2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat hij:
“1.
op 29 april 2018 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om [getuige 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [getuige 1] met een pistool een kogel in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 29 april 2018 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om [getuige 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [getuige 2] met een pistool, kogels in de buik, in elk geval in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
2.3
In het proces-verbaal van de (regie)zitting van het hof van 6 juli 2020 is het volgende vermeld over de getuigenverzoeken en de afwijzing daarvan door het hof:
“De voorzitter deelt mede dat bij appelschriftuur van 15 juli 2019 door de raadsman onderzoekswensen kenbaar zijn gemaakt. De verdediging verzoekt – kort gezegd – tot het nogmaals horen van aangevers [getuige 2] en [getuige 1] , het houden van een reconstructie van de gebeurtenissen op de begraafplaats, het horen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] , het verbatim laten uitwerken van de verhoren van aangevers [getuige 1] en [getuige 2] en het horen van verbalisant [verbalisant] .
De raadsman geeft te kennen:
Uit het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 1 mei 2019 – waarmee de verdediging nog niet bekend was – maakt de verdediging op dat het er op lijkt dat er meer is geweest dan het door [getuige 2] en [getuige 1] samen liggen op een kamer in het ziekenhuis. Het ziet ernaar uit dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Dat is aan beide getuigen nog niet voorgehouden, reden waarom de verdediging hen nogmaals wenst te bevragen.
U, voorzitter, houdt mij voor dat uit het stamproces-verbaal op dossierpagina’s 23-25 volgt dat [getuige 2] en [getuige 1] in het ziekenhuis samen op een kamer lagen, zodat die omstandigheid bij het horen van deze getuigen door de rechter-commissaris al bekend was. Ik merk daarover op dat de verdediging nog niet bekend was met het feit dat [getuige 2] en [getuige 1] tussen beide verhoren samen op een ziekenhuiskamer hadden gelegen. Bij de rechter-commissaris hebben beiden niet verklaard dat zij tussen hun verhoren overleg hebben gehad. Dat heeft de verdediging dus niet aan hen kunnen voorhouden. Voor het toetsen van de betrouwbaarheid van de getuigen is dit wel van belang, temeer nu een van de pijlers van het Openbaar Ministerie in de bewijsconstructie de door hen afgelegde verklaringen zijn. De rechtbank is daar grotendeels in meegegaan.
U, voorzitter, houdt mij voor dat uit het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant] niet volgt dat zij tussen beide verhoren gelegenheid hebben gehad voor overleg. Ik geef daarop te kennen dat dit proces-verbaal voor tweeërlei uitleg vatbaar is. De manier waarop het aanvullend proces-verbaal is geredigeerd, laat de mogelijkheid open dat er tussen de verhoren een moment is geweest waarop de twee getuigen op de kamer hebben gelegen en gelegenheid hebben gehad om hun verklaringen op elkaar afte stemmen. Dat verklaart ook waarom [getuige 1] in zijn verhoor plots anders is gaan verklaren dan hij eerder heeft gedaan. In dit verband wijs ik uw hof ook op de pleitnota in eerste aanleg.
De oudste raadsheer merkt op dat zij in de reactie van het Openbaar Ministerie leest dat [getuige 1] heeft gezegd dat hij op 30 april overleg heeft gehad, dus dat hij met [getuige 2] heeft kunnen praten. De oudste raadsheer vraagt mij wat dan nog het belang is van de verdediging om hen beiden te horen. In reactie daarop merk ik op dat niet kan worden vastgesteld dat het overleg plaatsvond op de kamer in het ziekenhuis. Dat zou wat de verdediging betreft nader moeten worden uitgezocht, door het nogmaals horen van [getuige 2] en [getuige 1] als getuigen.
De voorzitter deelt als beslissingen van het gerechtshof het volgende mede:
(…)
In hetgeen ter toelichting op de verzoeken tot het horen van [getuige 2] en [getuige 1] in de appelschriftuur en ter terechtzitting van heden door de raadsman naar voren is gebracht, is het hof niet gebleken van de noodzaak om hen als getuigen te horen, zodat deze getuigenverzoeken zullen worden afgewezen.
Het hof acht zich dienaangaande op grond van het procesdossier voldoende voorgelicht. In dat verband wijst het hof op het feit dat in het stamproces-verbaal op dossierpagina’s 23 en 25 is vermeld dat [getuige 2] en [getuige 1] op dezelfde ziekenhuiskamer lagen en dat [getuige 1] reeds bij de politie heeft verklaard over het hebben van contact met de ander (dossierpagina 218). Dat beiden gelegenheid hadden om elkaar te beïnvloeden blijkt naar het oordeel van het hof derhalve genoegzaam uit het procesdossier, zodat de noodzaak om hen daarover nader te bevragen ontbreekt. [getuige 2] en [getuige 1] zijn bovendien reeds door de rechter-commissaris gehoord en hadden toen reeds met dit gegeven kunnen worden geconfronteerd.
(…)
Het hof acht het, mede gelet op hetgeen op dossierpagina’s 17, 30 en 306, alsmede op grond van het verhandelde ter terechtzitting van heden, (ambtshalve) van belang om [getuige 8] als getuige te doen horen.”
2.4
Na deze afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is de getuige [getuige 8] op 17 november 2020 onder ede gehoord door de raadsheer-commissaris. Tijdens dat verhoor heeft de getuige [getuige 8] als volgt geantwoord op vragen van de raadsman van de verdachte:
“U houdt mij voor dat er verklaard is bij de rechter-commissaris door de twee slachtoffers, [getuige 2] en [getuige 1] , dat ik bij hen in de auto zat. U vraagt mij of dat dat klopt. Nee, ik ben daar lopend aangekomen en ik ben niet in de auto geweest. Ik zeg niet dat ze liegen, maar ik zeg ook niet dat ik lieg. Ik heb verteld hoe ik daar ben gekomen en daar blijf ik bij. U vraagt mij wat ik ervan vind dat zij verklaarden dat ik in de auto zat. Daar vind ik niks van. U vraagt mij of ik bang ben voor vervolging. Nee ik ben nergens bang voor. Ik vertel de waarheid, ik ben daar aan komen lopen en niet met de auto. Ik kan daar niet voor vervolgd worden, ik heb daar niets mee te maken. Ik zie [getuige 2] of [getuige 1] nog wel eens. Zij weten dat ik hier vandaag als getuige moet komen. Ik heb niet met hen besproken wat ik hier vandaag zou gaan zeggen. Ik heb die dag geen wapen bij mij gehad en ook andere dagen niet. Ik heb geen wapen verstopt. Ik ben tot de politie aankwam bij de mannen gebleven. Ik ben niet meer bij de parkeerplaats weggeweest. Daarna heeft de politie mij weggestuurd.”
2.5
De raadsman van de verdachte heeft vervolgens ter terechtzitting van 8 maart 2021 nogmaals verzocht de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen:
“De verklaring van getuige [getuige 8] kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat [getuige 1] en [getuige 2] liegen over zijn aanwezigheid in de auto.
Uw hof heeft ambtshalve besloten getuige [getuige 8] in hoger beroep nogmaals te horen, niet zonder reden. De verklaring van [getuige 8] bij de raadsheer-commissaris kan zowel door de vorm en inhoud als onbevredigend worden bestempeld.
Indien [getuige 8] , [getuige 1] en [getuige 2] met elkaar worden geconfronteerd, kan het zijn dat daaruit naar voren komt dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] minder betrouwbaar zijn dan de rechtbank heeft geoordeeld. Het standpunt van cliënt dat zij in elk geval niet het volledige verhaal vertellen, met name ten aanzien van onderdelen die voor mijn cliënten zijn broer ontlastend zijn, namelijk dat er aan de kant van [getuige 1] en [getuige 2] eerst een wapen is getrokken.
[getuige 9] heeft verklaard dat hij zou hebben geschoten uit zelfverdediging. Hij is momenteel onvindbaar.
Het gaat wel ergens om; het betreft een ernstige zaak en cliënt is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren.
Het nader horen van de genoemde getuigen waarbij een confrontatie plaatsvindt is en blijft in de ogen van de verdediging geboden en noodzakelijk. Het instrument van confrontaties juist voor situaties als deze bedoeld.
Uw hof heeft, weliswaar in een andere samenstelling, ambtshalve besloten getuige [getuige 8] in hoger beroep nogmaals te horen. Dat zal zijn omdat uw hof twijfels heeft Aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Ik hoor u, voorzitter, aangeven dat dit met name gelegen was in het feit dat er om het horen van verschillende getuigen was verzocht en [getuige 8] bij het incident aanwezig is geweest. Ik reageer daarop dat [getuige 8] al eerder gehoord was bij de rechter-commissaris. Ik vind het bijzonder dat [getuige 8] bij de raadsheer-commissaris nogmaals wordt gehoord. Dat zal niet zonder reden zijn.
De verklaring van [getuige 8] bij de RHC kan zowel door de vormen inhoud als onbevredigend worden bestempeld. De verdediging meent dat zijn verklaring lijnrecht ingaat tegen de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Uiteindelijk heeft [getuige 8] aangegeven dat hij niet in de auto zat. Daarmee geeft hij aan dat [getuige 1] en [getuige 2] op dat punt liegen. Cliënt stelt ook dat de aangevers niet de (volledige)waarheid vertellen. Daarom is de verklaring van [getuige 8] voor de verdediging relevant. Er zijn aanwijzingen dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. In elk geval is er de mogelijkheid dat zij tussentijds overleg met elkaar hebben gehad.
Met de huidige stand van het onderzoek kan met het oog op de materiële waarheidsvinding geen genoegen worden genomen.
We voelen allemaal aan dat er iets speelt bij deze getuigen. Het gaat erom erachter te komen wat er precies is gebeurd. Welk belang hebben de getuigen om daar niet naar waarheid over te verklaren? Een confrontatie tussen [getuige 8] , [getuige 1] en [getuige 2] kan tot twee uitkomsten leiden. Het kan zijn dat [getuige 8] bijdraait (dat [getuige 1] en [getuige 2] dus gelijk hebben) of dat [getuige 1] en [getuige 2] hun verklaringen bijstellen.
U, voorzitter, vraagt mij waar ik de drie getuigen over wil horen.
Ik wil ze graag confronteren met elkaars verklaringen. Ik ben benieuwd wat hun reacties daarop zijn. Dus ik zou [getuige 1] en [getuige 2] willen voorhouden dat [getuige 8] heeft verklaard dat hij niet in de auto zat en dat hetgeen zij hebben verklaard dus niet overeenkomt met wat [getuige 8] verklaart.
U vraagt mij waar een dergelijke confrontatie op zal uitlopen.
Dat is precies waar de verdediging ook nieuwsgierig naar is. De wet biedt niet voor niets de mogelijkheid om getuigen met elkaar te confronteren. Dat kan een meerwaarde hebben.
U houdt mij voordat [getuige 1] en [getuige 2] ook al bij de rechter-commissaris zijn gehoord.
U, oudste raadsheer, merkt op dat [getuige 8] door de advocaat-generaal is geconfronteerd met de vraag hoe het kan zijn dat getuigen hebben verklaard dat zij alleen twee auto’s hebben gezien en dat zij niemand hebben zien aan komen lopen. U merkt op dat [getuige 8] daarop heeft geantwoord dat hij er bij blijft dat hij is aan komen lopen en dat hij toen een bekende op de grond zag liggen.
De getuigen zijn niet eerder in een ruimte geweest en met elkaars verklaringen geconfronteerd. Zij zijn vrienden van elkaar. Er moet een bepaalde dynamiek ontstaan op het moment dat zij tegenover elkaar komen te staan.
U, voorzitter, vraagt mij of mijn standpunt is dat als blijkt dat [getuige 1] en [getuige 2] niet de waarheid hebben verklaard over of [getuige 8] in de auto zat, hun hele verklaringen mogelijk met een korrel zou moeten worden genomen?.
De aangiftes van [getuige 1] en [getuige 2] zijn voor cliënt het meest belastende bewijs. De rechtbank heeft uitgebreid geput uit deze verklaringen.
De kern van het verzoek is gelegen in het feit dat in de strafzaak jegens mijn cliënt een doorslaggevende betekenis is toegekend door de rechtbank aan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van die getuigen/aangevers wordt bestreden door de verdediging. Indien uw hof cliënt eveneens zal veroordelen voor de zwaarste feiten op de tenlastelegging, kan uw hof om deze verklaringen, voor het bewijs, niet heen.
[getuige 8] , [getuige 1] en [getuige 2] hebben op onderdelen tegenstrijdig verklaard. Ik ben op zoek naar iets wat meer houvast kan geven aan het oordeel over de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
U, oudste raadsheer, vraagt mij of het de verdediging gaat om de vraag wie er geschoten heeft en wie er geraakt is.
[getuige 1] en [getuige 2] hebben niet alleen verklaard dat [getuige 8] in de auto zat maar ook dat hij een wapen op zich gericht kreeg. [getuige 8] zegt daar niks over. Hij heeft verklaard dat hij kwam aanlopen. Ofwel [getuige 8] heeft hier niet over willen verklaren, ofwel [getuige 1] en [getuige 2] hebben redenen gehad om het gehele verhaal wat dramatischer en gedetailleerder te maken dan hoe het in werkelijkheid is gegaan. Cliënt stelt dat dit laatste het geval is.
