De middelen van de verdachte
5. Het eerste middel, dat alleen betrekking heeft op het onder 1 bewezen verklaarde, klaagt over het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] , terwijl de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is geweest deze getuigen te ondervragen, de betrokkenheid van de verdachte bij het haar ten laste gelegde feit niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en de verdachte niet voldoende is gecompenseerd voor de beperkingen van het ondervragingsrecht.
6. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezen verklaard dat:
“zij in de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meerdere malen met een bijl en een mes, althans met een of meer zwa(a)r(e) en/of scherp(e) voorwerp(en) op/tegen het hoofd/hals en/of elders op/tegen/in het lichaam geslagen/gesneden/ gestoken/gekliefd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
7. De aanvulling op het verkort arrest als bedoeld in art. 365a juncto art. 415, eerste lid, Sv houdt het volgende in:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen t.a.v. feit 1
1. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), respectievelijk inspecteur en aspirant van politie Oost-Nederland, gesloten op 15 maart 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Op vrijdag 14 maart 2014, omstreeks 21:30 uur, kreeg de Noodhulpeenheid van team Veluwe-West de opdracht te gaan naar bungalowpark [A] , [a-straat 1] te Ermelo. Wij verbalisanten bevonden ons op dat moment in de onmiddellijke nabijheid van het park en begaven ons eveneens ter plaatse. Wij arriveerden daar ter plaatse omstreeks 21:32 uur.
Wij verbalisanten zijn de woning in gegaan. Direct na de toegangsdeur zag ik in een kamer links van deze deur een dichtgeslagen zeil op de vloer liggen. Ik zag dat er vanonder dit zeil twee onderbenen vandaan staken en ik zag dat de huid van deze benen, voor zover waarneembaar sterk rood gekleurd was, kennelijk ten gevolge van warmte/hitte. Ik verzocht de bevelvoerder van de brandweer een klein stuk van het zeil op te tillen. Ik zag vervolgens het gelaat van een man, geheel besmeurd met grotendeels ingedroogd bloed. Ik zag ook, dat de nek van de man in het geel was omwikkeld met donkerkleurig tape, voor mijn gevoel zogenaamd “duck-tape”.
2. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), respectievelijk hoofdagent en rechercheur van politie Oost-Nederland, gesloten op 18 maart 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
Op maandag 17 maart 2014 omstreeks 21:00 uur confronteerden wij, verbalisanten, de volgende personen:
[benadeelde 2] , e.v. [slachtoffer]
en [benadeelde 1] , oudste zoon van [slachtoffer] voornoemd,
met het stoffelijk overschot van een mannelijk persoon.
[benadeelde 2] herkende het stoffelijk overschot als het lichaam van haar man [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
Ook oudste zoon [benadeelde 1] herkende het getoonde lichaam als het lichaam van zijn vader [slachtoffer] .
3. Het deskundigenrapport, (…) (…), opgemaakt door (…), deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, getekend op 19 mei 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
Datum sectie: 16 maart 2014
Overledene: Vermoedelijk [slachtoffer]
De overledene is dood aangetroffen in het Recreatiepark [A] , [a-straat 1] te Ermelo op 14 maart 2014 omstreeks 21:40 uur.
Bij sectie werden letsels vastgesteld die bij leven waren opgeleverd door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend en snijdend geweld.
Enkele huidperforaties gingen gepaard met perforatie van vitale organen.
Het overlijden wordt verklaard door algehele weefselschade ten gevolge van substantieel bloedverlies en opgetreden longfunctiestoornissen door uitwendig mechanisch perforerend en snijdend geweld.
De afwezigheid van roet in de luchtwegen, de lage koolstofmonoxidedeconcentratie en de afwezigheid van cyanide sub C1 duiden er op dat (vermoedelijk) [slachtoffer] niet in leven was ten tijde van de brand.
De letsels sub A6 zijn opgeleverd door inwerking van uitwendig botsend stomp, kantig, mogelijk deels scherprandig geweld, zoals stoten (vallen, slaan-, tegen structuren aankomen. In relatie met letsel A aan het voorhoofd rechts was een indeuking van de schedel ontstaan (impressiefractuur). Dit wijst op aanzienlijke plaatselijke impact op de schedel.
4. een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt door (…), respectievelijk medewerker opsporing en hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 29 september 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
V : Dan heb je het over de 13e? (hof: maart 2014)
A: Ja.
V: Je bent terug in Bergen op Zoom, auto’s omgewisseld vertelde je. Welke auto hebben jullie toen in gebruik genomen?
A: De Volvo mee terug genomen. We (hof: uit het verhoor blijkt dat verdachte doelt op zichzelf en [verdachte] ) zijn daarna doorgereden, ze zou bij [betrokkene 4] blijven slapen maar had geen spullen. Dat we anders door zouden rijden naar Ermelo. Ik had gezegd, dat is goed. We zijn daarheen gereden.
V: Weet je nog hoe laat het ongeveer was?
A: Nee weet ik niet. En ze heeft onderweg nog wel gebeld. Ik denk dat het met die meneer was.
V: Waar ben je binnen geweest?
A: De bungalow.
V: Oké. Je zegt je bent in Ermelo, samen met [verdachte] , en dan?
A: Ik ben me eigen om gaan kleden. Volgens mij heeft ze toen nog een keer gebeld met iemand. Maar diegene die geld van haar zouden krijgen zou daar ook heen komen. Ik heb die allemaal niet gezien, ze vroeg of ik wilde wachten in de auto. Ik zei dat is goed. Ben in de auto gaan zitten.
V: Ik begreep het net anders.
A: Die man zou komen die haar zou helpen. Hij zou haar geld geven.
V: Zij had schulden bij andere mensen die ook nog zouden komen?
A: Die zouden ook komen. En ik ben naar buiten gegaan en in de auto gaan zitten. En mijn USB-stick bezig geweest. En sigaretten gerookt, duurde zo lang. De voordeur was open, toen ik naar binnen wou lopen zag ik [verdachte] binnen op de grond zitten.
V : Waar zag je haar zitten?
A: In de hal.
V: Wat zag je?
A: Dat ze aan het hakken was. Ik kon haar niet goed zien maar ik zag haar een beweging maken. 2e poging wilde ik het afpakken, toen schoot het langs de muur heen en haalde ik mijn hand open. Ik heb het wel af kunnen pakken. Dat was de bijl. Ik kon ook niet goed zien, maar ik zag wel dat er iets daar lag. In de slaapkamer.
V: In welke slaapkamer?
A: De eerste.
V: Wat voor bewegingen maakte ze dan?
A: Ze was met deze hand (pakt rechterhand beet) ze zat op haar knie en zat gewoon zo te hakken.
V: Wil je het tekenen?
A: (knikt ja) Ik zag haar zeg maar hier zitten. Met haar gezicht richting naar me toe. En ik kom zo naar haar toe gelopen. En ze was met deze hand bezig. En ze wilde naar voren reiken, op het moment dat ik aankwam.
V: Waar zat de deur?
A: Hier.
V: En daar zat [verdachte] op de grond?
A: Ja het is een hele kleine kamer. En [verdachte] zat hier.
V: Wat zag je wel toen je naar binnen keek?
A: Die meneer lag op zijn zij, in een soort foetushouding.
A: Hij bewoog al niet meer.
V: Wat zei ze toen?
A: Ze vloog de badkamer in. Deed ze het licht aan en zat ze onder het bloed.
A: Toen zijn we gaan tanken. En zei ze: rijd maar naar Bergen op Zoom. We zijn naar Bergen op Zoom gereden.
A: We zijn naar de camping gereden. Daar aangekomen had ze spullen in de tas gedaan. Ook het wapen. Maar dat was ook een mes.
V: Oké. Heeft ze nog voordat jullie weggingen een tas gepakt?
A: Een tas gepakt ja.
V: Wat heeft ze nog meer gedaan voordat jullie weggingen bij dat pand?
A: Ik heb haar arm moeten verbinden, die bloeide, haar handen bloeiden ook. Strepen liepen daarin.
V: Wat voor wond had ze aan haar arm?
A: Ze had hier een snee (wijst naar linker bovenarm).
V: Heeft ze verteld hoe dat ontstaan is?
A: Nee, had ze al toen ik binnen kwam.
V: En toen? We waren gebleven bij de tas, met die spullen. Je zegt, er was het wapen, maar ook een mes. Hoe weet jij dat er een mes was?
A: Omdat ze dat allemaal schoon had laten maken bij mij thuis in de keuken.
V: Wat had ze allemaal meegenomen?
A: Ik heb op de wc bij haar gezeten. Zij is onder de douche gestapt. 2 Seconden om haar eigen af te spoelen. Ze zat helemaal onder het bloed. Ze had haar eigen kleren in de tas gedaan.
V: Kleding waar ook bloed op zat?
A: Zat helemaal onder.
V: En ik begrijp het wapen. De bijl?
A: Ja de bijl en dat mes.
V: De steel was houtkleurig? En de bijl?
A: Volgens mij rood, zilver met rood of zo?
V: Als je het niet weet, dan weet je het niet. Vertel wat je weet.
A: Ik weet waar die ongeveer ligt. In Bergen op Zoom hebben we hem begraven. Ik heb die bijl weg moeten doen en zij heeft het mes ergens in het bos...
A: Ze wilde terug naar het chalet, die auto moest daar weg en hij moest daar weg. En dat die bijl weg moest. Toen zijn we teruggereden met de Volvo.
V: Maar vertel je me nu dat die Audi, al die tijd daar gestaan heeft terwijl jullie naar Bergen op Zoom zijn gegaan en weer terug, toen pas zagen jullie...
A: Toen maakte ik die opmerking over die auto. Dat het niet kon.
V: Oké. En toen?
A: Ik moest achter haar aanrijden en toen heeft ze de auto weggebracht. Zij reed in de Audi en ik in de Volvo. Ze had nog mijn telefoon. Mijn huissleutels. Had ze allemaal in haar bezit. Bij zich. En daarom, je ziet haar over de grens heen gaan, je ziet mijn auto gelijk er achteraan komen, ik had niks en wist niet waar zij naartoe ging. Ik ben er kort op blijven rijden om haar te volgen. Ik wist niet waar ze naartoe ging, ik dacht naar Eindhoven, maar ze reed naar Antwerpen.
