijke aanleg merkte de raadsman van de verdachte, mr. W. Anker, op: “Het amateurvoetbal wemelt van zulke onbesuisde acties, elk weekend weer. Letsel als het onderhavige komt met zeer grote regelmaat voor”.4 In 2016 vonden maar liefst 35.800 bezoeken aan de Spoedeisende Hulp plaats naar aanleiding van een veldvoetbalwedstrijd, waarvan 24% als gevolg van lichamelijk contact zoals een trap of schop.5 Veldvoetbal is (anders dan zaalvoetbal) een zogenaamde contactsport. Fysiek contact, zoals bijvoorbeeld een schouderduw tijdens een kopduel, tussen de spelers is tot op zekere hoogte toegelaten en dat hoeft niet anders te zijn als dat fysieke contact min of meer pijnlijke lichamelijke gevolgen heeft bij (een van de) speler(s). Iemand die deelneemt aan veldvoetbal loopt (enig) risico op pijn en letsel. De omstandigheid dat een speler pijn of letsel heeft bekomen, sluit niet uit dat de gedragingen binnen de regels van het spel vallen en daarmee dus nog niet wederrechtelijk zijn. Bovendien geldt nog dat niet iedere overtreding van de spelregels zonder meer betekent dat de gedraging de voor mishandeling vereiste wederrechtelijkheid omvat. Een ongelukkige samenloop van omstandigheden kan ernstig letsel meebrengen. Dat levert op zichzelf nog geen grond op voor tuchtrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid. Risicoaansprakelijkheid – een zekere verdeling van het risico over betrokken spelers – kan maken dat het in het burgerlijk recht anders ligt. 6 Ik beperk mij hier verder tot het tuchtrecht en strafrecht.
10. Eerst het actuele tuchtrecht7 waarbij ik nadruk leg op de (tuchtrechtelijk) verboden gedragingen. De gedraging zal onafhankelijk van het gevolg (bijvoorbeeld pijn of letsel) een overtreding kunnen opleveren. Art. 27 van het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal verdeelt tuchtzaken in overtredingen en hier verder niet relevante administratieve verzuimen. Het tweede lid van de genoemde bepaling omschrijft – voor zover hier van belang – een overtreding als handelen of nalaten dat (a) de belangen van de KNVB en/of haar organen en/of de voetbalsport in het algemeen schaadt, terwijl onder (b) daaraan wordt toegevoegd handelen of nalaten dat in strijd is met 1. een bepaling in de Statuten of de reglementen; of 2. een besluit van een van de organen van de KNVB; of 3. de spelregels. Ingevolge art. 25, eerste lid, van het zojuist vermelde Reglement is voor de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor de overtredingen opzet, schuld, nalatigheid of onvoorzichtigheid vereist.
11. Voor overtreding van spelregels geldt dat de aard van de gedraging de overtreding kwalificeert als al dan niet disciplinair te bestraffen en daarmee (ook) de ernst bepaalt. Regel 12 van de Spelregels veldvoetbal houdt, voor zover hier relevant, het volgende in. Louter onvoorzichtige spelregel overtredende gedragingen (een ondoordacht duel aangaan of onbezonnen handelen) leveren een overtreding op waarbij in het algemeen wordt volstaan met de toekenning van een vrije trap en waarbij geen disciplinaire sanctie volgt. Een onbesuisde gedraging in strijd met de spelregels (handelen zonder inachtneming gevaar of mogelijke gevolgen) kan leiden tot een waarschuwing (gele kaart). Gedrag in strijd met de spelregels met buitensporige inzet (de noodzakelijke inspanning ver overschrijden en de veiligheid van de tegenstander in gevaar brengen) kan leiden tot veldverwijdering (een rode kaart).8
12. Voor de tuchtrechtelijke afdoening na de wedstrijd geldt het volgende. Ernstig gemeen spel (een tackle of aangaan van een duel waarbij de veiligheid van een tegenstander in gevaar wordt gebracht) en gewelddadig handelen (nader omschreven als – poging tot – gebruik van geweld niet gericht op het veroveren van de bal), vallen volgens de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal 2017/2018 (augustus 2017) onder codes 03 en 04 met bijbehorende sanctie. Die maximum bedreigde sanctie is fors hoger als het gedrag betreft dat weliswaar onder de spelregels valt, maar dat ver over de te accepteren grenzen gaat. De verhoging van het maximum geldt temeer voor gedrag dat niet onder de spelregels valt.9
13. Bij gedragingen die een overtreding (van de spelregels) opleveren staat de gevaarzetting centraal en de traditionele schuldnormen opzet en culpa vormen niet zonder meer de ondergrens. Als het gevaar leidt tot pijn of (zwaar) lichamelijk letsel en/of er is opzettelijk dan wel culpoos gehandeld is tuchtrechtelijk ingrijpen geenszins uitgesloten.
