Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2019:590

Parket bij de Hoge Raad
09-04-2019
04-06-2019
17/03094
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:843
Strafrecht
-

Antilliaanse zaak. Passieve omkoping bij verkiezingen in Sint Maarten door geld aan te nemen van vertegenwoordiger van politieke partij in ruil voor stem op die politieke partij, art. 132 SrNA. Kan uit bewijsvoering worden afgeleid dat verdachte zich heeft laten “omkopen”? Opvatting dat van een voltooide omkoping slechts sprake is indien de omgekochte de gift rechtstreeks heeft aangenomen van de omkoper, is onjuist. Opvatting dat voor bewezenverklaring van het zich laten “omkopen” uit de bewijsvoering dient te volgen dat (de gemachtigde van) een kiezer uitdrukkelijk heeft toegezegd of zich anderszins uitdrukkelijk heeft verplicht in ruil voor de gift het kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen, is eveneens onjuist. ’s Hofs oordeel dat indien vast komt te staan dat (de gemachtigde van) een kiezer een gift en/of een belofte aanneemt en daarbij, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op een bepaalde wijze zal uitoefenen, kan worden bewezenverklaard dat hij zich heeft laten “omkopen” a.b.i. art. 132 SrNA, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping. Samenhang met 17/03392 A.

Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 17/03094 A

Zitting: 9 april 2019

Mr. A.E. Harteveld

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. De verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) bij vonnis van 3 mei 2017, ter zake van “Als kiezer zich bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en belofte laten omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en een geldboete ter hoogte van NAf 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen.

  2. Er bestaat samenhang met de zaak 17/03392. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

  3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

  4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij, in de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten zich heeft laten omkopen door een gift, te weten geld heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1] ),

wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de United People Party.”

5. Daartoe zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen (met weglating van de voetnoten):

“1. In verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 en de toetreding van Sint Maarten als zelfstandig land tot het Koninkrijk der Nederlanden is een vervroegde verkiezing uitgeroepen. Dat is gebeurd krachtens de Eilandsverordening vervroegde verkiezingen eilandsraad. In artikel 1, tweede lid, van deze eilandsverordening is bepaald dat de dag van de stemming voor deze tussentijdse verkiezing zal plaatsvinden op 17 september 2010.

2. Twee dagen voor de verkiezing, op 15 september 2010, ving (wijlen) [betrokkene 1] , destijds werkzaam als telefoniste bij het Korps Politie Sint Maarten, een gesprek op tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en medeverdachte [verdachte] . Uit het gesprek werd haar duidelijk dat de United People Party geld zou geven in ruil voor een stem op de partij. [betrokkene 1] heeft hierover en over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, het volgende verklaard:

“You are asking me what I know about persons getting money at [betrokkene 2] ’s office in Point Blanche. I can tell you this much. I understood that the Up party (Hof: United People Party) was giving out money to people for them to vote for the Up party. This was spoken at the police station in Philipsburg. It was a conversation between the police officers [medeverdachte 3] , [verdachte] and the VKS (Hof: Vrijwilligers Korps Sint Maarten) [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was saying that somebody called them to pass at [betrokkene 2] ’s office to get some money. I asked them if I could go with them. They said it was ok. We got into a police car and drove to Point Blanche. We were working at that time. [...] It was in the afternoon. [verdachte] and [medeverdachte 2] had on their uniform. [medeverdachte 3] was working but he did not have on his uniform. [...]

When we got to the office building we stopped and waited for a while. [...] After a while a bouncer/security guard came and told us that [...] we could talk to someone [...].

He took us to the office. In the office we spoke with [medeverdachte 1] . He is [betrokkene 2] ’s uncle. He heard what we had to say. We asked for money. The [...] guys asked seven hundred dollars. I asked for six hundred andfifty dollars. I wanted the money to pay my house rent. He took down the necessary information from us and told us he would get back to us. This was on the 15th of September 2010.

The following day, the 16th of September 2010, [medeverdachte 2] received a call from [medeverdachte 1] . [...] [medeverdachte 2] told me that [medeverdachte 1] asked him to pass by the office by himself. [...]

I saw [medeverdachte 1] on the 17th of September 2010, the day of the voting. He was at the voting bureau in Cay Hill [...]. I asked him about the money. [...] He said that he gave [medeverdachte 2] [...] envelopes with money. He demonstrated to me how he gave [medeverdachte 2] the money. He said that he wrapped the envelopes in a dummy ballot and passed it to [medeverdachte 2] . He said [medeverdachte 2] put it in his pocket. [...] I understood that the envelopes each contained three hundred dollars. ”

3. [medeverdachte 2] , destijds werkzaam als soldaat bij het Vrijwilligers Korps Sint Maarten, heeft het volgende verklaard:

“You asked me if i knew anything about collecting [money] at [betrokkene 2] ’s office at Point Blance. This is wat I can tell you. On the street I heard that the UP party was giving away money to people in need. I needed some help. I got a quotation for building materials. With this quotation I went to [betrokkene 2] ’s office to see what they could have helped me with. On the 15th of September 2010, officers [verdachte] and [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] (Hof: [betrokkene 1] ) and I went to the office of [betrokkene 2] in Point Blanche. [...] It was in the afternoon. [...] We got to speak to [medeverdachte 1] . We went into his office. He took all of our information. He told us that he would have gotten back to us in due time.

On the 16th of September 2010 [medeverdachte 1] called me. He told me to come to the office [...] and that he would have something for me. [...] I went to the office [...]. Both times I went to [betrokkene 2] ’s office, I went with a police patrol vehicle. [...] When I got into [medeverdachte 1] ’s office he told me that he had something for us. He said that the money was not all that we askedfor, but that we would get the rest afler the election. He gave me a dummy voting ballot with something wrapped in it with an elastic band around it. I put [it] in my [pants] pocket. I did not check until I reached the police station. When I got to the station I checked the package that [medeverdachte 1] gave me. I saw that I only got three envelopes and not four as I thought. [verdachte] was working at that moment. Iam not sure if [medeverdachte 3] was working. [...] I gave [verdachte] two envelopes, one for him and one for [medeverdachte 3] . [betrokkene 1] was not at the balie at that time. I gave [verdachte] the envelopes in the police station Philipsburg by the balie (frontdesk). [...] I received three hundred dollars ($ 300) from in the envelop. ”

4. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 7 september 2012 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:

“I was [involved in the United People Party during the election of 2010]. [...] I was [...] accountable to [betrokkene 2] . He was the party leader. [...]

I knew [medeverdachte 2] from back in the days and he came by me with his financial needs and so did the officers that accompanied him that day. [...] They came [at the office of [betrokkene 2] in Point Blanche] for financial help. [...] I met them at the first floor in the back area. In a closed office. [...] The information [that I took] [...] is the financial aid that they were looking for. [...] I told them let me see what I can do for you, if I can help you all out or not. [...] We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. [...] On the 16th of September 2010, [...] I [indeed] did call [ [medeverdachte 2] ] from my cellular phone on the number that he gave me from his first visit to my office. [...] [medeverdachte 2] arrived [...] late in the morning [by the office]. Just before lunch time. [...] I gave [medeverdachte 2] three envelops each containing [...] money [...]. ”

5. [betrokkene 3] , die de United People Party gedurende de verkiezingstijd in 2010 onder andere hielp met het uitdelen van petjes en flyers, heeft over het kantoor in Point Blanche het volgende verklaard:

“We used it for registering people mainly. [...] They had to present their passport to see if they were registered on the island and if they were eligible to vote and how much members were in their family and if they were also able to vote. [...] The main reason is to make sure that people has the right to vote. We collected data to make a database to see if they were registered and to see how big the family is. The party will then lobby with them. ”

6. De verdachte was kiesgerechtigd voor de verkiezing op 17 september 2010. De verdachte was indertijd ouder dan 18 jaar, had de Nederlandse nationaliteit en was ingeschreven in de Sint Maartense Basisadministratie. Het kiesrecht was hem niet ontzegd.”

6. Voorts bevat het vonnis als bewijsoverweging het volgende:

“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte opnieuw van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het bewijst tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij de ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] zijn identiteitskaart of paspoort heeft afgegeven en evenmin dat die ontmoeting is benut om de kiesgerechtigheid van de verdachte vast te stellen. De verdachte heeft bovendien ontkend dat hij geld heeft ontvangen en dat hij ook heeft toegezegd om op een bepaalde manier te stemmen. De raadsvrouw wijst voorts op de door de Landsrecherche getrokken conclusie dat tijdens het onderzoek niet kon worden vastgesteld dat personen waren omgekocht om hun kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen. Volgens de raadsvrouw heeft het Gerecht in eerste aanleg terecht geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen en kan hetgeen de procureur-generaal daartegen heeft ingebracht, dat niet anders maken.

Het Hof overweegt als volgt.

Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde omkopingsdelict is vereist dat met een kiezer overeenstemming is bereikt over het niet dan wel op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht. Niet is vereist dat de kiezer zich aan deze overeenstemming heeft gehouden of dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de verdachte “heeft toegezegd, of dat hij is verplicht, om op de [United People] Party (of een andere partij) te stemmen”.

Van overeenstemming als hiervoor bedoeld, zou daarom geen sprake zijn. De raadsvrouw heeft zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof oordeelt anders. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat overeenstemming ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming.

Bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is het Hof tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voor de verdachte meest belastende verklaringen, namelijk die van [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] .

De medeverdachten zijn niet, althans niet op noemenswaardige wijze, teruggekomen van deze elkaar over en weer bevestigende verklaringen.

Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte samen met zijn collega’s [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] twee dagen voor de verkiezingen naar het kantoor van de partijleider van de United People Party is gegaan, omdat deze politieke partij in ruil voor het uitbrengen van een stem geld zou geven. Zij hebben een gesprek gehad met [medeverdachte 1] , die was betrokken bij de United People Party. In dat gesprek heeft [medeverdachte 1] geprobeerd hen ervan te overtuigen om op de partij te stemmen. De verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroegen elk een bedrag van $ 700,- -; [betrokkene 1] vroeg een bedrag van $ 650,- -. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zou kijken of hij hen kon helpen bij hun financiële problemen. De verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] hebben hun persoonlijke gegevens achtergelaten en zijn vertrokken. Anders dan de raadsvrouw meent, kan uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden opgemaakt dat aan de hand van deze gegevens werd nagegaan of zij kiesgerechtigd waren ( [medeverdachte 2] verklaarde “He took all of our information. [medeverdachte 1] verklaarde: “We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. ”). De verdachte was kiesgerechtigd.

De volgende dag, 16 september 2010, werd [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] gebeld en vervolgens vond tussen hen beiden een ontmoeting plaats. [medeverdachte 2] heeft toen van [medeverdachte 1] drie enveloppen gekregen. De enveloppen waren gewikkeld in een ‘dummy’ van een stembiljet; iedere envelop was gevuld met $ 300,- -. [medeverdachte 1] heeft toen tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de rest na de verkiezingen zou volgen. [medeverdachte 2] hield één envelop voor zichzelf en gaf de twee andere enveloppen aan de verdachte: één voor de verdachte zelf en één voor medeverdachte [medeverdachte 3] .

Het Hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, die voortvloeien uit de gebezigde bewijsmiddelen, redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs dat de verdachte een gift (een geldbedrag van $ 300,- -) heeft aangenomen in de wetenschap dat dit werd gegeven in ruil voor een stem op de United People Party.

De verdachte heeft ontkend dat hij enveloppen van [medeverdachte 2] heeft ontvangen. Aan die ontkenning hecht het Hof evenwel geen geloof. Nog daargelaten dat de verdachte een lezing van de ontmoeting heeft gegeven die niet strookt met de door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] gegeven lezing (de verdachte zou naar het kantoor zijn gegaan om te kijken of daar strafbare feiten zouden worden gepleegd), vermag het Hof niet in te zien waarom [medeverdachte 2] op dit punt niet naar waarheid zou hebben verklaard. Het is zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet goed te verklaren waarom [medeverdachte 2] zo specifiek over de verdachte heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij alleen de verdachte enveloppen heeft gegeven; hij heeft niet verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] (uiteindelijk) een envelop hebben ontvangen. Het Hof gaat daarom ook wat dit betreft uit van de geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 2] .

De verdachte is naar het kantoor van de United People Party gegaan met de bedoeling om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem. Hij heeft zijn financiële wensen op tafel gelegd bij [medeverdachte 1] die aangaf dat hij wilde dat de verdachte op zijn partij zou stemmen en dat hij nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen. De volgende dag heeft [medeverdachte 1] $ 300,- - bedoeld voor de verdachte aan [medeverdachte 2] overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet. Het moet onder deze omstandigheden voor de verdachte glashelder zijn geweest dat van hem werd verwacht dat hij in ruil voor de betaling zijn stem op de United People Party zou uitbrengen. Door het geld aan te nemen heeft de verdachte op zijn beurt de verwachting gewekt dat ook hij daarvan uitging. Hierbij speelt ook de hoogte van het verstrekte geldbedrag - bepaald geen bagatelbedrag - een rol. Of de verdachte zich vervolgens aan de bereikte overeenstemming heeft gehouden of dat hij toch op een andere partij heeft gestemd is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van omkoping in de hier bedoelde zin niet van belang.

Dat de Landsrecherche indertijd tot een andere conclusie is gekomen, maakt dat niet anders. Het Hof is niet aan de conclusie van de Landsrecherche gebonden en heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd. In dit oordeel ligt besloten dat door de Landsrecherche getrokken conclusie, niet juist is.

Hetgeen de raadsvrouw overigens tegen een bewezenverklaring heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.

Het verweer wordt verworpen.”

7. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het bestanddeel ‘omkopen’ zoals bedoeld in art. 132 (oud) Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: SrNA) ontoereikend dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen niet zou kunnen blijken dat de verdachte geld heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (hierna: UPP).

7.1. Art. 132 (oud) SrNA is vergelijkbaar met het in Nederland in art. 126 Sr (hierna: SrNL) strafbaar gestelde omkoping inzake de uitoefening van het kiesrecht en luidde ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen als volgt:

“Hij die bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift of belofte iemand omkoopt om zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkoopen.”

7.2. Voor de invulling van de begrippen ‘gift’ en ‘belofte’ kan mijns inziens aansluiting worden gezocht bij de uitleg van die begrippen in de overige met omkoping verband houdende delicten in het SrNL. Volgens de Hoge Raad omvat het doen van een gift “elk overdragen aan een ander van iets dat voor dezen waarde heeft, mits gedaan met het in dit artikel [art. 177 SrNL, AEH] omschreven oogmerk (…)”.1 Voorts blijkt uit de literatuur dat de ‘belofte’ in de zin van vorenbedoelde artikelen moet worden verstaan het in het vooruitzicht stellen ofwel het beloven van een gift.2

7.3. Blijkens de jurisprudentie wordt aan de term ‘omkopen’ in art. 126 SrNL niet de beperkte betekenis toegekend van ‘van gevoelen of partij doen veranderen’.3 Niet vereist is dat de kiezer middels een gift of belofte is overgehaald tot het stemmen op een andere kandidaat dan hij eerder voornemens was te doen.4 Evenmin moet blijken dat het door de omkoper beoogde resultaat van het (op bepaalde wijze) uitoefenen van het stemrecht is bereikt. Het delict is voltooid wanneer de partijen tot een – niet per se rechtsgeldige – verbintenis zijn gekomen.5 Wel vereist is dat sprake is van het aannemen van een gift of belofte. De gift of de belofte moet uiterlijk voorafgaand aan het uitoefenen van het kiesrecht worden aangenomen. Ingeval van aanneming naderhand wordt namelijk gesproken van een beloning.6

7.4. In het begrip ‘omkopen’ ligt de aanneming besloten, reden waarom uit de memorie van toelichting bij de wetsartikelen over ambtelijke omkoping (thans: art. 177 en 178 SrNL) blijkt dat die term is vermeden, om voor die gevallen reeds het aanbieden strafbaar te stellen.7 Blijft het bij een aanbieding tot het verschaffen van een gift in ruil voor de uiting bereidwillig te zijn om te voldoen aan het verzoek van de aanbieder om het kiesrecht op bepaalde wijze te voldoen, dan zal slechts sprake zijn van een poging tot omkoping in de zin van art. 126 SrNL.

7.5. In dat verband wil ik graag allereerst het volgende opmerken. In de schriftuur merkt de steller van het middel in een voetnoot het volgende op: “De kwalificatie ‘door gift en belofte’ berust niet op de bewezenverklaring, waarin het omkopingsmiddel ‘belofte’ is uitgestreept. Bij gebrek aan belang van een daartegen gerichte klacht, zou Uw Raad kunnen volstaan met verbetering tot ‘gift of belofte’.” Ik zie dit anders. Gelet op voorgaande vooropstelling en het door het hof vooropgestelde dat “[n]iet is vereist (…) dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd” meen ik op basis van de door het hof gekozen kwalificatie dat de woorden “en belofte” kennelijk abusievelijk zijn weggestreept uit de bewezenverklaring. Uit de door het hof vastgestelde gang van zaken kan immers worden opgemaakt dat [medeverdachte 1] “nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen”. Voorts heeft het hof vastgesteld dat de verdachte om $700 had gevraagd en aan [medeverdachte 2] $300 – bedoeld voor de verdachte – is overhandigd. Of en zo ja wanneer het restant van dat beloofde bedrag aan de verdachte is overhandigd, behoeft – zoals het hof terecht heeft vooropgesteld – niet te worden vastgesteld. De op voorhand beloofde tegemoetkoming aan de financiële wensen zou immers naderhand een ‘beloning’ zijn. Dat laat echter onverlet dat voorafgaand aan het uitoefenen van zijn kiesrecht ten aanzien van dit gedeelte van het bedrag sprake is van een ‘belofte’ ten aanzien van het nog aan te vullen bedrag tot $700. De bewezenverklaring moet mijns inziens aldus verbeterd worden gelezen, namelijk dat:

“hij, in de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten zich heeft laten omkopen door een gift, te weten geld en belofte heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1] ),

wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de United People Party.”

7.6. Blijkens de toelichting klaagt het middel dat van een voltooide omkoping niet uit de bewijsmiddelen kan blijken, omdat daaruit het (rechtstreeks) hebben aangenomen van een gift (geld) door de verdachte van een vertegenwoordiger van de UPP ( [medeverdachte 1] ) niet zou kunnen volgen.

7.7. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent behoeft niet te worden vastgesteld dat de ‘omgekochte’ – in casu de verdachte – in de zin van art. 132 (oud) SrNA de gift rechtstreeks heeft aangenomen van de ‘omkoper’, in dit geval [medeverdachte 1] . Zoals blijkt uit het in het voorgaande vooropgestelde is het delict immers voltooid bij het bereiken van overeenstemming tussen beide partijen. In zoverre faalt het middel dus. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat [medeverdachte 1] als vertegenwoordiger van de UPP optrad, kan het ook niet slagen. Temeer nu het hier gaat om de vervolging wegens passieve omkoping (de verdachte heeft zich laten omkopen), vermag ik niet in te zien dat het niet ondubbelzinnig blijken van de rol van ‘de omkoper’ [medeverdachte 1] binnen de UPP en de vraag of hij bevoegd was om als vertegenwoordiger van die partij op te treden, in de weg zou staan aan de bewezenverklaring van het onderhavige feit. Overigens merk ik op dat het oordeel van het hof dat [medeverdachte 1] als zodanig kon worden aangemerkt mijns inziens niet onbegrijpelijk is, gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat zijn kantoor gevestigd was in het kantoor van partijleider van de UPP [betrokkene 2] , dat hij zelf verklaard heeft dat hij betrokken was bij de partij en dat hij verantwoording moest afleggen aan die [betrokkene 2] . Ook op dit punt faalt het middel aldus.

7.8. Tot slot klaagt het middel blijkens de toelichting dat niet kan blijken van het bereiken van overeenstemming, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat en op welke wijze [medeverdachte 1] heeft geprobeerd de verdachte te overtuigen om op de United People Party te stemmen. Om tot bewezenverklaring van het onderhavige feit te komen lijkt mij, anders dan de steller van het middel meent, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen (letterlijk) blijkt dat de omkoper – in dit geval [medeverdachte 1] – heeft aangegeven dat de verdachte op zijn partij moet stemmen of dat de verdachte zijn stem expliciet ‘te koop’ heeft aangeboden. In het onderhavige geval blijkt het overtuigen van de verdachte en zijn collega’s mijns inziens overigens genoegzaam uit de omstandigheid dat getuige [betrokkene 1] verklaard heeft dat de UPP geld gaf aan mensen om ervoor te zorgen dat zij op die partij zouden stemmen en uit de verklaring van [medeverdachte 1] , die aangeeft dat [medeverdachte 2] en zijn collega’s langskwamen voor financiële hulp, dat hun informatie werd ingewonnen om te controleren of zij stemgerechtigd waren en dat er werd geprobeerd om ze over te halen om voor die partij te stemmen.

7.9. Het middel faalt in al zijn onderdelen.

8. Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.

9. Ambtshalve merk ik nog op dat namens de verdachte op 9 mei 2017 beroep in cassatie is ingesteld. Ingeval de Hoge Raad niet binnen twee jaren sedertdien uitspraak zal doen, kan dat zonder gevolg blijven gelet op de aan de verdachte opgelegde straf, nu die een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete ter hoogte van NAf 300 betreft. Overigens heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 HR 23 mei 1916, NJ 1916, p. 551. Vgl. G. Smid, ‘Omkoping bestraft? Internationale invloeden op de strafrechtelijke bestrijding van (buitenlandse) omkoping’, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 222.

2 G. Smid, ‘Omkoping bestraft? Internationale invloeden op de strafrechtelijke bestrijding van (buitenlandse) omkoping’, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 223, onder verwijzing naar A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 177, aant. 2, (bijgewerkt tot 26 maart 2018): “Gift staat tot belofte als: het gegevene tot hetgeen waarvan het geven in het vooruitzicht wordt gesteld”.

3 E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 408

4 E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 408-409, onder verwijzing naar o.a. HR 23 mei 1910, W 9044. Zie ook J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 1a (bijgewerkt tot 1 november 1998).

5 E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 410.

6 J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 8 (bijgewerkt tot 1 november 1998), Vgl. D.R. Doorenbos, ‘Ambtelijke corruptie’, DD 1998 (4), p. 350-351.

7 E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 410, onder verwijzing naar HR 23 mei 1910, W 9044 en M.A.H. van der Woude in Tekst en Commentaar Strafrecht, aant. 10c bij art. 126, J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 4 (bijgewerkt tot 1 november 1998). Zie ook J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 1a (bijgewerkt tot 1 november 1998).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.