V: Wat voor communicatie hadden jullie met elkaar?
A: Ik had alleen haar achterlichten om haar te volgen, zijn we Antwerpen in gereden, afslag naar het Metropolis, de bioscoop. Dan zijn we rechtdoor gereden.
Zij is kronkelend ergens heen gereden. Een straat ingereden en heeft de auto daar neergezet.
V: Ze zet de auto neer, en dan?
A: Ze heeft de auto geparkeerd, en toen kwam ze aanlopen. Achterin aan deze kant ingestapt.
A: Ik ben meteen recht gaan zitten, wat wil je nu? Toen zei ze van, dat we terug moesten naar mij. We zijn naar mij toe gereden.
En zij heeft onderweg ergens die sleutel weggegooid.
V: Wie heeft dat gedaan?
A: Ik heb dat moeten doen. Sleutel in mijn handen gedrukt: “moet weg”.
A: En toen teruggereden naar het chalet. Ze wilde per se dat we op gingen ruimen.
Ik moest helpen opruimen.
V: Oké.
A: Ik moest haar helpen opruimen, ik ga dat niet doen klaar! Die man ligt daar, ik kan dat niet [verdachte] , sorry, ondertussen had ik gezien dat het een man was. Ze had mijn spullen, wat wil je hier gaan doen? We kunnen hier toch niks doen? Toen was ze helemaal in paniek ook. Toen die bedden moesten uit de slaapkamer, ik ga daar niks doen waar die man ligt ik kan dat niet, ik wil naar huis, ik begon heel hard te huilen, ik wil hier niks mee te maken hebben en heb hier niks mee gaan doen. Toen begon ze te flippen, dat ik er anders naast kwam te liggen en dat soort dingen. Ik ben gaan dimmen, en dat kastje waar de tv stond heb ik schoon moeten maken van haar, en de muren schoon gemaakt.
V: Kan je vertellen hoe hij erbij lag? Heb je dat gezien? En wat heb je dan gezien?
A: Wat ik me nog kan herinneren dat hij zo lag (krimpt in elkaar). Toen kwam ze tegen de lichtknop aan en zag ik dat het bed aan de zijkant allemaal bloed zat.
Zij wilde toen, toen lag buiten zeil, dat moest ze hebben, daar moest hij in.
V: Oké.
A: Ze is naar buiten toegelopen en heeft het zeil gepakt. Ze pakte hem bij zijn benen. Toen heb ik hem op moeten pakken. Zij heeft het zeil er onder getrapt. En die bovenkant heeft ze er overheen geslagen.
Een plas met bloed in de vloerbedekking. Toen moest ook de vloerbedekking er uit. Heb ik met haar de vloerbedekking er uit moeten trekken.
Toen trok ze de zolderluik naar beneden. Pakte ze een bus verf die moest ik aanpakken. Toen heeft ze de muur geverfd, ik moest het bloed uit het beton schuren. Onbegonnen werk zeg ik. Het komt er gewoon doorheen, door de verf. Je kunt dit niet ontwijken. Er is hier wat gebeurd en daar moet iemand bijkomen. Dat wilde ze absoluut niet.
V: Hoe waren zijn handen, heb je dat gezien?
A: Hij lag vastgebonden, heb ik wel gezien.
V: Hoe was hij vastgebonden?
A: Weet ik niet, of met of... volgens mij met tape.
V: Hij lag vastgebonden, dat weet je wel?
A: Ik heb later pas gezien dat hij vastgebonden lag.
V: Hoe komt het dat je dat later ziet?
A: Omdat we hem moesten verplaatsen van haar, haar voordeur was van glas. En ze was bang dat iemand naar binnen zou kijken en hem zou zien liggen.
A: Toen moesten we schoonmaken. Daar was geen beginnen aan. Logisch natuurlijk. Wilde zij weer terug naar Bergen op zoom, weer terug gereden naar Bergen op Zoom.
A: Toen wilde ze naar Eindhoven naar [betrokkene 4] . Ik had zoiets van, dan kan ze met haar praten. Zijn we naar Eindhoven gereden, mocht ik niet mee naar binnen. Zij is bij [betrokkene 4] naar binnen geweest.
Toen zijn we... daarna, zij heeft gereden naar Eindhoven. En toen moest ik weer verder van haar rijden en moesten we terug. Naar... die broer. Die was nog ergens aan het werk, en daar moest ik heen rijden.
Ze had met hem gebeld ondertussen.
V: Wat heeft ze gezegd aan de telefoon?
A: Dat er problemen waren en dat hij naar buiten moest komen.
V: Jij wist waar je naartoe moest?
A: Ik wist niet naar wie we gingen en ik wist op dat moment nog niet wie hij was. Ik moest omdraaien met de auto.
Zij heeft hierzo met die jongen staan praten.
V: Dat was haar broer?
A: Dat bleek achteraf haar broer te zijn.
V: Jij zat in de auto. Heb je gehoord wat zij hebben besproken?
A: Nee heb ik niet kunnen horen.
Toen hebben we [betrokkene 1] opgehaald en de spullen in de auto moesten gedumpt worden.
V: Oké, we gaan even terug, [betrokkene 1] stapt in de auto bij jullie en dan vertelt [verdachte] dat er ergens een probleem is en dat ze ruzie heeft gekregen. Wat vraagt ze dan?
A: Of [betrokkene 1] haar wilde helpen met die spullen voor een container. Ik denk dat dat was besproken met die broer, dat weet ik niet zeker. We zijn rondjes aan het rijden geweest, maar nergens een container te vinden.
A: Ik weet wel... zijn telefoon heeft ze uit de auto gegooid.
V: Als we terug gaan naar dat stukje, donderdag gaan we naar... Het chalet van [verdachte] . Ik hoorde jou eerst zeggen, we gingen er naartoe...
A: Spullen om bij [betrokkene 4] te blijven slapen, ze heeft toen nog gebeld. Ik heb maar één gesprek gehoord en dat was denk ik met die meneer. Omdat ze zei, ik zie je bij het chalet en ik heb verder niemand gezien.
5. een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 1] , opgemaakt door (…), beiden hoofdagent van politie Noorden Oost Gelderland, gesloten op 7 mei 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
A: Vrijdagochtend was ik in Kampen. Vrijdag belde ik haar (hof: [verdachte] ) uit toeval. Ik durf geen tijd te zeggen ik denk rond 15:00/15:30 uur rond die tijd. Tien minuten later is ze naar me toe gekomen. Ze zei dat ze al in Kampen was en dat ze naar me toe zou komen om een jointje te roken. We zouden even een rondje gaan rijden en ik zie haar in de bijrijdersstoel zitten en een jongen die rijdt. Dus ik stap achter in die auto. Haar linkerarm had ze een hele grote wond in. In haar bovenarm. Ik vroeg wat er gebeurd was en waarom ze een wond had en waarom er iemand reed terwijl zij altijd moet rijden. Dat klopte voor mij niet. Ze zei: ik had gisterenavond een klant en die wou wat raars of daar had ze ruzie mee gekregen in die trant en die heeft ze aangevallen met een bijl en daardoor heeft ze zichzelf ook gesneden.
Ze had hem aangevallen met een bijl en dat was die donderdagavond geweest, dus gisteren in [verdachte] haar... gisterenavond. Toen heeft ze die jongen opgebeld, omdat ze niet wist wat ze moest doen en die jongen was.... dus overal bloed, omdat zij in die man heeft in lopen hakken.
En overal was bloed zei ze. Ze heeft die jongen dus gebeld en toen hebben ze samen geprobeerd wat op te ruimen.
Overal bloed en een grote teringzooi in dat huisje en dat [verdachte] en die jongen geprobeerd hadden wat schoon te maken. Ik weet dus niet hoe laat die jongen bij haar is gekomen of wat, daarvan heb ik geen idee. Toen begon ze over de auto, de auto van die klant, van [slachtoffer] dus, blijkbaar dat ze die samen weg hebben gereden die jongen en [verdachte] .
6. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), medewerker opsporing van politie Oost-Nederland, gesloten op 8 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
Op dinsdag 7 oktober 2014 omstreeks 10:50 uur sprak ik, verbalisant, op de locatie [...] ter hoogte van [b-straat] te Bergen op Zoom met de verdachte [medeverdachte 2] . Verdachte [medeverdachte 2] liep om 11:05 vanaf de slagboom [b-straat] te Bergen op Zoom op. Verdachte gaf vervolgens op een gegeven moment aan dat aan de linker zijde van het pad (gezien uit de richting van de slagboom) de plaats was waar hij de bijl had begraven. Dit betreft ongeveer 109 meter vanaf de slagboom/naambordje [b-straat] . Verdachte gaf aan dat hij de bijl met zijn handen had begraven en dat deze niet diep lag en dat deze niet diep in het bos lag. Verdachte gaf aan dat hij niet ver het bos was ingelopen. Toen hij de bijl had begraven was hij tegen een prikkeldraad aangelopen. Dit prikkeldraad was ook zichtbaar op de aangewezen plek.
Collega’s van de forensische opsporing hebben vervolgens met een metaaldetector de bijl in de nabijheid van de aangewezen plaats gevonden.
7. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), medewerker opsporing van politie Oost-Nederland, gesloten op 26 februari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Op dinsdag 7 oktober 2014 heeft verdachte [medeverdachte 2] de omgeving aangewezen alwaar het mes zou liggen. Hij gaf aan dat [verdachte] het mes in het eerste gedeelte van het bos had verstopt. [verdachte] had toen die nacht tegen verdachte [medeverdachte 2] gezegd dat ze het mes in de grond had geschopt dan wel verstopt.
Nadat [verdachte] het bos uitkwam en het pad op liep, zag verdachte [medeverdachte 2] dat zij de auto ontgrendelde. Verdachte [medeverdachte 2] gaf aan dat hij hierdoor kan inschatten waar ongeveer [verdachte] het bos uitkwam en hierop heeft hij de desbetreffende omgeving aan ons aangewezen. Het mes is echter op dit gedeelte (40 bij 40 meter) op 7 oktober 2014 niet aangetroffen.
Vandaag, donderdag 26 februari 2015, is in het bosperceel gelegen aan [b-straat] te Bergen op Zoom gezocht met 4 personen van de luchtmobiele brigade (Defensie). Zij hebben een oppervlakte van 92 bij 20 meter afgezocht.
Omstreeks 11:12 uur gaf iemand van Defensie aan dat zij mogelijk wat in het bosperceel hadden gevonden. Collega (…) van de afdeling forensische opsporing heeft vervolgens de desbetreffende plaats onderzocht en een mes aangetroffen. Het aangetroffen mes lag aan de linkerkant van het bosperceel ter hoogte van de door verdachte [medeverdachte 2] aangewezen omgeving. Het mes lag 20 meter diep in het bos achter een hoop takken. Het mes lag rechtstandig met het lemmet naar beneden in de grond.
Het aangetroffen mes is van het merk Schulte Ufer. Het aangetroffen mes heeft sterke overeenkomsten met de aangetroffen messen uit het messenblok vanuit de woning van verdachte [verdachte] .
8. een proces-verbaal van sporenonderzoek, opgemaakt door (…), respectievelijk brigadier en BOA domein generieke opsporing van politie Noord- en Oost Gelderland, gesloten op 9 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
Op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 21:30 werd bij het Team Forensisch Onderzoek een melding ontvangen van het aantreffen van een overleden man in een recreatiewoning op het adres [a-straat 1] te Ermelo.
Op zaterdag 15 maart 2014 omstreeks 03:30 uur werd door ons een onderzoek ingesteld aan het overleden slachtoffer op de PD.
Na binnenkomst in de chalet, via de voordeur, kwam men in een rechte gang. Aan de linkerzijde van de gang, gezien vanaf de voordeur, was een toegangsdeur naar een kamer. De betonnen vloer in deze kamer was niet voorzien van een vloerbedekking. Wij zagen in de linkerhoek tapijt dat slordig was opgevouwen. De kamer maakte de indruk dat er recent was geschilderd. Rechts binnen zagen wij een bus witte muurverf met daarnaast een verfroller.
Vanuit de deuropening zagen wij links op de vloer een man liggen. Hij lag op zijn rug. Hij lag in kunststof bouwzeil. Hij lag met zijn hoofd in de richting van de voorgevel en met zijn voeten voor de deuropening. Wij zagen dat het bouwzeil was dubbel gevouwen.
Op het bouwzeil, om en onder het slachtoffer lag een grote hoeveelheid bloed. In de onbedekte lichaamsdelen van het slachtoffer zagen wij meerdere verwondingen; zeer vermoedelijk verwondingen van een steekvoorwerp.
Wij zagen dat het slachtoffer was gebonden met kabelbinders en tape, al dan niet in combinatie met een van beiden.
9. een proces-verbaal van sporenonderzoek, opgemaakt door (…), respectievelijk inspecteur en BOA domein generieke opsporing van politie Oost-Nederland, gesloten op 26 september 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Vanaf zaterdag 15 maart 2014 werd door ons, verbalisanten, als forensische onderzoekers een forensisch onderzoek naar bloedsporen verricht in verband met het aantreffen van een stoffelijk overschot van een man. Het onderzoek is verricht in een woning te [a-straat 1-2] , Ermelo. Op 14 maart 2014 was in deze woning het stoffelijk overschot aangetroffen van [slachtoffer] .
In de woonkamer stonden twee bedbodems. De linker bedbodem was na de brand gedeeltelijk verplaatst. Op een staander van de bedbodem en op de stof nabij deze staander zagen wij diverse bloedspatten. Rondom deze locatie werden door ons geen bloedspatten waargenomen. Door het ontbreken van deze bloedspatten concludeerden wij dat de bedbodem op deze plaats in de woonkamer was neergezet nadat de bloedspatten op de genoemde plekken waren ontstaan.
Het slachtoffer was verpakt in een dekzeil aangetroffen op de cementdekvloer van de slaapkamer. In deze slaapkamer lag, gezien vanaf de toegangsdeur van deze ruimte, in de hoek link achterin een opgevouwen tapijt. Door de foamlaag op de rugzijde van dit tapijt zagen wij een grotere bloedvlek.
Tijdens het uitvouwen van dit tapijt zagen wij een tweetal geprepareerde kabelbinders liggen.
Nadat wij het tapijt hadden uitgevouwen op de plaats zoals deze nagenoeg voorheen had moeten hebben gelegen, zagen wij een grote concentratie van nog vochtig bloed.
Op een lade van de keuken, ter hoogte van de ladeknop, zagen wij de aanwezigheid bloed. Vermoedelijk is dit ontstaan tijdens het openen van deze lade. Aan de onderzijde van de ladeknop werd door ons eveneens bloed waargenomen.
10. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 26 maart 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
Tussen 19 maart 2014 omstreeks 10:00 uur en 19 maart 2014 omstreeks 11:00 heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Ik, verbalisant (…), ben met de forensisch arts (…) naar de penitentiaire inrichting gegaan. Aldaar is door de forensisch arts een letselbeschrijving opgesteld van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985.
Als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd een letselbeschrijving van [verdachte] .
Letselbeschrijving
linker arm: aan de buitenzijde van de bovenarm is een gehechte scherpe snijverwoning van ca 4 cm aanwezig, waarbij een oppervlakkige kras wond doorloopt over de huid naar de achterzijde. Letsel veroorzaakt door een scherp glad snijdend voorwerp.
Enkele cm hieronder is een onregelmatig gevormde 3 x 4 cm grote gele (dus enkele dagen oude) onderhuidse bloeduitstorting aanwezig veroorzaakt door direct of indirect stomp inwerkend geweld.
rechter hand: in de handpalm is een lijnvormige scherpe genezende snijverwoning zichtbaar, die enkele dagen eerder is ontstaan door een scherp glad snijdend voorwerp.
Al het geconstateerde letsel is ten tijde van het onderzoek (19 maart 2914, 10:30 uur) enkele dagen (minimaal 2 tot 3) oud.
11. een proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door (…), respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Noord- en Oost-Gelderland, gesloten op 1 april 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
V: Sinds wanneer woonde jij op [A] ?
A: Juli?
12. een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 12 januari 2015, opgemaakt door de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
V: Wanneer precies heb jij dat zwarte telefoontje gebruikt?
A: Donderdagavond.
V: Donderdagavond.
A: Donderdagmiddag, ik ben niet zo goed met tijd, dat weet u, of dat heb ik aangegeven.
V: Oké, en dat is dan alleen om [slachtoffer] te bellen, begrijp ik dat goed?
A: Correct. Ik kan met niet heugen dat ik nog iemand anders heb gebeld.
13. een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 26 januari 2015, opgemaakt door de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (...):
V: Heeft [medeverdachte 2] ook nog telefonisch contact gehad met [slachtoffer]
A: Nee
V: Dus als ik het goed begrijp dan ben jij de enige van jullie twee geweest die gebeld heeft met de twee prepaid telefoons en ben jij de enige van jullie twee die telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] ?
A: Volgens mij heeft [medeverdachte 2] niet gebeld met [slachtoffer] .
14. een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 januari 2015, opgemaakt door de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 166 e.v.):
A: Ik heb met [medeverdachte 2] afgesproken dat we zouden zeggen dat ik dikke ruzie had gehad met iemand. Omdat anders [betrokkene 1] nooit zou helpen.
RC: En u zegt, [betrokkene 1] kwam in de auto... en dan?
A: Ze vroeg wat er was. Ik zei dat ik ruzie had gehad.
15. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 20 januari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Uit onderzoek binnen het opsporingsteam is gebleken dat het telefoonnummer [0001] in gebruik is bij [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum] 1984.
Door de betreffende provider werden de historische verkeersgegevens behorende bij het bovengenoemde telefoonnummer aangeleverd.
Op 13 maart 2014 te 21:58:21 uur ontvang het telefoonnummer [0001] een onbekend SMS-bericht. Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telecom-mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [c-straat 1] te Vianen.
Op 13 maart 2014 te 21:59:28 uur belt het telefoonnummer [0001] gedurende 2 seconden uit naar het telefoonnummer [0002] , volgens het ciot op naam gesteld van: [betrokkene 6] , zijnde de vriendin/relatie van verdachte [verdachte] . Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telecom- mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [d-straat 1] te Vianen.
Op 13 maart 2014 te 22:00:06 uur belt het telefoonnummer [0001] wederom gedurende 2 seconden uit naar het telefoonnummer [0002] . Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telefom-mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [d-straat 1] te Vianen.
Op 13 maart 2014 te 22:10:17 uur wordt het telefoonnummer [0001] gebeld door het telefoonnummer op naam gesteld van [betrokkene 7] , zijnde een vriend van de verdachte [medeverdachte 2] . Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telecom-mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [e-straat 1] te Vuren.
Op 13 maart 2014 te 22:12:22 uur ontvang het telefoonnummer [0001] een onbekend SMS-bericht. Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telecom-mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [f-straat] (nabij de keerlus) en de A15, [...] te Gorinchem.
Op 13 maart 2014 te 22:28:12 uur belt het telefoonnummer [0001] gedurende 34 seconden uit naar het telefoonnummer [0002] , volgens het ciot op naam gesteld van: [betrokkene 6] , zijnde de vriendin/relatie van verdachte [verdachte] . Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telecom- mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [g-straat 1] te Made.
Op 13 maart 2014 te 22:29:08 uur belt het telefoonnummer [0001] gedurende 34 seconden uit naar het telefoonnummer [0002] , volgens het ciot op naam gesteld van: [betrokkene 6] , zijnde de vriendin/relatie van verdachte [verdachte] . Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telecom- mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [g-straat 1] te Made.
Op 13 maart 2014 te 22:36:59 uur wordt het telefoonnummer [0001] in gebeld door het telefoonnummer [0002] , volgens het ciot op naam gesteld van: [betrokkene 6] , zijnde de vriendin/relatie van verdachte [verdachte] . Het telefoonnummer [0001] straalt dan een Vodafone telecom-mast aan, welke is gesitueerd op de locatie [h-straat 1] te Breda.
Uit de bovenstaande vermelde geregistreerde historische telefoongegevens, blijkt dat de gebruiker van het telefoonnummer [0001] op 13 maart 2014 tussen 21:58 uur en 22:36:59 uur zich vanaf Vianen mogelijk komende uit de richting van Utrecht en rijdend over de autosnelweg A27, via de autosnelweg A2, A15, A 27, A59, A16 in de richting van Breda heeft verplaatst.
16. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 14 april 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Uit onderzoek binnen het opsporingsteam is gebleken dat het telefoonnummer [0003] in gebruik is bij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985.
Door de betreffende provider werden de historische verkeersgegevens behorende bij het bovengenoemde telefoonnummer aangeleverd.
Op 14 maart 2014 omstreeks 0:42:32 uur wordt het telefoontoestel opnieuw ingeschakeld. Het telefoontoestel bevindt zich op dat moment in de nabijheid van een telecom-mast welke op de locatie [i-straat 1] te Breda is gesitueerd.
Tussen 0:43:01 uur en 0:55:01 uur verplaatst het telefoontoestel vanaf Breda via Wagenberg naar Raamdonksveer. Uit het overzicht blijkt dat het telefoontoestel zich vanaf Breda in noordelijke, richting naar Raamdonksveer verplaatst.
17. als schriftelijk bescheid een rapport, opgemaakt op 17 oktober 2014 door (…), analist bij politie Oost-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
In rapportnummer 201403191580 is door mij, rapporteur, reeds omschreven dat met de twee Lebara telefoonnummers 06- [0004] en 06- [0005] op donderdag 13 maart 2014 in totaal zesmaal is gebeld naar het mobiele telefoonnummer in gebruik bij [slachtoffer] (06- [0006] ).
De telefoon met daarin de simkaart van het telefoonnummer 06- [0005] is tijdens een zoeking op [A] in het chalet van verdachte [verdachte] aangetroffen in een jaszak en inbeslaggenomen. Vervolgens zijn het telefoontoestel en de simkaart uitgelezen.
Ik, rapporteur, bekeek de foto’s die gemaakt zijn in het kader van het onderzoek aan deze mobiele telefoon. Ik, rapporteur, zie op foto 6 een uitbellend contact om 13/03/2014 om 20:17 uur met de duur van 31 seconden. Ik, rapporteur, zie dat er gebeld is naar een telefoonnummer wat begint met de cijfers [0006] .
Gebleken is dat het telefoonnummer van [slachtoffer] 06- [0006] betreft. Verder is uit de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer van slachtoffer [slachtoffer] gebleken dat er op 13 maart 2014 om 20:15 uur een gesprekscontact van 33 seconden geweest is waarbij het nummer 06- [0005] belt naar het telefoonnummer van slachtoffer [slachtoffer] .
Het gesprekscontact zichtbaar op foto 6 van de inbeslaggenomen telefoon en het gesprekscontact van 33 seconden zichtbaar op de historische verkeersgegevens om 20:15 uur, betreft dus zeer waarschijnlijk hetzelfde gesprek.
18. als schriftelijk bescheid een rapport, opgemaakt op 19 maart 2015 door (…), analist bij politie Oost-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Op camerabeelden van het Gulf tankstation bij Strand Nulde is zichtbaar dat op donderdag 13 maart 2014 omstreeks 21:30 uur getankt wordt door de bestuurder van een donkerkleurige Volvo XC. Op de camerabeelden is te zien dat de Volvo XC om 21:32 uur wegrijdt bij dit tankstation.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte [medeverdachte 2] blijkt dat dit telefoonnummer ( [0001] ) zich om 21:58 uur voor het eerst die avond weer in het netwerk bevindt. Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] ontvang op dit tijdstip een sms bericht en straalt daarbij mastlocatie [c-straat 1] te Vianen aan.
Uit onderzoek naar het aanstralen van de mast [c-straat 1] te Vianen bij het ontvangen van het sms-bericht van 21:58 uur, blijkt dat de telefoon zich bevond op het knooppunt A-27/A-2.
Verdachte [verdachte] verklaart dat [medeverdachte 2] na het tanken vlakbij [A] is afgezet.
De afstand van de bezinepomp Gulf Strand Nulde naar [A] te Ermelo bedraagt volgens Google Maps via de snelweg 12,4 kilometer. Volgens Google Maps bedraagt de reistijd over dit traject 10 minuten.
Afgaand op de verklaring van verdachte [verdachte] houdt dit in dat de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rond 21:42 uur weer in de omgeving van [A] zouden zijn aangekomen. Indien de snelheid van het terugrijden vanaf de bezinepomp naar [A] echter hoger is geweest dan de geldende maximale snelheid (zoals Google toepast) is door mij, rapporteur, geanalyseerd hoe snel er gemiddeld gereden moet worden om op een eerder tijdstip dan 21:42 uur nabij [A] aan te komen.
Vertrektijd Gulf Nulde: 21:32 uur
Stel terugkomsttijd [A] : 21:37 uur
Gemiddelde snelheid: 149 km/u
De afstand van [A] te Ermelo (afzetten [medeverdachte 2] ) naar knooppunt A-27/A-2 (knooppunt Everdingen) bedraagt volgens Google Maps via de snelweg 62 kilometer. Volgens Google Maps bedraagt de reistijd over dit traject 38 minuten.
Indien verdachte [verdachte] om 21:42 uur vanaf de nabijheid van [A] vertrokken is, moet ze in 16 minuten deze afstand van 62 kilometer hebben afgelegd, wat een gemiddelde snelheid van 233 kilometer per uur inhoudt. Echter, indien ze eerder vertrokken is vanaf de omgeving van [A] is de gemiddelde snelheid lager geweest. Daar mij, rapporteur, is geanalyseerd wat de gemiddelde snelheid moet zijn geweest van verdachte [verdachte] indien ze eerder vertrokken is vanuit Ermelo, maar zich wel om 21:58 uur op knooppunt Everdingen bevindt.
Stel vertrektijd [A] : 21:37 uur
Tijdstip knooppunt Everdingen: 21:58 uur
Gemiddelde snelheid: 177 km/u
Verdachte [medeverdachte 2] verklaart, in tegenstelling tot verdachte [verdachte] , dat ze die donderdagavond 13 maart 2014 na het tanken samen zijn doorgereden naar Bergen op Zoom.
De afstand van de benzinepomp Guld Strand Nulde naar knooppunt A-27/A-2 (knooppunt Everdingen) bedraagt volgens Google Maps via de snelweg 50 kilometer. Volgens Google Maps bedraagt de reistijd over dit traject 30 minuten (dus een gemiddelde snelheid van 100 kilometer per uur. Echter doorberedenerend op de verklaring van [medeverdachte 2] , is er over dit traject dus geen 30 minuten gereden, maar 26 minuten (immers 21:32 uur3 - 21:58 uur). Dit houdt ook in dat de gemiddelde snelheid over dit traject dan geen 100 kilometer per uur bedragen heeft, maar 115 kilometer per uur.
19. een proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt door (…), beiden brigadier van politie Noord- en Oost-Gelderland, gesloten op 2 mei 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Op donderdag 1 mei 2014 werd onderstaande verdachte gehoord:
[medeverdachte 2] .
Onderstaande onderwerpen zijn besproken met de verdachte waarbij is aangegeven hoe hier in grote lijnen op is gereageerd.
Getoonde foto’s van Tankstation in Putten van 13 maart 2014 (21:30 uur)
Fotoblad 24 foto Z5, Z6 en Z7 is vermoedelijk de auto van zijn moeder op te zien. De man bij de auto is vermoedelijk hij zelf. Hij zegt dat er nog iemand in de auto zit. Verdachte geeft aan dat als dit de beelden van het tanken zijn waar gisteren over is gesproken dat het dan donderdagavond moet zijn geweest. Als het de beelden zijn van donderdag dan zou [verdachte] in de auto moeten zitten.
20. Het deskundigenrapport, (…), opgemaakt door ir. ing. (…), werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, d.d. 18 januari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De geregistreerde historische verkeersgegevens zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese dat het telefoonnummer 06- [0001] zich op 13 maart 2014 omstreeks 21:58 / 22:00 uur in de directe omgeving van knooppunt Everdingen bevond, dan onder de hypothese dat het telefoonnummer 06- [0001] zich op 13 maart 2014 omstreeks 21:58 / 22:00 uur enkele kilometers verwijderd van knooppunt Everdingen bevond.
21.4
22. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), brigadier van politie Noord- en Oost-Gelderland, gesloten op 1 april 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
[slachtoffer] zou rijden in een blauwe personenauto, merk Audi, type Q5, kenteken [kenteken 1] . Op 19 maart 2014 werd de Audi Q5 in Antwerpen geparkeerd aangetroffen.
Om te kijken of er bij de grensovergang op de A16, Nederland – België, Hazeldonk of elders camerabeelden voorhanden zijn om vervolgens te kunnen kijken wanneer de Audi Q5 de grens over is gegaan en om te zien wie mogelijk de bestuurder/inzittenden van de Audi Q5 zijn geweest, is er contact opgenomen met de Koninklijke Marechaussee (KMAR) te Driebergen. Er werd mij verteld dat er geen beeldregistratie plaats vindt op onder andere genoemde locatie, maar dat er wel wordt geregistreerd welk merk, type en kleur auto Nederland uit gaat en binnen komt.
Door mij verbalisant werd gevraagd om een lijst met de blauwe Audi’s Q5 die in de periode 14 maart 2014 t/m 19 maart 2014 Nederland hebben verlaten en die Nederland binnen zijn gekomen. Uit deze lijst blijkt dat op de volgende data en blauwe Audi Q5 Nederland heeft verlaten:
- Vrijdag 14 maart 2014 om 03:10 uur via A16.
23. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), brigadier van politie Noord- en Oost-Gelderland, gesloten op 3 april 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Uit het BVH systeem is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] gebruik maakt van een zwarte Volvo XC 90, kenteken [kenteken 2] .
Door mij verbalisant werd gevraagd om een lijst met de zwarte Volvo XC-90’s, met Nederlands kenteken, die in de periode 14 maart 2014 tot 19 maart 2014 Nederland hebben verlaten en die Nederland zijn binnen gekomen.