14. Te wijzen valt hier voorts op de Aanvullende instructies veldvoetbal van de KNVB van juli 2015. Ze zijn tot stand gekomen na het bewezenverklaarde feit. Desondanks geef ik hier ter afronding van mijn opmerkingen over de tuchtrechtelijke normering hetgeen onder “7. Een tegenstander ten val brengt” is vermeld weer. Het gaat hier namelijk niet om nieuwe regels, maar om een verduidelijking van de reeds bestaande regels.10 Voor zover van belang houden de instructies onder 7 het volgende in:
“Onder dit punt wordt bedoeld het “ten val brengen” van een tegenstander door middel van een “sliding tackle”. Dit kan zowel op reglementaire als onreglementaire wijze gebeuren. Als de tackle correct wordt uitgevoerd en de tegenstander komt daarbij alsnog ten val dan is er geen sprake van een overtreding. Pas als de tackle niet correct wordt uitgevoerd en de speler brengt zijn tegenstander ten val is er sprake van een directe vrije schop (zie verschil in ten val komen en ten val brengen). Voor scheidsrechters is het belangrijk dat ze goed letten op acties die schijnbaar ten doel hebben de bal te spelen, maar waarbij de bal in het geheel niet geraakt wordt. Een zeer groot deel van de spelers weet niet op welke wijze een correcte sliding tackle moet c.q. mag worden uitgevoerd. Zij hebben de neiging om allerlei wilde sprongen in de richting van de bal als een correcte actie aan te merken. In de meeste gevallen maken zij dan met hun beide handen het gebaar dat ze de bal speelden om deze manier te verbloemen dat zij deze helemaal niet raakten.
Een reglementaire “sliding tackle” moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Het woord “sliding” komt van het Engelse “to slide”, wat glijden betekent. Het enige wat dus geoorloofd is, is glijdend met een of beide benen over de grond, de bal voor de voeten van de tegenstander weg te spelen. Daarbij moet dan wel de bal gespeeld/ geraakt worden. Indien dit laatste niet gebeurt zal de scheidsrechter deze tackle moeten bestraffen met een directe vrije schop. Bij het maken van een sliding tackle loopt de speler altijd bewust het risico dat hij de bal niet speelt of raakt en dus te laat komt en daardoor zijn tegenstander ten val brengt. Bedenk ook dat voor een “sliding tackle” ruimte nodig is, namelijk ruimte om de glijdende beweging over de grond te kunnen uitvoeren. Als de “sliding tackle” van te dichtbij wordt ingezet, valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander.
Vooral de “sliding tackle” die van voor of van achter of opzij op een tegenstander wordt ingezet, terwijl deze de bal aan de voet heeft, moet door de scheidsrechter nauwkeurig in het oog worden gehouden. Het is namelijk de bedoeling dat met een “sliding tackle” uitsluitend de bal wordt gespeeld. Als de tegenstander wordt geraakt, dan is dat altijd een overtreding, maar ook nog een gevaarlijke actie. Dat geldt in nog sterkere mate als dit soort “sliding tackle” met het nodige geweld gepaard gaat. De disciplinaire straf zal afhangen van de daarbij gepaard gaande inzet. Bij een “onvoorzichtig” en niet correcte tackle zal de scheidsrechter kunnen volstaan met alleen een directe vrije schop. Indien deze onbesuisd is zal er een gele kaart getoond moeten worden. Als de overtreding gepaard gaat met buitensporige inzet of de veiligheid van de tegenstander in gevaar wordt gebracht zal er een rode kaart worden getoond.
