3 De procesgang
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan:
(i) In het kader van een strafrechtelijk onderzoek genaamd “Swilly” dat is gericht op de invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen, heeft er op 21 april 2020 een doorzoeking plaatsgevonden in een bedrijfspand aan de [a-straat 1] te [plaats] . De klagers, die in het onderzoek niet als verdachten zijn aangemerkt, zijn eigenaar van dit pand en verhuurden dit aan een persoon genaamd [betrokkene 1] , die wel als verdachte is aangemerkt in voornoemd onderzoek.
(ii) Aansluitend op de doorzoeking heeft de politie met toestemming van de klagers hun woning betreden aan de [b-straat 1] te [plaats] en aldaar opnameapparatuur en een harde schijf met daarop beveiligingsbeelden van (de omgeving van) het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] onder de klager [klager 1] in beslag genomen.
(iii) De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de ‘Kennisgeving van inbeslagneming’1 volgt dat deze harde schijf samen met de bijbehorende opnameapparatuur, die inmiddels is teruggegeven, in beslag is genomen op grond van art. 94 Sv lid 1, met het oog op de waarheidsvinding.
(iv) Op 20 mei 2020 is namens de klagers bij de rechtbank een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klagers van de originele harde schijf met de daarop opgeslagen beveiligingsbeelden.
(v) Vanwege COVID-19 hebben partijen afgezien van het recht op behandeling van het klaagschrift ter zitting en heeft een schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsgevonden.2 Op 14 juli 2020 heeft de officier van justitie schriftelijk op het klaagschrift gereageerd. Op 16 juli 2020 heeft de advocaat van de klagers op deze reactie gereageerd. Op 20 juli 2020 heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij in de reactie van de advocaat van de klagers geen reden ziet zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
6 Het eerste middel
6.1.
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijke belang zich verzet tegen opheffing van het beslag omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf inclusief de daarop opgeslagen beveiligingsbeelden zal bevelen getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat deze beslissing zonder nadere motivering niet begrijpelijk is.
6.2.
De kern van de klacht is dat in het oordeel van de rechtbank ligt besloten dat de harde schijf met daarop de beelden vatbaar zou zijn voor onttrekking aan het verkeer. Dit is volgens de steller van het middel onjuist. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank lijkt te impliceren dat reeds de vaststelling dat het ongecontroleerde bezit van het inbeslaggenomen voorwerp in strijd is met de wet of met het algemeen belang, tot onttrekking van dat voorwerp aan het verkeer kan leiden. Dit getuigt volgens de steller van het middel van een onjuiste rechtsopvatting omdat ingevolge art. 36c Sr - naast de voorwaarde dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang - het voorwerp op één van de in artikel 36c Sr genoemde wijzen dienstig moet zijn geweest aan het gepleegde strafbare feit, dan wel dat het voorwerp aan de dader of verdachte toebehoort (art. 36d Sr). Aan geen van deze laatste twee voorwaarden is voldaan.
6.3.
Subsidiair is aangevoerd dat als het oordeel van de rechtbank - gelet op de verwijzing in de beschikking naar het bepaalde in artikel 36c Sr - zo moet worden verstaan dat hier sprake is van één van de vijf in dat artikel beschreven situaties, dit oordeel niet (zonder meer) begrijpelijk is.
7 Bespreking van het eerste middel
7.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de harde schijf met daarop beveiligingsbeelden in beslag is genomen op grond van art. 94 Sv.
7.2.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, of indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.3
7.3.
Uit de hiervoor onder 5.2. geciteerde overwegingen van de rechtbank blijkt dat de rechtbank het juiste toetsingskader heeft toegepast behorende bij een verzoek tot opheffing van een beslag op grond van art. 94 Sv. Daarbij heeft de rechtbank in de eerste plaats terecht vastgesteld dat het voor de waarheidsvinding niet (meer) nodig is dat het beslag gehandhaafd blijft omdat het openbaar ministerie inmiddels een kopie van de beelden op de harde schijf heeft gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de harde schijf met beveiligingsbeelden zal onttrekken aan het verkeer omdat het hier gaat om een voorwerp waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang ex art. 36c Sr. De vraag die hier dient te worden beantwoord is of de harde schijf met daarop de beveiligingsbeelden wel vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
7.4.
Voor de beoordeling van het middel zijn de navolgende bepalingen van belang:
art. 36b Sr lid 1, dat luidt:
“Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
1°bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;
3°bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
(…)
art. 36c Sr, dat luidt:
"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
art. 36d Sr, dat luidt:
"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
7.5.
Ingevolge art. 36b lid 1 Sr kunnen in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer worden onttrokken. De eerste vraag die rijst is of hieronder ook de gegevensbestanden vallen die op een in beslag genomen schijf zijn opgeslagen. In dat verband heeft mijn ambtgenoot Harteveld in het kader van de vraag of (partiële) teruggave, dan wel partiële onttrekking aan het verkeer van dit soort gegevens kan worden bevolen, het volgende opgemerkt (voetnoten in het citaat zijn in doorgenummerde vorm in deze conclusie opgenomen)4:
“3.5 (…) Bij een inbeslagname neemt een daartoe bevoegde ambtenaar het betreffende goed onder zich of gaat deze het voorwerp houden ten behoeve van de strafvordering.5 Kenmerkend aan een inbeslagneming is dan ook dat een persoon de beschikkingsmacht over het voorwerp verliest. Hierin zag de wetgever een argument om gegevens te onderscheiden van voorwerpen. Gegevens hebben een multiple karakter, waardoor veel personen over de gegevens kunnen beschikken door deze bijvoorbeeld te kopiëren.6 De rechthebbende verliest dan ook niet automatisch zijn beschikkingsmacht indien justitie een gegeven in beslag neemt. Het gevolg van deze benadering is dat een beslag als zodanig niet op gegevens kan rusten. Wel kan op de voet van art. 94 e.v. Sv beslag worden gelegd op een gegevensdrager waarop de (digitale) gegevens zijn opgeslagen.7
3.6.Het voorgaande brengt mee dat de in de schriftuur verdedigde stelling dat de zich op de harde schijf bevindende gegevens afzonderlijke goederen betreffen die kunnen worden onttrokken aan het verkeer en aldus het gerechtshof over de afzonderlijke gegevens een beslissing had moeten nemen, geen steun vindt in het recht. Het beslag rust immers niet op de gegevensbestanden die zich bevinden op een harde schijf, maar op de gegevensdrager zelf.”
7.6.
In de daarop volgende uitspraak overwoog de Hoge Raad met betrekking tot de ingenomen stelling in cassatie het volgende:
"2.3. Het middel berust op de opvatting dat de afzonderlijke bestanden/gegevens op een gegevensdrager evenzovele voorwerpen zijn waarop het beslag rust en zijn te beschouwen als afzonderlijke voorwerpen als bedoeld in art. 36b Sr. Die opvatting vindt geen steun in het recht, zodat het middel in zoverre faalt."
7.7.
Hieruit volgt dat er alleen beslag kan liggen op de gegevensdrager zelf en niet (afzonderlijk) op de zich daarop bevindende gegevensbestanden. Dat betekent dat wanneer de rechter een beslissing neemt over het beslag op een gegevensdrager, deze beslissing ziet op de gegevensdrager met inbegrip van de daarop opgeslagen gegevens. In de praktijk betekent dit in de meeste gevallen dat de gegevensdrager inclusief de daarop opgeslagen bestanden wordt teruggegeven aan de beslagene tenzij de rechter beslist tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de gegevensdrager. In dat laatste geval is de beslagene zowel zijn gegevensdrager als de daarop opgeslagen gegevens kwijt.8 Wanneer bijvoorbeeld op een gegevensdrager kinderpornografisch materiaal wordt aangetroffen volgt niet snel een last tot teruggave omdat het materiaal in eerste instantie voor de waarheidsvinding van belang is en de schijf daarna vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Wanneer daarop ook legale gegevens staan opgeslagen, volgen die op basis van het huidige recht het lot van de gegevensdrager wanneer een bepaalde afdoeningsbeslissing is genomen. Dit leidt vaak tot discussie in de rechtszaal als de beslagene de legale gegevens terug wil hebben.9
7.8.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van onderhavig klaagschrift geen onderscheid gemaakt tussen de gegevensdrager en de beveiligingsbeelden en – in overeenstemming met voornoemd wettelijk kader – een oordeel over het beklag gegeven met betrekking tot het beslag op de inbeslaggenomen harde schijf inclusief de beveiligingsbeelden. Nu deze gegevensdrager als een voorwerp kan worden beschouwd en deze in beslag is genomen betekent dit dat de harde schijf ex art. 36 lid 1 Sr kan worden onttrokken aan het verkeer, mits tevens aan de voorwaarden van art. 36c Sr of 36d Sr is voldaan. Met de steller van het middel ben ik van mening dat dit niet het geval is.
7.9.
De rechtbank heeft bij haar beslissing dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend de hard schijf zal onttrekken aan het verkeer kennelijk art. 36c Sr voor ogen gehad nu de rechtbank hiernaar expliciet verwijst en voorts overweegt dat onttrekking aan het verkeer mogelijk is ten aanzien van voorwerpen waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemene belang. De rechtbank wijst in dit verband op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, kort samengevat dat de beelden op de harde schijf (i) als bewijsmateriaal zijn gevoegd aan het strafrechtelijk dossier van de verdachte [betrokkene 1] en op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dit materiaal niet aan derden mag worden verstrekt en (ii) dat door deze beelden de veiligheid van opsporingsambtenaren in het geding is nu zij herkenbaar in beeld bezig zijn met pseudodienstverlening en/of een doorzoeking.
7.10.
Hoewel het op zichzelf begrijpelijk is dat het openbaar ministerie deze beelden niet prijs wil geven, kan uit de bestreden beschikking niet worden afgeleid dat is voldaan aan een van de in art. 36c lid 1 onder 1° t/m 5° Sr genoemde vereisten die de harde schijf vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer. Het gaat hier immers om de mogelijke onttrekking aan het verkeer in de strafzaak tegen een derde, te weten de verdachte [betrokkene 1] . Nu niet valt in te zien hoe de onder [klager 1] in beslaggenomen harde schijf met beveiligingsbeelden, anders dan dat deze beelden bewijsmateriaal bevatten van het strafbare feit, is te relateren aan het strafbare feit waar de verdachte [betrokkene 1] van wordt verdacht op een van de wijzen zoals vermeld in art. 36c lid 1, onder 1° t/m 5° Sr, is het oordeel van de rechtbank dat de harde schijf vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer niet zonder meer begrijpelijk. Daar komt bij dat het bezit van de beelden – anders dan bij bijvoorbeeld kinderpornografische afbeeldingen – op zichzelf geen strafbaar feit oplevert. Evenmin is aan de daarvoor in art. 36d Sr gestelde voorwaarden voldaan nu de inbeslaggenomen harde schijf niet aan de verdachte of dader van het vermeende strafbare feit toebehoort.
7.11.
Nu naar mijn mening het eerste middel slaagt, behoeft het tweede middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
7.12.
Om doelmatigheidsredenen kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen.