Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2022:10

Parket bij de Hoge Raad
11-01-2022
13-01-2022
20/03458
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:279
Strafrecht
-

CVonclusie AG. Beslag op auto's ten einde gekomen door afgifte opbrengst aan de Belastingdienst. Doorkruising van de regels van strafvordering. De conclusie stekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.

Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/03458 B

Zitting 11 januari 2022

CONCLUSIE

A.E. Harteveld

In de zaak

[klaagster] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,

hierna: de klaagster

en

[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,

hierna: de klager

1. De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 21 februari 2017 de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun beklag strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van twee auto’s (Lamborghini met kenteken [kenteken 1] en Mercedes met kenteken [kenteken 2] ).

2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en de klager en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft namens de klaagster één middel van cassatie voorgesteld.

3. In de zaak van de klager is niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een cassatieschriftuur ingediend, zodat de klager op grond van het bepaalde in art. 447, vijfde lid, Sv niet in het beroep kan worden ontvangen.

4. Het middel

4.1.

Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijk beslag op de verkoopopbrengst van de twee auto’s is geëindigd getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het door het openbaar ministerie overmaken van die opbrengst naar de Belastingdienst niet één van de situaties als bedoeld in art. 134, tweede lid, Sv behelst.

4.2.

De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:

“Feiten

Op 11 januari 2011 zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek onder de verdachte

[betrokkene 1] de volgende goederen in beslag genomen:

- de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] ;

- de personenauto van het merk Lamborghini met kenteken [kenteken 1] ;

- de personenauto van het merk Mercedes met kenteken [kenteken 2] ;

- alsmede een aantal goederen en administratieve bescheiden zoals beschreven op de lijst van de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst d.d. 11 januari 2011 en 25 januari 2011.

Op 16 december 2012 is de verdachte [betrokkene 1] overleden. Bij vonnis van de rechtbank van 22 mei 2013 is het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard.

Op 29 november 2013 heeft het OM besloten dat diverse in beslaggenomen goederen geretourneerd kunnen worden aan de klagers.

Standpunt klagers

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave daarvan aan de klagers. Volgens het OM is er derdenbeslag gelegd en zijn de goederen teruggegeven aan de Belastingdienst. Nu uit de stukken niet blijkt dat door de officier van justitie toepassing is gegeven aan artikel 116, derde lid Sv zijn de klagers ontvankelijk in hun beslag. De klagers verwijzen in dit verband onder meer naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9397.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de klagers niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beklag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat medio maart 2013 het OM het beslag heeft vrijgegeven en dat de totale verkoopopbrengst van beide auto’s (€ 4999,= en € 64666,=) op grond van artikel 19 Invorderingswet aan de Belastingdienst is overgemaakt.

Ontvankelijkheid

Blijkens de stukken is in april 2013 de woning aan de [a-straat ] te [plaats] verkocht door de klaagster [klaagster] . Bij de verkoop van de woning is het beslag door het OM op het pand opgeheven. Een deel van de opbrengst van de woning is door de notaris overgemaakt naar de Belastingdienst. In maart 2013 is de opbrengst van de verkoop van de twee auto’s overgemaakt naar de Belastingdienst vanwege het beslag dat de Belastingdienst had gelegd in verband met een openstaande vordering van [betrokkene 1] .

De rechtbank stelt vast dat het klaagschrift uitsluitend ziet op de twee auto’s, nu de raadsman op de zitting van 9 mei 2014 heeft aangeven dat het klaagschrift zich niet meer richt op de woning en de raadsman tot op heden geen lijst van goederen heeft overgelegd met toelichting waarop het klaagschrift thans nog ziet. Gelet op het voorgaande alsmede het feit dat de twee auto’s inmiddels in 2013 zijn verkocht en de opbrengst in verband met derdenbeslag is overgemaakt naar de Belastingdienst, rust er geen beslag meer op de twee auto’s. De klagers hebben derhalve geen belang meer bij het door hun ingediende beklag.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart de klagers niet ontvankelijk in hun beklag.”

4.3.

Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 9 mei 2014 houdt, voor zover van belang, het volgende in:

“De rechter vraagt of er thans nog beslag ligt op de in het klaagschrift vermelde woning aan de [a-straat 1] te [plaats] .

De officier van justitie deelt mee:

De klaagster was mede-eigenaar van deze woning. Het beslag op deze woning is opgeheven. Ik heb dit reeds bij brief van 29 november 2013 aan de advocaat bericht.

De advocaat deelt mede:

Ik heb daar geen stukken van, maar ik neem aan dat hetgeen de officier van justitie zegt juist is. Ik weet wel dat de woning is verkocht. Het beklag richt zich niet meer tegen het beslag op de woning.