In feite is een groot deel van de zogenaamde “sliding tackles” strafbaar. Het aantal blessures ten gevolge van acties die “sliding tackles” worden genoemd, is groot en het is de taak van de scheidsrechter op dit punt streng op te treden.“
15. Dan nu het strafrecht. De toepasselijkheid van een tuchtrechtelijke norm sluit de toepasselijkheid van strafbepalingen niet uit.11 De in het tuchtrecht gehanteerde normen kunnen en zullen in de praktijk nogal eens inhoud geven aan de voor strafbaarheid vereiste wederrechtelijkheid, maar de spelregels zijn niet exclusief. Niet uitgesloten is dat in het kader van deelname aan een voetbalwedstrijd niet sprake is van overtreding van de spelregels, maar wel van een strafbaar feit. Denk aan een vermogensdelict (geld of een sieraad ontvreemden van een tegenstander tijdens de wedstrijd) of zelfs ontucht (aanraking van geslachtsdelen tijdens de wedstrijd). Het betreft feiten die – als ik het goed zie – mogelijk wel te rubriceren zijn onder art. 27, tweede lid onder a of b sub 1, van het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal (zie randnummer 10).
16. In de wettelijke delictsomschrijvingen zijn de voorwaarden waaraan voor strafbaarheid moet worden voldaan welomschreven. Vormen van mishandeling (art. 300 t/m 302 Sr) zijn helaas nog steeds in het (amateur)voetbal een fenomeen dat het plezier in dat spel bederft. Voor de wettelijk strafbaar gestelde vormen van voltooide mishandeling geldt anders dan in het tuchtrecht dat alleen gevaarzetting niet volstaat omdat tenminste pijn en/of letsel moet zijn gerealiseerd en opzet moet worden bewezen. De lat ligt in zoverre in het strafrecht dus hoger dan in het tuchtrecht en dat verklaart ook dat het sanctiearsenaal van een andere orde is. Gewelddadige handelingen als een kopstoot, een elleboogstoot of een trap buiten een spelsituatie zijn evenals belediging, discriminatie en bedreiging volgens de normen van de KNVB misdragingen die mogelijk “wel onder de spelregels vallen, maar die ver over de te accepteren grenzen heen gaan”. Juist dergelijke misdragingen kunnen zowel tuchtrechtelijk als – indien tenminste de delictsomschrijving ook overigens is vervuld – strafrechtelijk worden afgedaan. Een scan van de sinds 2006 op rechtspraak.nl gepubliceerde feitenrechtspraak laat zien dat twee situaties zijn te onderscheiden: gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden en gedragingen die de facto niks meer met de sport te maken hebben.12 In de eerste categorie vallen bijvoorbeeld trappen of slidings tijdens een duel om de bal13 en bij de tweede categorie kan men denken aan een kopstoot en een trap in het gezicht.14
17. Bij acties in het veldvoetbal is als gezegd lichamelijk contact niet uitgesloten. Ik noem het kopduel en de sliding tackle. Dit zijn in het algemeen gewone spelsituaties die onder de spelregels en binnen te accepteren grenzen vallen. Het zijn dus acties waarbij een zeker risico wordt geaccepteerd.15 Immers bij een reglementaire sliding tackle kan een tegenstander ten val komen. Zelfs als zo’n actie een overtreding oplevert en dus niet reglementair is omdat deze onbesuisd of met buitensporige inzet is uitgevoerd, betekent dat nog niet zonder meer dat er sprake is van mishandeling. Ook niet als de tegenstander ten val wordt gebracht. Er moet namelijk ook zijn voldaan aan het opzetvereiste. Wel zal een niet-reglementaire actie die onbesuisd is of met buitensporige inzet is uitgevoerd spoedig kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk.
18. De hier aan de orde zijnde problematiek is in de rechtspraak van de Hoge Raad niet onbekend. De Hoge Raad16 overweegt in de zaak van een ‘actie’ op een profvoetballer17 (Kokmeijer) als volgt:
“4.3
Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer. Die bewezenverklaring is gekwalificeerd als: ‘zware mishandeling’.
Voorop moet worden gesteld dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden, dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht. Dit uitgangspunt heeft het Hof niet miskend waar immers de hiervoor onder 3.3 weergegeven overweging inhoudt dat het Hof niet ervan uitgaat ‘dat gedragingen op het voetbalveld — zoals in de thans voorliggende zaak — als zodanig anders zouden dienen te worden beoordeeld dan daarbuiten’. Voor zover het middel over die opvatting klaagt, faalt het derhalve.
4.4
Ook voor het overige faalt het middel. Het Hof heeft geoordeeld dat de ‘actie’ van de verdachte, waardoor aan K. zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel oplevert. Mede op grond daarvan is het Hof uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat ‘gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de actie van verdachte derhalve niet anders [kan] worden geoordeeld dan dat de verdachte met de onderhavige gedraging de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen/heeft aanvaard’. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen ook niet onbegrijpelijk is.
4.5
Opmerking verdient dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, in een geval als het onderhavige wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vgl. HR 10 september 1996, DD 97.0040). De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid. Dat geldt echter in de regel niet voor gedragingen die los staan van een spelsituatie waarbij een speler een andere speler letsel toebrengt, terwijl bij gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden, een speler de spelregels op dusdanige wijze kan schenden en zo gevaarlijk kan handelen dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn.”
19. Tot zover het kader. Voor de bespreking van de middelen heeft dit kader in de onderhavige zaak geen of slechts zeer beperkte betekenis. In het eerste middel wordt het verweer centraal gesteld dat er geen sprake van opzet, maar van toeval te weten een ongeval omdat de verdachte achter een graspol bleef haken waarin hij in een vallende beweging naar voren klapte en met zijn been de tegenstander raakte. De bewezenverklaring is onvoldoende gemotiveerd nu dit ongeval-verweer niet wordt uitgesloten door de bewijsmiddelen, maar wel in strijd is met de bewezenverklaring (Meer- en Vaartverweer18).
20. Uit de zich bij de Hoge Raad toegezonden stukken bevindende pleitnota volgt dat de raadsman – voor zover van belang – het volgende heeft aangevoerd:
“De verdachte heeft echter verklaard dat hij allerminst de intentie had de benadeelde te raken, laat staan hem te blesseren. In de eerste plaats betwist hij dat de bal al was weggeschopt en buiten het bereik van het spel was komen te liggen. Ten tweede bleef hij door de slechte staat van het veld haken achter een graspol waardoor hij in een vallende beweging naar voren klapte en met zijn been de tegenstander raakte. Een ongeluk dus. Een zeer ongelukkig ongeluk, dat ook, maar niets meer dan dat.”
21. Ik stel mij primair op het standpunt dat de bewijsmiddelen uitsluiten dat er geen sprake was van toevallig blijven haken achter een graspol en daardoor een tegenstander raken. Ik wijs op bewijsmiddel 4 dat inhoudt dat de verdachte een sliding maakte om de tegenstander te raken en heel grof met geheven been in kwam. De als bewijsmiddel 1 opgenomen verklaring van de verdachte sluit daar bij aan, terwijl bewijsmiddel 5 waarin een verklaring van een getuige is vervat zeker geen contra-indicatie bevat. Reeds in het licht van die beschikbare bewijsmiddelen is het enigszins summiere en verder weinig gedetailleerde standpunt van de raadsman in hoger beroep dat het raken van het slachtoffer toeval was ten gevolge van een geraakte graspol niet van dien aard dat daardoor een gat in de bewijsvoering wordt geschoten. Daar komt nog bij dat gelet op de nadere bewijsoverweging glashelder is dat het hof niet van toeval wil weten. Het hof acht immers niet ‘slechts’ voorwaardelijk opzet bewezen maar vol opzet.
22. Subsidiair voeg ik voor zover het standpunt wordt gevolgd dat haken achter een graspol door de bewijsmiddelen niet is uitgesloten hier nog het volgende aan toe. Als de verdachte vanaf een meter afstand van zijn tegenstander (bewijsmiddel 4) een sliding maakt waarbij hij onmogelijk de bal kan raken (bewijsmiddel 1) terwijl hij zo handelend achter een graspol blijft haken gaat het mij te ver – zeker gelet op het ontbreken van enige toelichting hierop in feitelijke aanleg – te concluderen dat de tegenstander slechts geraakt wordt omdat de verdachte achter die graspol blijft haken. Anders gezegd: graspol of niet, uit de bewijsmiddelen komt voldoende naar voren dat de oorzaak van het letsel niet (uitsluitend) een graspol was, maar (in ieder geval ook) de actie van de verdachte. Omdat noch in het middel noch in het verweer nader op de causale keten wordt ingegaan laat ik die verder buiten beschouwing.
23 Het eerste middel faalt.
24. Het tweede middel klaagt dat het hof verklaringen tot het bewijs heeft gebezigd die berusten op een mening, conclusie of gevolgtrekking die niet kunnen worden aangemerkt als een mededeling van feiten en omstandigheden door henzelf waargenomen of ondervonden.