Uit deze lijst blijkt dat op onder andere 14 maart 2014 op de volgende tijdstippen een zwarte Volvo XC 90 Nederland heeft verlaten:
- op vrijdag 14 maart 2014 om 03:10 uur via A16.
24. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), inspecteur van politie Noord- en Oost-Gelderland, gesloten op 9 mei 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Op woensdag 2 april 2014 verstrekte collega (…) mij, verbalisant, fotoregistraties met betrekking tot het kenteken [kenteken 2] . Deze camerabeelden zijn afkomstig uit het ANPR-systeem, wat wordt beheerd door de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Ik, verbalisant, heb deze ANPR-registraties geanalyseerd. Ik, verbalisant, zie dat er een foto is gemaakt van een voertuig met het kenteken [kenteken 2] , waarbij ik zie dat deze foto is gedateerd op vrijdag 14 maart.2014 te 03:08 uur.
Ik, verbalisant, zie dat de locatie van deze ANPR-camera ook is beschreven. Ik zie dat dit “A-16-Re-68.5-02” betreft. Mij, verbalisant, is ambtshalve bekend dat dit de A16, op de rechter rijbaan, bij hectometerpaal 68.5 betekent.
Ik, verbalisant, heb deze gegevens ingevoerd op www.hmpaal.nl.
Ik, verbalisant, zie dat deze hectometerpaal zich bevindt tussen Breda en het Belgische Antwerpen. Tevens zie ik dat gezien de rijbaanaanduiding (Rechts) deze foto doet vermoeden dat er vanuit de richting Breda, richting Antwerpen wordt gereden.
25. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door (…), inspecteur van politie Noord- en Oost-Gelderland, gesloten op 23 april 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (…):
Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer gebruik maakte van een personenauto, merk Audi, type Q5, kleur blauw, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Daar dit voertuig op dat moment als vermist kon worden beschouwd werd in het televisie programma Opsporing Verzocht een getuigen oproep gedaan met het verzoek uit te kijken naar bovengenoemd voertuig. Hierop werd gereageerd door een inwoner uit Antwerpen. Hij zag aan de [j-straat] te Antwerpen genoemd voertuig geparkeerd staan. Op verzoek van het onderzoeksteam is door de collega’s te Antwerpen de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 1] voor sporenonderzoek veiliggesteld. Uit op het voertuig aanwezige parkeerbonnen bleek dat de eerste parkeerbon op 14 maart 2014 omstreeks 09:46 uur was uitgeschreven.”
8. Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van het bewijs van het onder 1 bewezen verklaarde het volgende overwogen:
“Op vrijdag 14 maart 2014 is in het chalet 23 op chaletpark [A] , gelegen aan [a-straat 1] te Ermelo, waarin een brand woedde, het stoffelijke overschot van [slachtoffer] aangetroffen. Uit sectie is gebleken dat [slachtoffer] door geweld om het leven is gekomen.
De vraag die het hof allereerst dient te beantwoorden is of verdachte, zoals haar tenlastegelegd is, hem opzettelijk om het leven heeft gebracht. (…)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Daartoe heeft de verdediging, kort gezegd, aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] niet betrouwbaar zijn. Daarnaast is er door het afwijzen van nagenoeg alle onderzoekswensen en het ontbreken van een effectieve uitoefening van het ondervragingsrecht van de getuigen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] geen sprake van een ‘fair trial’. De verklaringen van deze getuigen dienen, gelet op de Vidgen-jurisprudentie, uitgesloten te worden van het bewijs.
Het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk om het leven brengen van [slachtoffer] . Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Dat geldt met name ook voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] . Deze verklaringen worden, zoals het hof hierna zal uitwerken, immers op verschillende hierna te benoemen, punten ondersteund door in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen, zoals eveneens hierna zal worden onderbouwd, ook bruikbaar voor het bewijs.
De verweren van de verdediging worden dus verworpen.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1]
De verklaring van [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft onder meer verklaard dat hij samen met verdachte op donderdag 13 maart 2014 naar Ermelo is gereden. Onderweg heeft verdachte gebeld. [medeverdachte 2] denkt dat dat met ‘die meneer’ (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) was, omdat verdachte zei: ‘ik zie je bij het chalet’. Verdachte had het over schulden en geld, waarmee iemand haar zou helpen. In het chalet in Ermelo hebben [medeverdachte 2] en verdachte even binnen gezeten. Toen [medeverdachte 2] zich aan het omkleden was heeft verdachte nog een keer gebeld. De mensen die nog geld van verdachte zouden krijgen zouden ook naar het chalet komen. De man die verdachte zou helpen, haar geld zou geven, zou ook naar het chalet komen.
Verdachte vroeg aan [medeverdachte 2] of hij in de auto wilde wachten. Hij is in de auto gaan zitten die aan de zijkant van het chalet stond en zat met zijn rug richting de weg. In de auto is hij met een usb-stick bezig geweest en heeft hij sigaretten gerookt; het duurde lang. Toen hij het chalet binnen wilde lopen zag hij verdachte in de hal op de grond zitten. Hij zag dat ze aan het hakken was. [medeverdachte 2] heeft de bijl afgepakt, daarbij schoot deze langs de muur heen en haalde hij zijn hand open. [medeverdachte 2] zag dat er in de eerste slaapkamer iets lag. Toen hij naar binnen keek zag hij dat ‘die meneer’ op zijn zij lag, in een soort foetushouding. Hij bewoog al niet meer.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte onder het bloed zat en dat ze in Ermelo heeft gedoucht. Verdachte had een snee in haar linker bovenarm, die ze al had toen [medeverdachte 2] binnenkwam, en wonden aan haar handen. Op de kleding van verdachte zat bloed. Ze heeft de kleding in een tas gedaan, samen met de bijl en het mes. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 2] gestapt, hebben ze getankt en zijn ze naar de woning van [medeverdachte 2] in Bergen op Zoom gereden. Daar heeft [medeverdachte 2] de bijl en het mes schoongemaakt. [medeverdachte 2] heeft de bijl in een bos in Bergen op Zoom begraven. Verdachte is met het mes het bos in gelopen en heeft tegen [medeverdachte 2] gezegd dat ze het de grond in had getrapt.
Hierna zijn [medeverdachte 2] en verdachte teruggereden naar Ermelo, omdat [slachtoffer] en zijn auto daar weg moesten. Aangekomen in Ermelo is verdachte in de Audi van [slachtoffer] gestapt. [medeverdachte 2] moest achter haar aan rijden. Ze zijn naar Antwerpen gereden, waar ze de auto hebben weggezet. Daarna zijn ze naar de woning van [medeverdachte 2] in Bergen op Zoom gegaan. Daar stond de auto van verdachte, een Renault Twingo, nog. Met die auto zijn verdachte en [medeverdachte 2] weer naar Ermelo gereden.
In Ermelo wilde verdachte het chalet opruimen, [medeverdachte 2] moest haar helpen. [medeverdachte 2] heeft het kastje waar de televisie stond en de muren schoongemaakt. In de slaapkamer waar [slachtoffer] lag zag [medeverdachte 2] dat er bloed aan de zijkant van het bed zat. Verdachte is naar buiten toe gelopen en heeft een zeil gepakt. Samen met [medeverdachte 2] heeft ze [slachtoffer] op het zeil gelegd en het zeil er overheen geslagen. [medeverdachte 2] zag dat [slachtoffer] was vastgebonden met tape. Omdat er bloed in de vloerbedekking zat hebben ze de vloerbedekking er uit gehaald. Verdachte heeft de muur geverfd.
Na het schoonmaken zijn [medeverdachte 2] en verdachte naar de woning van [medeverdachte 2] in Bergen op Zoom gereden. Van daar zijn ze naar de vriendin van verdachte, [betrokkene 4] , in Eindhoven gereden. Verdachte is naar binnen geweest, [medeverdachte 2] mocht niet mee. Daarna reden ze naar het werk van de broer van verdachte. Verdachte heeft haar broer kort gesproken terwijl [medeverdachte 2] in de auto bleef zitten; Vervolgens hebben ze [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) opgehaald. Ze hebben rondjes gereden, op zoek naar een container om spullen weg te gooien.
De verklaring van [betrokkene 1]
Medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat ze verdachte op vrijdagmiddag 14 maart 2014 heeft gebeld omdat ze al een tijd niets van haar gehoord had. Verdachte bleek al in Kampen te zijn en heeft [betrokkene 1] opgehaald. Verdachte zat samen met een jongen in de auto. Verdachte zei tegen [betrokkene 1] dat gisteravond één van haar klanten bij haar was, die wat raars wilde doen en toen had ze ruzie gekregen. Ze had de klant met een bijl aangevallen en daardoor had ze zichzelf ook gesneden. Verdachte vertelde dat ze een hele grote wond had in haar linker bovenarm. Overal was bloed omdat verdachte op die man in had lopen hakken. Ze had die jongen gebeld en samen hebben ze geprobeerd wat op te ruimen. Verdachte en de jongen hadden bebloede dingen bij zich die ze wilden lozen.
Ondersteuning van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1]
Het hof is, zoals hiervoor al is vermeld, van oordeel dat zowel de verklaring van [medeverdachte 2] als de verklaring van [betrokkene 1] op verschillende, hierna te benoemen, punten wordt ondersteund door in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Die punten worden hierna besproken.
Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 2]
- Contact met [slachtoffer] op donderdag 13 maart 2014
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] komt naar voren dat verdachte op donderdag 13 maart 2014 in de auto en in het chalet telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] : Verdachte heeft hierover verklaard dat zij donderdagavond met [slachtoffer] heeft gebeld en dat [medeverdachte 2] geen telefonisch contact heeft gehad met het slachtoffer. Daarnaast blijkt uit de telefoongegevens dat er om 20:15 uur telefonisch contact is geweest tussen een telefoonnummer in gebruik bij verdachte en het nummer van [slachtoffer] .
- Letsel verdachte
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte een snee in haar linker bovenarm en wonden aan haar handen had. Dit past bij de bevindingen van de forensisch arts, die op 19 maart 2014 bij verdachte heeft vastgesteld dat zij een scherpe snijverwonding van circa 4 cm in de bovenarm had, die is toegebracht door een scherp glad snijdend voorwerp, met daaronder een bloeduitstorting door stomp inwerkend geweld. In de palm van de rechterhand is een lijnvormige snijverwonding waargenomen, die is veroorzaakt met een scherp glad snijdend voorwerp. Het letsel is minimaal twee tot drie dagen oud.
- De bijl en het mes
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij verdachte met een bijl heeft zien hakken. Verdachte heeft (onder andere) deze bijl en een mes in een tas gedaan, die zij meenam naar Bergen op Zoom. In Bergen op Zoom heeft [medeverdachte 2] de bijl en het mes schoongemaakt en hij en verdachte hebben deze wapens vervolgens in een bos bij Bergen op Zoom begraven. Op 7 oktober 2014 is op aanwijzing van [medeverdachte 2] in een bosperceel in Bergen op Zoom de bijl aangetroffen, die hij had begraven. In de door [medeverdachte 2] aangewezen omgeving is op 26 februari 2015 een mes aangetroffen. Het mes heeft sterke overeenkomsten met de in de woning van verdachte aangetroffen messen uit het messenblok.
- Het letsel van het slachtoffer
Het hof overweegt dat het bij het slachtoffer aangetroffen letsel past bij een bijl en een mes. De verdediging heeft, kort gezegd, aangevoerd dat [medeverdachte 2] verklaard heeft dat hij verdachte met een bijl heeft zien hakken, maar dat geen van de aangetroffen letsels bij de door [medeverdachte 2] beschreven hakbeweging past. Het hof overweegt hierover dat niet vast staat dat verdachte met de door [medeverdachte 2] waargenomen hakbeweging het slachtoffer ook daadwerkelijk heeft geraakt. [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat hij niet weet waar verdachte het slachtoffer heeft geraakt en dat hij niet goed kon zien waar ze op in aan het hakken was. Hij zag later pas waar en hoe het slachtoffer lag. Het letsel kan ook (eerder) veroorzaakt zijn door een beweging die [medeverdachte 2] niet heeft waargenomen.
- Mastgegevens
Uit camerabeelden blijkt dat de Volvo van [medeverdachte 2] op donderdag 13 maart 2014 omstreeks 21:30 uur bij tankstation Gulf Nulde/Putten was. [medeverdachte 2] heeft zichzelf daarbij herkend als de man die aan het tanken was. Op de beelden is ook te zien dat er iemand op de bijrijdersstoel zat. Om 21:32 uur reed de Volvo weg. Het telefoonnummer eindigend op 3303, dat [medeverdachte 2] in gebruik had, en welk toestel in de Volvo lag, is om 21:58 uur en 22:06 uur gepeild op de mast bij Vianen. Het toestel verplaatste zich daarna via Vuren om 22:10 uur, Gorinchem om 22:12 uur en Made om 22:28/22:29 uur naar Breda, waar het toestel om 22:36 uur werd gepeild. Om 22:59 uur werd het toestel van [medeverdachte 2] gepeild in Roosendaal. Uit een analyse van de reisbeweging op grond van de verklaring van [medeverdachte 2] komt naar voren dat vanaf tankstation Gulf Nulde/Putten tot knooppunt Everdingen (mast Vianen) is gereden met een snelheid van 100 à 115 kilometer per uur. Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van [medeverdachte 2] , dat hij en verdachte na het tanken naar Bergen op Zoom zijn gereden, steun in deze gegevens.
[medeverdachte 2] heeft daarnaast verklaard dat hij en verdachte van Bergen op Zoom weer naar Ermelo zijn gereden. De telefoon van verdachte straalt rond 00:42 uur een mast aan bij Breda. Om 00:55 uur straalt deze telefoon een mast aan bij Raamdonksveer. Omstreeks 02:00 uur moeten verdachte en [medeverdachte 2] weer in Ermelo zijn aangekomen. Volgens [medeverdachte 2] hebben zij toen niks in het chalet gedaan en zijn ze direct weer vertrokken, om de Audi van [slachtoffer] weg te brengen. [medeverdachte 2] is daarbij met de Volvo achter verdachte, die in de Audi reed, aan gereden. Uit de zogenaamde ANPR-gegevens blijkt dat de Audi en de Volvo om 03:10 uur rijdend vanuit Nederland de Belgische grens zijn gepasseerd.
- Schoonmaken chalet
De verklaring van [medeverdachte 2] met betrekking tot het opruimen en schoonmaken van het chalet vindt steun in de door de verbalisanten aldaar aangetroffen situatie. Uit het in het chalet uitgevoerde sporenonderzoek komt naar voren dat er geen vloerbedekking op de grond lag in de kamer waarin het slachtoffer is aangetroffen. Daarnaast wekten de kamerwanden de indruk recentelijk te zijn geschilderd en stond er een bus witte muurverf met daarin een verfroller in de kamer. Het slachtoffer lag in een kunststof bouwzeil.
Verklaring [betrokkene 1]
De verklaring van [medeverdachte 2] vindt ook steun in de verklaring van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte tegen haar zei dat ze (verdachte) toen ruzie had gekregen. Ze had de klant met een bijl aangevallen en daardoor had ze zichzelf ook gesneden.
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 1]
- Bijl en letsel slachtoffer
Het letsel dat bij het slachtoffer is aangetroffen past onder meer bij geweld dat is uitgeoefend met een bijl waarover [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte dit tegen haar heeft verteld.
- Letsel verdachte
De verklaring van [betrokkene 1] over het letsel van verdachte vindt steun in de bevindingen van de forensisch arts die op 19 maart 2014 bij verdachte heeft vastgesteld dat zij een scherpe snij verwonding van circa 4 cm in de bovenarm had, die is toegebracht door een scherp glad snijdend voorwerp, met daaronder een bloeduitstorting door stomp inwerkend geweld. Het letsel is minimaal twee tot drie dagen oud. .
- Verklaring verdachte
De verklaring Van [betrokkene 1] vindt steun in de verklaring van verdachte. Verdachte heeft in haar verklaring tegenover de rechter-commissaris op 9 januari 2015 verklaard dat zij met [medeverdachte 2] had afgesproken dat zij tegen [betrokkene 1] zouden zeggen dat zij (verdachte) dikke ruzie had gehad met iemand.
Verdachte heeft in die verklaring bevestigd dat zij – daadwerkelijk – tegen [betrokkene 1] gezegd heeft dat ze (verdachte) ruzie had gehad. Het hof houdt haar aan deze erkenning. Dat verdachte, onder meer ter terechtzitting, heeft betwist de uitlatingen over de ruzie tegenover [betrokkene 1] te hebben gedaan, maakt dit niet anders.
Ook de betwisting van verdachte dat de door [betrokkene 1] verklaarde bewoordingen zijn gebruikt, maakt dit niet anders, alleen al omdat verdachte tegenover de rechter- commissaris ook heeft verklaard dat zij niet meer precies weet wat er daarbij is gezegd.
Conclusie over de betrouwbaarheid
Op basis van het bovenstaande acht het hof zowel de verklaring van [medeverdachte 2] als die van [betrokkene 1] betrouwbaar.
Overweging ten aanzien van de verklaring van verdachte
Het hof overweegt nog dat het de verklaring van verdachte, waarin zij de door [medeverdachte 2] beschreven gang van zaken betwist, onaannemelijk acht. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat ze op donderdagavond 13 maart 2014 een afspraak had met [betrokkene 5] en [betrokkene 8] en met [slachtoffer] . Ze zouden plannen bespreken voor het opzetten van een weedhok in het chalet van verdachte. Verdachte wilde dat [slachtoffer] hier een deel van zou financieren en heeft dit met hem besproken. Hij zou er over willen nadenken. Hij vroeg zich af of die jongens wel te vertrouwen waren en of er überhaupt wel geld was. Verdachte is vervolgens in de Volvo van [medeverdachte 2] naar Bergen op Zoom gereden om geld op te halen dat ze eerder die week door de verkoop van weed had ontvangen. Zo kon ze laten zien dat er al een deel van het geld was. [slachtoffer] had duidelijk gezegd dat hij een tijdje zou wachten, maar niet lang omdat hij naar huis moest.
Verdachte is eerst met [medeverdachte 2] naar tankstation Strand Nulde gereden om te tanken. Vervolgens heeft verdachte [medeverdachte 2] bij de rotonde bij camping [A] afgezet en is zij doorgereden naar Bergen op Zoom. Daar heeft zij het geld en kleding gepakt en de hond van [medeverdachte 2] uitgelaten en te eten gegeven. Daarna is zij teruggereden naar Ermelo. Toen zij terug kwam in het chalet, zat [medeverdachte 2] in de woonkamer met een veeg bloed op zijn gezicht. In een slaapkamer zag verdachte het levenloze lichaam van [slachtoffer] . Verdachte heeft [medeverdachte 2] gevraagd wat er aan de hand was, maar kreeg daarop geen antwoord. Omdat verdachte bang was vanwege haar strafblad heeft ze [medeverdachte 2] geholpen met het uitwissen van sporen en het in brand steken van het chalet.
Ten aanzien van de verklaring van verdachte dat zij, na het tanken bij tankstation Gulf Nulde/Putten, [medeverdachte 2] heeft afgezet bij de rotonde bij [A] , overweegt het hof het volgende. Vast staat dat verdachte om 21:32 uur bij het tankstation is weggereden. De telefoon van [medeverdachte 2] , die volgens verklaring van verdachte in de Volvo lag, straalde vervolgens om 21:58 uur een mast te Vianen aan, zoals ook hierboven onder het kopje ‘mastgegevens’ is weergegeven. Uit het Rapport analyse reisbewegingen naar aanleiding van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] op pagina 4049 e.v. van het dossier volgt dat verdachte, als zij met de maximale toegestane snelheid zou rijden, om 21:42 uur bij [A] zou zijn. Om vanaf daar om 21:58 uur bij knooppunt Everdingen te kunnen zijn, zou verdachte 233 kilometer per uur gereden moeten hebben. De door de raadsman aangevoerde theoretische mogelijkheid dat verdachte op het stuk tussen het tankstation en [A] gemiddeld meer dan twee keer de toegestane maximum snelheid heeft gereden (149 kilometer per uur in plaats 74) acht het hof volstrekt onwaarschijnlijk en laat bovendien onverlet dat verdachte tussen [A] en knooppunt Everdingen dan alsnog 177 kilometer per uur gereden moet hebben.
De raadsman heeft aangevoerd dat het NFI in het rapport van 11 december 2015 relateert dat het mogelijk is dat de mast eerder wordt aangestraald dan dat de telefoon zich daadwerkelijk op de betreffende locatie bevindt. Indien men er, bij een maximaal bereik van het netwerk van 20 tot 25 kilometer, van uitgaat dat de telefoon de mast 15 kilometer voor de locatie van de mast aanstraalt, dan betekent dat dat er met een lagere snelheid is gereden.
Het hof overweegt hierover dat in het door de raadsman aangehaalde NFI-rapport, dat is aangevuld op 18 januari 2016, tevens door de deskundige wordt gerelateerd dat het veel waarschijnlijker is dat de telefoon zich in de directe omgeving van knooppunt Everdingen bevond, dan dat de telefoon zich enkele tientallen kilometers daarvandaan bevond. Alles overwegende is het hof van oordeel dat uit de mastgegevens en de analyse daarvan naar voren komt dat de verklaring van verdachte slechts juist kan zijn indien met extreem hoge snelheden gereden moet zijn. Het hof acht dat niet aannemelijk.
Daarnaast is er onderzoek gedaan naar “ [betrokkene 5] ” en “ [betrokkene 8] ”, de twee personen met wie verdachte op 13 maart 2014 een afspraak zou hebben in Ermelo. In de telefoon van verdachte zijn geen recente contacten met [betrokkene 5] aangetroffen. Met een persoon met de contactnaam [betrokkene 8] zijn in de periode van 9 tot 12 maart 2014 vier contacten geweest. Geen van de aan [betrokkene 5] of [betrokkene 8] te linken nummers heeft op 13 maart 2014 een mast in Ermelo of Harderwijk aangestraald. De telefoon van [betrokkene 5] straalde rond de tijd dat [slachtoffer] is aangekomen in het chalet een mast in De Meern aan. Het nummer dat onder de naam [betrokkene 8] in de telefoon van verdachte staat, blijkt in gebruik te zijn bij [betrokkene 8] . Hij verklaart dat hij verdachte wel eens gezien heeft en dat hij wel eens in Ermelo is geweest, maar ook dat hij niet weet van een afspraak op 13 maart 2014.
Zelf heeft verdachte op 14 maart 2014, toen zij door de politie werd gebeld, verklaard dat [slachtoffer] gisteravond, dus op 13 maart 2014 bij haar was gekomen met twee mannen, genaamd [betrokkene 5] en [betrokkene 8] . Ze had deze mannen niet eerder gezien. Eenmaal binnen had [slachtoffer] voorgesteld iets te gaan doen met zijn vieren. Verdachte had aangegeven daar even over na te willen denken en was de hond uit gaan laten. Terug in de bungalow had ze aangegeven niet op het voorstel te willen ingaan. Hierop zijn [slachtoffer] en de twee mannen weggegaan.
Het hof overweegt dat de door verdachte geschetste gang van zaken vragen oproept. Verdachte zou de lange rit naar Bergen op Zoom ondernomen hebben, terwijl [slachtoffer] nog in het chalet was en hij, volgens de verklaring van verdachte, niet veel tijd had en niet lang zou wachten omdat hij naar huis moest. Ook waren [betrokkene 5] en [betrokkene 8] er op het moment dat verdachte vertrok nog niet en zouden zij nog komen, terwijl verdachte dan weg zou zijn en [slachtoffer] zeer waarschijnlijk ook al vertrokken zou zijn. Verder blijkt uit de mastgegevens dat verdachte fond 23:00 uur moet zijn aangekomen in Bergen op Zoom. Om 00:42 uur straalde de telefoon van [medeverdachte 2] de mast bij Breda aan. Daaruit volgt dat verdachte geruime tijd in Bergen op Zoom moet zijn geweest. Dat past niet bij de verklaring van verdachte dat zij snel op en neer ging naar Bergen op Zoom om geld te halen. Daarnaast constateert het hof dat er niet bij het eerste tankstation op de route getankt wordt. Het hof begrijpt uit de kaart op pagina 4053 van het dossier dat er vlak bij [A] twee tankstations zijn en dat zich langs de snelweg, op de route naar tankstation Gulf Nulde/Putten, nog twee tankstations bevinden. In plaats van daar te tanken, is er getankt bij een tankstation dat op ongeveer tien minuten rijden van de camping ligt. Dat is niet logisch als [medeverdachte 2] nog teruggebracht moest worden.
Gelet op het bovenstaande is het hof als gezegd van oordeel dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is.
Zoals hiervoor is vastgesteld, acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] over de rol van verdachte bij het tenlastegelegde betrouwbaar. Het hof dient thans te beoordelen of de verklaringen, zoals de raadsman heeft betoogd, op grond van de Vidgen-problematiek moeten worden uitgesloten van het bewijs. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Het overweegt daartoe als volgt.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat op grond van artikel 6 van het EVRM de verdediging aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van – kort gezegd – een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
Het hof stelt vast dat de verdediging ten aanzien van de getuigen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om hen te ondervragen. De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet, is of een bewezenverklaring in beslissende mate zou steunen op de verklaring van een getuige die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
Bijzonder in deze zaak is dat beide genoemde verklaringen belastend voor verdachte zijn, maar op verschillende wijze. [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat hij verdachte geweld tegen [slachtoffer] heeft zien plegen. [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte haar later heeft verteld dat zij een klant heeft aangevallen met een bijl en daarbij zelf ook gewond is geraakt. Naar het oordeel van het hof kunnen beide verklaringen, die zoals hiervoor uiteen gezet als betrouwbaar worden beoordeeld, bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. Beide verklaringen worden immers elk op zich in voldoende mate ondersteund door overig bewijs dat in het dossier voorhanden is, zoals dat deels hiervoor reeds is opgenomen en dat voorts in een latere uitwerking van de bewijsmiddelen zal worden opgenomen, en ondersteunen daarnaast ook elkaar.
Naast de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] , en de hierboven bij de beoordeling van hun betrouwbaarheid weergegeven bewijsmiddelen, acht het hof voor de bewezenverklaring bovendien ook de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van belang:
- het slachtoffer was een contact van verdachte, en verdachte heeft in de dagen voorafgaande aan het tenlastegelegde meermalen telefonisch contact met het slachtoffer gehad;
- het slachtoffer is overleden in het door verdachte bewoonde chalet, waar hij met haar had afgesproken;
- verdachte heeft het chalet, nadat het slachtoffer overleden was, – met [medeverdachte 2] – opgeruimd en schoongemaakt;
- verdachte heeft er voor gezorgd dat het chalet in brand is gestoken;
- verdachte heeft de auto van het slachtoffer naar België gereden, met de bedoeling deze te verbergen voor de autoriteiten;
verdachte heeft een snijverwonding in haar bovenarm waarvoor zij geen verklaring heeft.
De bewezenverklaring wordt dus wel mede, maar niet in beslissende mate op de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] gebaseerd. Aan de beantwoording van de vraag of het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuigen te ondervragen in voldoende mate is gecompenseerd komt het hof dan ook niet toe.
Verweer ontbreken eerlijk proces
De raadsman heeft nog aangevoerd dat er geen sprake is van een “fair trial as a whole” en dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De verdediging heeft [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] niet effectief kunnen ondervragen en is niet in staat gesteld de onbetrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 2] aan te tonen door middel van de onderzoekswensen zoals die vermeld zijn in de appelschriftuur van 30 september 2016.
Door het afwijzen van deze onderzoekswensen is de verdediging in feite niet in staat gesteld om de inhoud van het vonnis van de rechtbank op adequate wijze aan te vechten.
Het hof volgt de raadsman hier niet in. Het hof is van oordeel dat niet valt in te zien hoe het toewijzen van de onderzoekswensen, met name ook de door de raadsman verzochte reconstructie gebaseerd op de verklaring van [medeverdachte 2] , had kunnen bijdragen aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 2] als geheel. Het afwijzen van de verzoeken, die het hof (en eerder ook de rechtbank) niet noodzakelijk heeft geoordeeld betekent dan ook niet dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad.
9. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 december 2018 blijkt dat de verdachte aldaar (kort samengevat) onder meer het volgende heeft verklaard. De verdachte heeft geholpen met de brandstichting, maar ontkent [slachtoffer] om het leven te hebben gebracht. Zij had wel een afspraak met hem, maar is weggegaan om geld te halen in Bergen op Zoom. Zij stelt de medeverdachte [medeverdachte 2] bij haar bungalow te hebben achtergelaten en in de nacht te zijn teruggekomen. Daar trof zij [slachtoffer] levenloos aan en zag zij [medeverdachte 2] zitten met een bijl in zijn handen en bloed op zijn gezicht. Op de vraag hoe zij aan de wond op haar arm kwam, antwoordde zij dat die is ontstaan tijdens het duwen en trekken met [medeverdachte 2] .
10. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsman van de verdachte op de terechtzitting van 11 december 2018 het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota. Die pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
11. “Steunbewijs?
12. De vraag of de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs is gezien vorenstaande jurisprudentie afhankelijk van de vraag of er voldoende (in belangrijke mate) overig steunbewijs is terzake daderschap van cliënte. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er volstrekt geen steunbewijs is voor de betwiste daderschap van cliënt. Weliswaar is er bewijs, in forensische zin, dat het slachtoffer om het leven is gebracht, maar deze technische bevindingen wijzen niet in de richting van cliënte als dader. De Rechtbank heeft nog overwogen dat de verwondingen van cliënte als bewijs zou kunnen worden aangemerkt. Het heeft de verdediging bevreemd dat haar verwondingen zouden betekenen dat haar scenario niet aannemelijk is en dat anderzijds [medeverdachte 2] op zijn woord geloofd wordt over de oorzaak van zijn verwondingen aan zijn hand. De verwondingen van cliënte leveren in ieder geval geen steunbewijs terzake daderschap op.
13. Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg lang stilgestaan bij de mastgegevens en daaruit geconcludeerd dat het scenario van cliënte dat zij naar Bergen op Zoom is vertrokken en [medeverdachte 2] in het chalet is achtergebleven niet juist kan zijn. Wat daar ook van zij – daarover gaat het volgende hoofdstuk – als al vast zou staan dat de verklaring van [medeverdachte 2] op dit punt aannemelijker is, dan levert dit nog geen bewijs op terzake daderschap van cliënte. Anders gezegd: als cliënte al onjuist zou verklaren over de gereden route op 13 maart 2014 omstreeks 21.30 uur naar Bergen op Zoom, dan levert dit an sich nog geen bewijs op dat zij de persoon is geweest die de bijl en het mes heeft gehanteerd richting het lichaam van [slachtoffer] . De verklaring van [betrokkene 9] levert in dit verband ook geen spat bewijs op richting cliënte. De Rechtbank heeft deze elementen uit het dossier ook slechts in het vonnis gebruikt ter beoordeling van de aannemelijkheid van de scenario’s. De verdediging meent dan ook dat er geen technisch of forensisch bewijs in het dossier voorhanden is waarin voor de betwiste daderschap steunbewijs te vinden is. Reden derhalve om de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] voor het bewijs uit te sluiten, vide de jurisprudentie.”
14. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van art. 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om een getuige in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. In arresten van 4 juli 2017 heeft de Hoge Raad, mede tegen de achtergrond van de uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland, het kader uiteengezet op grond waarvan de strafrechter dient te beoordelen of het gebruik voor het bewijs van getuigenverklaringen in dit opzicht verenigbaar is met art. 6 EVRM.5 Uitgangspunt is dat de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid niet eraan in de weg staat dat een door de niet-ondervraagde getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk strafproces. Aan die eisen kan in het bijzonder zijn voldaan doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd, dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – doordat het ontbreken van een mogelijkheid tot ondervraging van die getuige in voldoende mate wordt gecompenseerd.6
12. Het middel stoelt op de opvatting dat de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaringen van (medeverdachten) [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] , die zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen toen zij als getuigen werden gehoord. De verdediging zou aldus ten aanzien van deze getuigen geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging hebben gehad. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de kerngedraging de levensberoving van [slachtoffer] betreft en dat veel van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet zien op deze gedraging, maar op de gevolgen van de gedraging of op feiten en omstandigheden die zich na het feit hebben afgespeeld. Geen van deze bewijsmiddelen bevestigt dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een bijl en een mes heeft gedood. Het oordeel dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, kan uitsluitend worden gebaseerd op de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de getuigen die de verdediging had willen ondervragen (bewijsmiddelen 4 en 5), aldus de steller van het middel.
13. De zaak tegen de verdachte is in hoger beroep op 4 december 2018 gelijktijdig - maar niet gevoegd - behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] . Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in de zaken tegen [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] onderbroken, waarna zij als getuigen zijn gehoord in de zaak tegen de verdachte. Beide getuigen hebben zich bij elke vraag die aan hun werd gesteld op hun verschoningsrecht beroepen. De raadsman van de verdachte heeft vervolgens ten aanzien van beide getuigen te kennen gegeven dat hij, gezien hun proceshouding, geen verdere vragen heeft, maar dat hij geen afstand doet van de getuigen.
14. In de situatie dat de getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont op grond van een daartoe door de wet gegeven bevoegdheid en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging.7 Het hof heeft dat niet miskend. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging ten aanzien van de getuigen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om hen te ondervragen. Het hof heeft zich vervolgens de vraag gesteld of een bewezenverklaring in beslissende mate zou steunen op de verklaring van een getuige die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
15. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] over de rol van de verdachte bij het ten laste gelegde betrouwbaar geacht. De vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen heeft het hof terecht onderscheiden van de vraag of naast de genoemde verklaringen voldoende steunbewijs aanwezig is in de hiervoor bedoelde zin. Volgens vaste rechtspraak geldt immers in het algemeen dat voor de beoordeling of voldoende steunbewijs aanwezig is niet kan worden volstaan met een op de betrouwbaarheid van de verklaring van de desbetreffende getuige toegesneden overweging.8 Voorts roep ik in herinnering dat het steunbewijs betrekking zal moeten hebben op die onderdelen van de verklaringen van de getuige(n) die de verdachte betwist. De verdachte heeft niet ontkend dat [slachtoffer] op 13 maart 2014 in haar chalet door geweld om het leven is gebracht, maar wel dat zij degene is geweest die dat heeft gedaan. Ook dat heeft het hof niet miskend. Het hof heeft in de overwegingen in het verkorte arrest ten aanzien van het bewijs dat naast de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] beschikbaar is9 in min of meer algemene bewoordingen verwezen naar “feiten en omstandigheden” en “overig bewijs dat in het dossier voorhanden is”. Het had in de rede gelegen dat het steunbewijs waarop het hof het oog had meer specifiek zou zijn benoemd. Niettemin acht ik het oordeel van het hof dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] is gebaseerd niet onbegrijpelijk. De feiten en omstandigheden die het hof in de bewijsoverweging noemt, vinden immers steun in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Ik wijs daartoe op het volgende.
16. De verklaring van [medeverdachte 2] houdt onder meer in dat hij in de bungalow heeft gezien dat de verdachte “aan het hakken was”, dat hij een bijl af heeft kunnen pakken, dat hij een man bewegingloos heeft zien liggen, dat de verdachte onder het bloed zat en dat hij een wond aan haar arm heeft moeten verbinden. [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij op zag dat de verdachte op haar linkerarm een heel grote wond had, waarop de verdachte zei dat zij de avond ervoor een klant had die zij had aangevallen met een bijl, waardoor zij zichzelf had gesneden (bewijsmiddel 5). Deze verklaringen vinden steun in de bevindingen van de forensisch arts, die een scherpe snijverwonding aan de linkerarm constateert, die is veroorzaakt door een scherp glad snijdend voorwerp (bewijsmiddel 10). De verklaring van [medeverdachte 2] ten aanzien van het gebruik van een bijl wordt ondersteund door het aantreffen van een bijl op een plek die door hem is aangewezen, terwijl daar in de omgeving ook een mes is aangetroffen dat sterke overeenkomsten vertoont met de in de woning van verdachte aangetroffen messen uit het messenblok (bewijsmiddel 7). Het overlijden van het slachtoffer kan in verband worden gebracht met uitwendig mechanisch perforerend en snijdend geweld (bewijsmiddel 3). Het hof heeft vastgesteld dat het bij het slachtoffer aangetroffen letsel past bij (het gebruik van) een bijl en een mes.
17. Het hof heeft bij zijn oordeel ook de uit de bewijsmiddelen volgende vaststellingen kunnen betrekken dat [slachtoffer] “een contact” van de verdachte was, de verdachte in de dagen voorafgaande aan het ten laste gelegde meermalen telefonisch contact met hem heeft gehad, hij is overleden in het door de verdachte bewoonde chalet, waar hij met haar had afgesproken, de verdachte het chalet, nadat [slachtoffer] overleden was, – met [medeverdachte 2] – heeft opgeruimd en schoongemaakt, de verdachte ervoor heeft gezorgd dat het chalet in brand is gestoken, zij de auto van [slachtoffer] naar België heeft gereden, met de bedoeling deze te verbergen voor de autoriteiten en de verdachte een snijverwonding in haar bovenarm heeft waarvoor zij geen aannemelijke verklaring heeft. Het hof heeft voor de verklaring van [medeverdachte 2] over de contacten van de verdachte en de afspraak die zij met [slachtoffer] had gemaakt steun kunnen vinden in de telefoongegevens (bewijsmiddel 17) en de verklaringen van de verdachte (bewijsmiddelen 12 en 13). Ook voor de reisbewegingen is voldoende steun in het bewijsmateriaal te vinden (bewijsmiddelen 15 tot en met 25).
18. Bij dit alles neem ik in aanmerking dat het hof zijn oordeel nader heeft gemotiveerd en dat het hof met een uitvoerige motivering de door de verdachte gegeven (alternatieve) lezing van de feiten onaannemelijk heeft bevonden. Ook die laatste omstandigheid kan worden betrokken bij de vraag of, in het licht van de gehele bewijsvoering, voldoende steunbewijs voorhanden is.10
19. In de toelichting wordt voorts aangevoerd dat het hof in dit geval niet had mogen volstaan met het oordeel dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate steunt op de verklaring van (een) getuige(n) die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. De rechtspraak van het EHRM verlangt immers van de rechter dat hij in een geval als het onderhavige onderzoekt of het proces, ondanks de handicap die de verdediging ten aanzien van het ondervragingsrecht heeft ondervonden, voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Uit het arrest blijkt niet dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, aldus de steller van het middel.
20. Ik stel voorop dat het middel geen zelfstandige klacht bevat over beslissingen van het hof ten aanzien van onderzoekswensen van de verdediging. Voor zover de steller van het middel tot uitgangspunt neemt dat het hof ook ingeval de bewezenverklaring niet in beslissende mate zou steunen op de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] blijk had moeten geven te hebben onderzocht of het proces voldoet aan het bepaalde in art. 6 EVRM, kan ik hem daarin niet volgen. Vaste rechtspraak is immers dat:
“de rechter, in het geval dat de bewezenverklaring naar zijn oordeel "in beslissende mate" op een door een getuige afgelegde verklaring wordt gebaseerd terwijl een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om die getuige te ondervragen heeft ontbroken, ervan blijk dient te geven te hebben onderzocht of het ontbreken van die mogelijkheid in voldoende mate is gecompenseerd. Anders dan in de schriftuur wordt betoogd, noopt de rechtspraak van het EHRM niet tot een vergelijkbare, specifieke motiveringsverplichting met betrekking tot de genoemde compensatie in het geval dat de verklaring van een getuige niet in de hiervoor bedoelde zin "beslissend" is voor de bewezenverklaring, maar daaraan wel "significant weight" toekomt.”11
21. Het middel berust aldus in zoverre op een eis die het recht niet kent.
22. Het middel faalt.
23. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden doordat het hof de stukken van het geding niet tijdig aan de Hoge Raad heeft toegezonden.
24. De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 30 januari 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 22 januari 2020 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn overschreden. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.12
25. Het middel slaagt.