De rechter deelt mede dat genoemde brief zich niet in het raadkamerdossier bevindt en vraagt de officier van justitie deze over te leggen.

De officier van justitie legt de brief van 29 november 2013, met als bijlage haar reactie op het klaagschrift, over.

Deze wordt door de griffier in het dossier gevoegd.

De officier van justitie deelt mede:

Zoals vermeld in genoemde brief, is ook het beslag op de in het klaagschrift vermelde personenauto’s, een Lamborghini met het kenteken [kenteken 1] en een Mercedes met het kenteken [kenteken 2] , opgeheven. Deze auto’s zijn verkocht. De opbrengst daarvan is overgedragen aan de Belastingdienst uit hoofde van een vordering.

Alles wat nu nog onder het beslag ligt, kan aan de klagers worden teruggegeven. Zij kunnen daarover contact opnemen met [betrokkene 2] van de Inspectie SZW.

De rechter vraagt aan de officier van justitie of zij de betreffende stukken van de Belastingdienst aan het dossier kan toevoegen.

De officier van justitie deelt mede:

Ik beschik thans niet over stukken daarover. Ik heb daarover overleg gehad met het Bureau Ontnemingswetgeving OM (BOOM) en ik kan daar de stukken opvragen.

De advocaat deelt mee:

Ik wil met betrekking tot de auto’s nog geen afstand doen. Het beklag blijft daar wel op zien. Als de opbrengst van de verkoop van die auto’s aan de Belastingdienst is overgedragen, dan kan het openbaar ministerie daar volgens mij niet veel aan doen. Ik verzoek u daarop een beslissing te nemen.

Ik heb nog niet vernomen dat alle overige goederen zijn teruggegeven. Ik verzoek u de teruggave te gelasten van alle goederen, die zijn vermeld op de bij het klaagschrift gevoegde lijst, met uitzondering van de woning.

De rechter vraagt aan de officier van justitie of het klopt dat alle voorwerpen, die zijn vermeld op de bij het klaagschrift gevoegde lijst, met uitzondering van de woning en de auto’s, kunnen worden geretourneerd.

De officier van justitie deelt mede:

Dat kan ik niet zeggen. Ik kan alleen zeggen dat alles wat nog onder het beslag ligt, kan worden teruggegeven. Op 23 oktober 2013 is nagevraagd wat er nog onder het beslag ligt. Dit betreffen de goederen die zijn vermeld in de brief van 29 november 2013. Ik heb daarvan gezegd dat deze kunnen worden teruggeven. Ik had verwacht dat de advocaat vervolgens zou aangeven wat volgens hem nog meer zou moeten worden teruggegeven. Er zijn papieren en dergelijke gebruikt in het onderzoek. Die hebben wij in verband met het onderzoek gehouden.

De advocaat deelt mee:

Ik heb de brief van 29 november 2013 van de officier van justitie ontvangen. De officier van justitie heeft echter ook gezien dat ik deze lijst heb bijgevoegd en had daarom ook kunnen bekijken welke van die goederen al dan niet kunnen worden teruggegeven. De klagers willen alle goederen terugkrijgen.

De rechter deelt mede dat, gelet op de bij brief van 29 november 2013 door de officier van justitie gegeven reactie, van de advocaat mag worden verwacht dat hij nader aanduidt welke voorwerpen de klager verder nog terug willen hebben en dat hij met betrekking tot de papieren, die van weinig waarde lijken te zijn, het belang van de klagers daarbij aangeeft.”


(…)
Aan de officier van justitie wordt verzocht binnen twee weken na heden stukken over te leggen met betrekking tot het beslag op betrokken voorwerpen door de Belastingdienst.”

4.4.

Genoemde brief van 29 november 2013 houdt, voor zover van belang, het volgende in:

“De erfgenamen van [betrokkene 1] , te weten [klager] en [klaagster] , hebben een (ongedateerd) klaagschrift ingediend waarin zij vragen om opheffing van het beslag op de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , en twee personenauto’s, te weten een Lamborghini met kenteken [kenteken 1] en een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 2] . Tevens verzoeken zij om teruggave van niet nader omschreven voorwerpen.

Beslag

De woning aan de [a-straat ] te [plaats] is in april van dit jaar verkocht door [klaagster] , verzoekster. Het beslag dat het Openbaar Ministerie had op dit pand is bij de verkoop opgeheven. Aangezien ook de Belastingdienst beslag had gelegd ten laste van [betrokkene 1] op hetzelfde pand, is het gedeelte van de opbrengst dat toekwam aan [betrokkene 1] door de notaris overgemaakt naar de Belastingdienst, Belastingkantoor Rijnmond, kantoor Rotterdam.

Hetzelfde geldt voor de twee voertuigen: in maart 2013 is de opbrengst van de verkoop hiervan overgemaakt naar de Belastingdienst vanwege beslag dat de Belastingdienst had gelegd vanwege een nog openstaande vordering op [betrokkene 1] .”

4.5.

Bij de gedingstukken bevindt zich voorts nog een e-mail van zaaksofficier R. Terpstra aan de raadsman van de klaagster, gedateerd 16 februari 2017. Deze e-mail houdt, voor zover van belang, het volgende in:

“In het klaagschrift wordt verzocht om teruggave van de twee personenauto’s. Medio maart 2013 heeft het OM dat beslag vrijgegeven en is de verkoopopbrengst van beide auto’s (€4999 en €64666) op grond van artikel 19 Invorderingswet aan de Ontvanger der Rijksbelastingen overgemaakt. Het standpunt van het OM is dan ook dat beide klagers niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun beklag nu er geen sprake is van beslag en dus ook niet van belanghebbenden daarbij.”

4.6.

De officier van justitie heeft bij e-mail, gedateerd 22 mei 2014, de stukken waarvan de overlegging in raadkamer van 9 mei 2014 was verzocht aan de rechtbank doen toekomen. Het betreft een vordering van de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam van 13 maart 2013, waarin melding wordt gemaakt van een belastingschuld die [betrokkene 1] (beslagene) niet heeft betaald. De vordering vermeldt dat deze is gebaseerd op art. 19 Invorderingswet 1990. Het openbaar ministerie wordt daarin gevorderd om het geld waarop beslag rust aan de Belastingdienst over te maken. Blijkens een namens de officier van justitie opgestelde brief van 13 maart 2013, met als onderwerp “teruggeven van gelden”, is opdracht gegeven om de opbrengst van de auto’s waarop onderhavig beklag ziet terug te geven aan de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam. De brief vermeldt dat op 21 maart 2013 uitvoering is gegeven aan deze opdracht.

4.7.

In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de overboeking door het openbaar ministerie van de opbrengst van de verkoop van de auto’s naar de Belastingdienst niet één van de in artikel 134, tweede lid, Sv beschreven situaties betreft, terwijl ook niet is (vast)gesteld noch gebleken dat het strafvorderlijk beslag op de verkoopopbrengst reeds vóór het moment van overboeking is geëindigd op één van de wijzen vermeld in artikel 134, tweede lid, Sv. De klaagster zou derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard in haar beklag.1

4.8.

Aan een inhoudelijke beoordeling van het beklag is de rechtbank in het onderhavige geval niet toegekomen. De rechtbank heeft op basis van de gedingstukken vastgesteld dat de twee auto’s waarop het beklag mede ziet in 2013 zijn verkocht en dat de opbrengst in maart 2013 is overgemaakt naar de Belastingdienst vanwege het (derden) beslag dat de Belastingdienst had gelegd in verband met een openstaande vordering van [betrokkene 1] (de beslagene). De rechtbank oordeelt op basis hiervan dat er geen beslag meer op de twee auto’s rust en verbindt daaraan de conclusie dat de klaagster geen belang meer heeft bij het ingediende beklag.

4.9.

Blijkens de gedingstukken betreft het beslag op de auto’s een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv.2 Ingevolge art. 94c aanhef en onder i Sv geschiedt de beëindiging van een dergelijk beslag met inachtneming van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Art. 134, tweede lid, Sv bepaalt dat het beslag wordt beëindigd doordat hetzij (a) het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven, dan wel de waarde daarvan wordt uitbetaald, (b) het openbaar ministerie de last geeft als bedoeld in artikel 116, tweede lid, onder c, (c) de machtiging als bedoeld in artikel 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd en (d) de bewaring ingevolge artikel 118, derde lid, door tijdsverloop is beëindigd en het voorwerp niet om baat is vervreemd. Er zijn in deze gevallen geen nadere handelingen of beslissingen meer nodig. In alle andere gevallen dient dus nog te worden beslist over de wijze waarop het beslag zal worden afgewikkeld. Voorheen, toen een bepaling over beëindiging van het beslag nog ontbrak, bestond de opvatting dat het beslag op voorwerpen die feitelijk niet meer worden bewaard, ook juridisch tot een einde is gekomen en afgewikkeld. Die opvatting is onjuist. Beëindiging van het beslag doordat de waarde wordt uitgekeerd (art. 119, tweede lid, Sv) kan zich - voor zover hier van belang - voordoen indien het voorwerp (op grond van het voorgestelde art. 117) met machtiging van het openbaar ministerie om baat is vervreemd. Door de vervreemding op zichzelf eindigt het beslag niet, aangezien art. 117, vierde lid, Sv bepaalt dat in dat geval het beslag op de opbrengst komt te rusten. Wanneer evenwel de opbrengst wordt teruggegeven is daarmee het beslag volledig afgewikkeld.3

4.10.

In het onderhavige geval blijkt uit de gedingstukken dat het conservatoire beslag op de auto’s op 13 maart 2013 door de opdracht van de officier van justitie aan het team beslag & executie DVOM/F-Zwolle tot “teruggave” van de opbrengst van de auto’s aan de Belastingdienst, is vrijgegeven. De waarde van de auto’s is na het vrijgeven van het beslag op 21 maart 2013 op grond van de vordering ex art. 19 Invorderingswet 1990 aan de Belastingdienst uitbetaald.4 Dit roept de vraag op hoe de beëindiging van het beslag juridisch vorm krijgt als het voorwerp aan de Staat is vervallen.

4.11.

Ingevolge art. 19, derde lid, Invorderingswet 1990 is een houder van penningen verplicht om op vordering van de ontvanger uit de gelden die hij aan de belastingschuldige verschuldigd is of uit de gelden of de penningen die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen. Het fiscale recht doorkruist zo bezien de strafvorderlijke teruggaveregeling.5 Het voorwerp (geld) dient niet te worden “teruggegeven”, maar door de houder overgedragen te worden aan de ontvanger. Het voldoen aan deze verplichting en daarmee het vervallen van het voorwerp aan de Staat, doorkruist de strafvorderlijke teruggaveregeling eveneens.6 Maar niet enkel de strafvorderlijke teruggaveregeling wordt daarmee doorkruist, ook de met die teruggaveregeling verband houdende regeling van beëindiging van het beslag. Immers, aan de in art. 134, tweede lid, Sv genoemde gevallen van teruggave, kan door het voldoen aan de verplichting van art. 19 Invorderingswet niet langer worden voldaan. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van de rechtbank dat de op de auto’s rustende beslagen zijn geëindigd niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.7

4.12.

Het middel faalt. Het cassatieberoep heeft aldus geen belang. Dat dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in cassatie.8

5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster en de klager in hun cassatieberoepen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Deze vraag speelde ook in de beschikkingen van de Rechtbank Den Haag van 29 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:8026 en 9 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12237. Vgl. voorts Rechtbank Den Haag 4 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:905. In genoemde zaken ging het overigens steeds om beslag ex art. 94 Sv en was de klager tevens de beslagene.

2 Dit leid ik af uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 12 juli 2011 op het beklag van [betrokkene 1] t.a.v. het beslag op o.m. onderhavige auto’s.

3 Kamerstukken II, 1993-1994, 23 692, nr. 3, p. 17 en 18.

4 De vordering van art. 19 Invorderingswet 1990 kan pas door de ontvanger worden gedaan als een dwangbevel met bevel tot betaling aan de belastingschuldige is betekend (art. 19 lid 5 Invorderingswet 1990). De vordering bevindt zich bij de onderhavige stukken. I.c. is de belastingschuldige voorafgaand aan de vordering overleden en was de nalatenschap ten tijde van de behandeling door de rechtbank nog onduidelijk (door het verzuim van klagers tot het overleggen van een verklaring van erfrecht).

5 Zie HR 22 juni 1982, NJ 1983/122 en HR 23 december 1986, NJ 1987/949. Toen nog op basis van art. 7 van de toenmalige Invorderingswet.

6 Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voor HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:404 (PHR 5 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1125 onder 5.3.5). De verplichting tot afgifte of overdracht aan de ontvanger brengt onder meer mee dat art. 116, derde lid, Sv toepassing mist; van het voornemen om het voorwerp aan de inspecteur af te geven behoeft niet eerst kennis te worden gegeven aan de beslagene, zodat die beslagene ook niet de mogelijkheid heeft om zich over dat voornemen te beklagen.

7 Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee bij HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9773 (PHR 15 juni 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM9773): “Uit de ingewonnen inlichtingen blijkt dat ten tijde van de opheffing van het conservatoir beslag inmiddels tevens fiscaal beslag was gelegd op de goederen. De (eventuele) omstandigheid dat de inbeslaggenomen voorwerpen bij de opheffing van het conservatoir beslag niet feitelijk zijn teruggegeven vanwege een eventueel inmiddels daarop rustend fiscaal beslag, doet echter niets af aan de formele beëindiging van het strafvorderlijke beslag. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Jörg bij HR 1 december 2009, LJN BJ9916 (niet gepubliceerd).”

8 Vgl. HR 1 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9916 (niet gepubliceerd) en HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6197 (niet gepubliceerd).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.