25. Aldus wordt geklaagd over schending van art. 342, eerste lid, Sv doordat het hof verklaringen tot het bewijs heeft gebezigd die bestaan uit gissingen, meningen of conclusies die aan de rechter zijn voorbehouden. In de toelichting op het middel is de volgende opsomming19 te lezen:
de verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 2), inhoudende:
“De speler kon onmogelijk meer de bal raken. Die bal was een meter of vijf van ons verwijderd.”
de verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 4), inhoudende:
“Deze speler kan heel grof met geheven been in”.
“Dit had niets meer met voetbal te maken. Dit was gewoon een doelbewuste actie”.
de verklaring van [betrokkene 3] (bewijsmiddel 5)
“De afstand tussen de bal en [betrokkene 1] op het moment van de trap was ongeveer twee meter schat ik in”.
26. Op grond van de in art. 342, eerste lid, Sv vervatte eis van eigen waarneming of ondervinding, kan een bewezenverklaring niet worden gebaseerd op een getuigenverklaring die bestaat uit gissingen, vermoedens of veronderstellingen en dergelijke. Ook mag de getuigenverklaring geen oordeel bevatten dat aan de rechter is voorbehouden.20
27. De kern van de klacht (schriftuur onder 3) is dat de afstanden in de bewijsmiddelen zo uiteenlopen dat – in de woorden van de steller van het middel – het speculatieve karakter ervan afdruipt. De in de bewijsmiddelen 2 en 5 gerelateerde afstanden van de speler(s) tot de bal lopen inderdaad uiteen: van een meter of vijf tot naar schatting twee meter. Ik merk op het in het algemeen geoorloofd is dat een getuige opgave doet van een door hem waargenomen afstand. Het waarnemen van afstand is evenals het waarnemen van snelheid21 nogal alledaags en daarvoor is zolang het resultaat geen grote exactheid pretendeert geen bijzondere deskundigheid nodig. Een afstand is dus wel degelijk vatbaar voor eigen waarneming. Duidelijk zal in de onderhavige zaak zijn dat in beide voor het bewijs gebruikte verklaringen geen exactheid wordt gepretendeerd.
28. Dat de door beide getuigen waargenomen afstanden uiteenlopen zou de rechter aanleiding kunnen geven de naar zijn oordeel meest betrouwbare voor het bewijs te selecteren. Een dergelijke selectie heeft de rechter hier achterwege gelaten. Voor zover de steller van het middel meent dat dit wegens de onderlinge tegenstrijdigheid onbegrijpelijk is, volg ik dat zonder nadere toelichting van zijn kant niet. Het verschil in afstand is mede in het licht van het ontbreken van een pretentie van exactheid niet aanzienlijk en niet uit te sluiten is dat het waargenomen verschil in afstand mede afhankelijk is van het tijdstip van de waarneming. De langere afstand die [betrokkene 1] waarneemt kan onder meer zijn verklaring vinden in de omstandigheid dat zijn waarneming eerder aanvangt.
29. In de toelichting op het middel wordt bij het voorgaande ook de in bewijsmiddel 4 genoemde afstand van één meter betrokken. Dat betreft echter niet de afstand tot de bal, maar de afstand tussen beide spelers en kan dus verder buiten beschouwing blijven.
30. Voor het overige wordt in de schriftuur gesteld: “Vorenweergegeven verklaringen behelzen een evidente mening, gissing of conclusie. Deze bewijsmiddelen zijn verder van essentieel belang voor de bewezenverklaring van het opzet van verzoeker. In zoverre bevatten zij een oordeel dat aan de rechter is voorbehouden.” Daarmee is het middel afgezien van de al besproken klacht over de afstand niet zodanig toegelicht dat een daarop toegeschreven reactie mogelijk is. Ik volsta met voor bewijsmiddel 2 op te merken dat gelet op de waargenomen afstand tevens de onmogelijkheid de bal te raken voor waarneming vatbaar is. Voor wat bewijsmiddel 4 zal naar ik aanneem ook de steller van het middel niet willen bestrijden dat het inkomen met geheven been voor waarneming vatbaar is. De wijze waarop dat gebeurt en de indruk die de getuige daarvan heeft (grof, niets met voetbal te maken, doelbewust) kan tevens worden aangemerkt als eigen (waarneming en) ondervinding.22
31 Het tweede middel faalt.
32. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
33. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
34. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden