De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (daarbij is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is de dochter van erflaatster en is tezamen met haar zuster en drie kleinkinderen van erflaatster (hierna tezamen te noemen: de erven) voor gelijke delen gerechtigd tot de nalatenschap van erflaatster.
2. Erflaatster was tot in 1989 gehuwd met [F] . Krachtens de op de ontbinding van het huwelijk volgende boedelscheiding is erflaatster (on)middellijk houdster geworden van (certificaten van) aandelen in de navolgende vennootschappen:
- Handelsonderneming [H] , thans [E] B.V. (hierna: [E] BV)
- [C] B.V. (hierna: [C] BV)
- [D] B.V. (hierna: [D] BV)
Deze vennootschappen worden hierna gezamenlijk in enkelvoud aangeduid als ‘ [E] ’.
3. [E] is opgericht door [F] , overleden in 1996. Met ingang van 1 juli 1993 vervult [X4] , de kleinzoon van [F] , de functie van algemeen directeur binnen [E] . [E] houdt zich bezig met de ontwikkeling en verhuur van vastgoed. Zij had ten tijde van het instellen van onderhavige beroep ongeveer 42 medewerkers in dienst, werkzaam bij de afdelingen financiën (14 medewerkers), juridische zaken (2 medewerkers), secretariaat (2 medewerkers), makelaardij/commercieel (8 medewerkers), marketing (1 medewerker), projectontwikkeling (4 medewerkers) en technisch beheer (10 medewerkers). De vastgoedportefeuille bestaat uit ongeveer 300 objecten (2.800 verhuurbare eenheden).
4. De erven hebben gezamenlijk aangifte erfbelasting gedaan naar een zuiver saldo van de nalatenschap van € 285.986.903. In de toelichting bij de aangifte erfbelasting inzake het overlijden N van erflaatster is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
F. Aanmerkelijk belang-aandelen
21,46% van de certificaten van aandelen in [ [C] BV] 223.119.238 (verkrijgingsprijs € 315.377,00)
21,67% van de certificaten van aandelen in [ [E] B V] 62.479.106 (verkrijgingsprijs € 294.957,00)
25% van de aandelen in [ [D] BV] 93.067 (verkrijgingsprijs € 1)”
In de toelichting op de aangifte is tevens het volgende opgenomen:
“Met betrekking tot de belangen in [ [C] BV], [ [E] BV] en [ [D] BV] wordt een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. [Erven] stellen zich op het standpunt dat de vennootschappen met hun volledig vermogen een materiële onderneming drijven waardoor zij in aanmerking komen voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
5. Bij de tot behoud van rechten opgelegde aanslag is de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) niet toegepast. Het bezwaar tegen de aanslag betreft het niet toepassen van de BOR.
6. In de bezwaarfase heeft verweerder een onderzoek ingesteld bij [E] . Het verslag van de bevindingen van dit onderzoek (hierna: het Verslag) is als bijlage C (Cl t/m C14) bij het verweerschrift gevoegd.
In het Verslag zijn de volgende hoofdstukken opgenomen:
1. Inleiding
2. Doel en aanpak onderzoek
3. Beschrijving van [ [E] ]
4. Werkzaamheden binnen [E]
5. Werkzaamheden bij grote vastgoedbeleggingsorganisaties
6. Streven naar meer rendement door [E]
7. Behaald rendement binnen [E]
8. Rendementen bij grote vastgoedbeleggingsorganisaties
9. Samenvatting bevindingen
10. Kwalificatie vastgoedportefeuille [E] . 1
In hoofdstuk 3 van het Verslag is onder meer opgenomen:
- beschrijving vastgoedportefeuille (3.3);
- aan- en verkoopbeleid (3.4);
- wijze van financiering (3.5) en
-jaarrekeningen, (ontwikkeling) vermogen en resultaat (3.6).
In hoofdstuk 4 van het Verslag is onder meer opgenomen:
- een beschrijving van de organisatiestructuur (4.1);
- een beschrijving van de werkzaamheden binnen elke afdeling (4.2 t/m 4.6) en
- een analyse van agenda’s en e-mails voor 2012 van de directeur en de hoofden van de vier afdelingen binnen [E] (4.8), (hierna: het ‘key-personeel’).
In hoofdstuk 5 van het Verslag is onder meer opgenomen:
“5.3 Vergelijking met [E]
Binnen de [E] -organisatie kunnen twee kernactiviteiten worden onderscheiden:
- Vastgoedexploitatie (verhuur van panden) en
- Projectontwikkeling.
Voor de vergelijking met [E] met de grote vastgoedbeleggingsorganisaties wordt een onderscheid gemaakt tussen deze twee kernactiviteiten.
De kernactiviteiten van de grote vastgoedbeleggingsorganisaties (...) met betrekking tot het vastgoed behorend tot de reguliere vastgoedexploitatie zien wij ook terug bij [E] . De visie van [E] komt in grote lijnen ook overeen met die van grote vastgoedbeleggingsorganisaties. De goede contacten met huurders en het actief streven naar een goede mix van huurders in winkelcentra is bijvoorbeeld een activiteit die ook bij grote vastgoedbeleggingsorganisaties met winkelvastgoed is te zien. Uit de omschrijving van de doelstelling, strategie en profiel in combinatie met de bijbehorende activiteiten leiden wij af dat [E] vergelijkbaar is met andere grote vastgoedbeleggingsorganisaties, die als primaire focus hebben de (directe) beleggingen in retail/winkelvastgoed.
De kernactiviteit projectontwikkeling vereist andere werkzaamheden. Daarin onderscheidt [E] zich ten opzichte van de grote vastgoedbeleggingsorganisaties. (...) De objecten waarbij deze werkzaamheden op de peildatum worden verricht of concreet zijn, zijn door ons als ondernemingsvermogen aangemerkt (...}. In bijlage 13 hebben wij alle objecten opgenomen, waarbij in de periode 2005-2014 in enig jaar sprake is van ondernemingsvermogen. Hierbij hanteren wij de plannen voor nieuwbouw (projectontwikkeling) of een (omvangrijke) herontwikkeling als startmoment van ondernemingsvermogen en de oplevering van het pand/object als eindmoment, tenzij bij de reguliere vastgoedexploitatie arbeid wordt verricht die naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van een rendement dat hoger is dan bij normaal vermogensbeheer.”
Hoofdstuk 6 van het Verslag bevat onder meer de volgende passages:
“6.4.2 Interviews accountants met taxateur
Wij steunen bij onze beoordeling ook op de vragen die [...] [de rechtbank: de accountant van [E] ] heeft gesteld aan de taxateurs inzake de waardeontwikkeling van een groot aantal panden (...)
Onze conclusie
(...) Voor de objecten die door ons tot beleggingsvastgoed worden gerekend, wordt noch door de taxateur, noch door de accountant een specifieke aanleiding of oorzaak genoemd die aanwijsbaar ligt in de macht en invloed van [E] zelf, althans dat lezen wij niet terug in de vastleggingen (...)
Conclusies
(...)
Wij hebben beoordeeld of alle aangetroffen opmerkingen van taxateurs en accountants aanwijzingen opleveren voor de vraag of de waarde direct of indirect is beïnvloed door de specifieke werkzaamheden door de [E] -organisatie zelf. Ook hebben we beoordeeld of binnen [E] stukken zijn opgesteld, waarin de strategie met de betreffende objecten is toegelicht. Die aanwijzingen vinden we niet (...). Slechts bij een aantal panden wordt de waardemutatie van een betreffend object toegeschreven aan herontwikkeling en/of aan het aantrekken van nieuwe huurders. Maar bij de meeste nader onderzochte objecten blijkt eigenlijk steeds dat de locatie (Allocatie, geen A-l locatie, binnen of buiten [Z] ) genoemd wordt als oorzaak voor de waardemutatie, zowel naar boven als naar beneden.
In hoofdstuk 8 van het Verslag is onder meer opgenomen:
“8.4 Conclusies
Het beeld voor de winkels in [Z] past bij de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door [...] (...): de huurprijzen op de toplocaties in [Z] zijn sterk gestegen en de netto aanvangsrendementen gedaald, met forse waardestijgingen tot gevolg, veroorzaakt door de autonome marktontwikkeling.
(...)
Met betrekking tot de directe rendementen van [E] constateren wij dat die vergelijkbaar zijn met de benchmarkt van de IPD. Ten opzichte van de genoemde grote vastgoedbeleggingsorganisaties met een nadruk op winkelvastgoed constateren wij dat [E] gemiddeld een lager direct rendement haalt dan elke genoemde grote vastgoedbeleggingsorganisatie, met uitzondering van (...)
Voor de indirecte rendementen geldt dat [E] de benchmark van IPD overtreft in de jaren 2011- 2013 en in 2010 onder de benchmark presteert. Het indirecte rendement van [E] wordt zeer sterk beïnvloed door de resultaten van de 28 winkels in het [Z] Al-segment.
Ten opzichte van de genoemde grote vastgoedbeleggingsorganisaties met een nadruk op winkelvastgoed constateren wij dat [E] in 2010 het laagste indirecte rendement behaalt. In 2011 is het behaalde rendement echter hoger dan bij de andere beleggers; (...). In 2012 publiceert geen van de onderzochte grote vastgoedbeleggingsorganisaties een positief indirect rendement (...).
De indirecte rendementen van [E] zonder het absolute Al-segment in [Z] , geven een representatiever beeld in vergelijking met de genoemde grote vastgoedbeleggingsorganisaties (beter vergelijkbare verdeling van de winkelpanden). Dan blijkt dat [E] in 2010 - 2011 een lager rendement realiseert dan het gemiddelde (...) en dan de vergelijkbare vastgoedbeleggingsorganisaties. In 2012 schrijft [E] echter een positief indirect rendement en dat is bij geen van de genoemde vastgoedbeleggingsorganisaties het geval. Het rendement van [E] over een langere periode (voor de jaren 2011-2013 tezamen) toont een vergelijkbaar beeld met de vergelijkbare groep beleggers in winkelvastgoed.
(...)