Toch heb ik mij - mede naar aanleiding van de aanvulling op het cassatieschriftuur - de vraag gesteld of er ruimte én reden is om in dit geval coulant om te gaan met de gebrekkige ‘stelmail’.
Wat betreft de eventuele ruimte voor coulance is van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest over het vereiste separate schrijven aan het eind van de betreffende overweging tussen haken heeft opgenomen: “vgl. met betrekking tot het instellen van rechtsmiddelen HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654, NJ 2017/119”. De vraag is wat de Hoge Raad hiermee heeft beoogd. Als deze verwijzing enkel is bedoeld om te verhelderen welke werkwijze de Hoge Raad voor ogen staat, dan zie ik ruimte voor coulance. Als met deze verwijzing ook is beoogd aan te geven dat de argumentatie die heeft geleid tot de strikte regeling bij (het machtigen tot) het instellen van rechtsmiddelen ook geldt voor het stellen als raadsman, dan is er geen ruimte voor coulance.2 Vooralsnog houd ik het op het eerste. Het (geven van volmacht tot het) instellen van rechtsmiddelen is echt van andere orde dan het stellen als raadsman. Dat ‘stellen’ was tot een paar jaar geleden zelfs vrijwel vormvrij.
Vervolgens is de vraag of er ook reden voor coulance is. Wat het lastig maakt is dat aan de hand van de ter beschikking staande stukken niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat er feitelijk is gebeurd.
Het enige dat zeker lijkt te zijn is dat de strafgriffie/de administratie van het hof Arnhem/Leeuwarden de kale ‘stelmail’ kennelijk wel als een volwaardige ‘stelbrief’ heeft aangemerkt en de raadsvrouw als zodanig heeft “genoteerd”. Wat dat “genoteerd” zijn betekent is niet duidelijk, maar vermoedelijk wordt daarmee bedoeld dat de raadsvrouw in het elektronische zaaksysteem voor strafzaken in hoger beroep (NIAS) als raadsvrouw is toegevoegd aan de zaak.
Vervolgens kan het zo zijn dat de door de strafgriffie aan de zittingsgriffier doorgestuurde mail simpelweg aan de aandacht van die griffier is ontsnapt. In het algemeen is de neiging groot om de verdediging in strafzaken niet ‘het slachtoffer’ te laten worden van fouten van justitiemedewerkers. Zo begrijp ik ook de aanvulling op de cassatieschriftuur. Als die lijn wordt gevolgd, dan zou dat kunnen resulteren in het oordeel dat het cassatiemiddel slaagt.
Maar hoe zeker is het dat de zittingsgriffier de mail heeft gemist? Kan het niet ook zo zijn dat de zittingsgriffier – na overleg met de voorzitter van de behandelend strafkamer – de mail bewust terzijde heeft geschoven in de wetenschap dat deze wijze van stellen niet voldoet aan de strikte eisen van de Hoge Raad? Als dat zo is, wordt dan niet het doel dat de Hoge Raad met zijn strikte aanwijzing heeft beoogd te bereiken, namelijk een ordelijk procesverloop, waaronder ik nadrukkelijk ook het belang van een behoorlijke verdediging in strafzaken begrijp, gemist? Ik voeg daar nog aan toe dat ik mij eerlijk gezegd niet goed kan voorstellen dat als de gebrekkige ‘stelmail’ bij de zittingsgriffier (en de zittingscombinatie) wel bekend was, dit onderwerp ter zitting niet expliciet aan de orde zou zijn gesteld, bijvoorbeeld om – al dan niet na inwinning van het standpunt van de advocaat-generaal – telefonisch contact te leggen met het kantoor van de raadsvrouw. En mocht het hof op basis van hetgeen op zitting is besproken van oordeel zijn geweest dat de ‘stelmail’ niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen, dan had het hof daar ongetwijfeld blijk van gegeven in het proces-verbaal van de zitting en/of in zijn arrest.