Het afspelen van radiomuziek in een ruimte van een hotel dat dient tot dagverblijf van de gasten maakt niet dat er vermakelijkheden worden gegeven. Anders zou, aldus de Hoge Raad, de definitie van vermakelijkheid overspannen worden:18
O. dat de Directeur der Gemeentebelastingen als middel van cassatie heeft voorgedragen:
Sch., althans verk. toep. van art. 277, letter i, der Gemeentewet en van de artt. 1, 2 en 3 van de Verordening op de heffing van een belasting op Vermakelijkheden, door te beslissen, dat radio- en grmamofoonmuziek in cafe's, restaurants en dergelijke, doordat deze is ingeburgerd, thans geen vermakelijkheid meer is;
O. dat de opvatting van den Raad van Beroep, dat radio en grammofoon dermate zijn ingeburgerd, dat hun aanwezigheid in cafe's en restaurants door de bezoekers niet meer als een vermakelijkheid wordt beschouwd, en dat daarom terzake van dergelijke inrichtingen, waar met behulp van deze instrumenten muziek ten gehore wordt gebracht, geen vermakelijkheidsbelasting geheven zou mogen worden, in haar algemeenheid onjuist is;
dat toch, wanneer in cafe's en restaurants en dergelijke inrichtingen ter verhoging van haar attractie voor het publiek radio- en grmamofoonmuziek ten gehore wordt gebracht, zulks geschiedt, opdat de bezoekers van die inrichtingen daarin vermaak of ontspanning kunnen vinden, en dit voldoende is om de desbetreffende manifestaties in deze inrichtingen te kunnen doen vallen onder hetgeen in art. 277, onder i, van de Gemeentewet als vermakelijkheden wordt aangeduid;
dat daarbij de mate, waarin het desbetreffende vermaak bij de bezoekers is ingeburgerd en in werkelijkheid door die bezoekers als vermakelijk of ontspannend wordt ondervonden, zonder belang is;
dat de verordening op de heffing van een belasting op vermakelijkheden der Gemeente Amsterdam blijkens haar omschrijving van hetgeen in die verordening onder vermakelijkheden is te verstaan in het ten gehore brengen van muziek met behulp van instrumenten als grammofoons en radio's in inrichtingen als hierboven bedoeld een vermakelijkheid heeft gezien en dat, al dateert deze zienswijze van het jaar 1922, deze blijkens de omstandigheid, dat de verordening, hoezeer meermalen herzien, in dit opzicht ongewijzigd is gebleven, blijkbaar door den gemeentelijken wetgever, ook thans nog wordt gehuldigd, terwijl, zoals uit het hierbovenoverwogene blijkt, niet kan worden gezegd, dat deze zienswijze met art. 277, onder i, van de Gemeentewet in strijd is;
dat niettemin het middel niet tot cassatie kan leiden;
dat toch uit's Raads uitspraak blijkt, dat de onderhavige inrichting, hoezeer ook daar dranken worden verkocht voor gebruik ter plaatse, niet is een cafe, restaurant of een daarmede op een lijn te stellen inrichting, doch een lokaliteit, die uitsluitend is bestemd en ook uitsluitend toegankelijk is voor de gasten van belanghebbendes hotel;
dat zulk een lokaliteit, dienende tot dagverblijf voor de gasten, welke in belanghebbendes hotel logeren, naar zijn aard niet behoort tot de inrichtingen, welke door het publiek plegen te worden bezocht om aldaar vermaak of ontspanning te zoeken, en het begrip vermakelijkheid zou worden overspannen, indien de enkele omstandigheid, dat in een dergelijke lokaliteit radiomuziek ten gehore wordt gebracht, deze tot vermakelijkheid zou kunnen stempelen;
dat daarom's Raads beslissing, dat terzake van de onderhavige inrichting geen vermakelijkheidsbelasting geheven had mogen worden, afgezien van de gronden, waarop deze berust, juist is;