Het kan zijn dat de uitkomst van de confrontatie is dat de verklaring van [getuige 8] als betrouwbaarder moet worden bestempeld dan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , of dat zij een deel van hun verhaal moeten bijstellen. Dat kan gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] in het algemeen.”
2.7
Tijdens de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2021 heeft de raadsman van de verdachte nogmaals het verzoek gedaan de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen. Het hof heeft ook dit verzoek afgewezen. In het proces-verbaal van de terechtzitting staat daarover het volgende:
“De raadsman verklaart als volgt.
Bij appelschriftuur heb ik verzocht om het horen van de aangevers [getuige 2] en [getuige 1] als getuigen in hoger beroep, maar mijn verzoek is afgewezen door de regiekamer van uw hof. Ik doe vandaag een ultieme poging om toch de aangevers [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 8] als getuigen in hoger beroep te doen horen en herhaal mijn eerdere verzoeken. [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaringen afgelegd die uitermate belastend zijn voor cliënt en een aantal onderdelen van die verklaringen wordt weersproken door cliënt. Bedoelde verklaringen zijn volgens de verdediging innerlijk tegenstrijdig. Ik verwijs in dat verband naar mijn pleidooi in eerste aanleg.
Hierboven hangt het grote belang van de ultieme waarheidsvinding. [getuige 8] blijft volhouden dat hij niet in de auto van de slachtoffers zat waarin hij volgens [getuige 1] en [getuige 2] wel zat. Mede daarom zijn de verklaringen tegenstrijdig. Het kan zijn dat [getuige 8] liegt of wel degelijk de waarheid spreekt. Dat laatste is dan weer van groot belang voor de beoordeling van betrouwbaarheid van zowel [getuige 1] als [getuige 2] .
Op grond daarvan acht ik het van groot belang om genoemde personen als getuigen te horen in de vorm van een confrontatie ter zitting. [getuige 1] en [getuige 2] zijn nooit eerder met de verklaringen die [getuige 8] onder ede heeft afgelegd geconfronteerd. Ik vraag uw hof om aanhouding van de behandeling van de zaak en te bepalen dat [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 8] alsnog als getuigen worden gehoord.
(…)
Het standpunt van de advocaat-generaal is mij genoegzaam bekend. Je kunt op een hele formele manier naar het verzoek kijken, maar de verdediging ziet dat anders. Het is geen ‘fishing expedition’ van onze kant. Als een belangrijke getuige iets verklaard wat de andere getuigen niet verklaren, dan kan aan de betrouwbaarheid van de verklaringen worden getwijfeld. Het gaat daarbij om de belangrijkste getuigen in deze zaak. [getuige 8] zegt eigenlijk dat [getuige 2] en [getuige 1] liegen. Uw hof kan daar volgens mij niet omheen als u deze verklaringen wil gebruiken voor het bewijs c.q. de bewezenverklaring.
De verklaring van getuige [getuige 7] levert een begin van aannemelijkheid op voor de aanwezigheid van een wapen bij [getuige 2] en [getuige 1] : zij dacht dat ze een persoon zag die ‘iets lichts’ droeg bij de tweede auto.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter liet volgende mede.
Het verzoek van de raadsman om in hoger beroep alsnog drie getuigen te horen, wordt afgewezen omdat het hof geen noodzaak daartoe aanwezig acht en de verdediging door het niet horen van deze getuigen niet in haar belangen wordt geschaad. Daarbij heeft het hof betrokken de omstandigheid dat de verzochte getuigen reeds zijn gehoord in eerste aanleg, ook ten aanzien van het onderwerp waarover de verdediging nadere vragen wenst te stellen.”
2.8
Het hof heeft het onderzoek gesloten en daarna op 25 oktober 2021 arrest gewezen. Het hof heeft de bewezenverklaring onder meer gebaseerd op verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die in het arrest als volgt zijn weergegeven:
“Slachtoffer [getuige 1] heeft bij zijn aangifte, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
We hebben afgesproken, ik dan met [verdachte] [het hof begrijpt: [verdachte] ] om het met hem te kunnen uitpraten over een akkefietje en ze hebben een opgezet plan gemaakt om ons aan te kunnen pakken, zeg maar. Akkefietje was dat hij beweerde dat ik iets over hem had gezegd. Voordat wij iets konden doen haalde hij zijn broer erbij. Zijn broer heeft zich toen verstopt. Toen kwam hij, zijn broer, gelijk op ons schieten. De broer is [getuige 9] . Dezelfde dag, zondag. Hij appte mij. Hij vroeg toen aan mij of ik naar het kerkhof wilde komen. En toen ben ik daarnaar toe gereden met [getuige 2] en [getuige 8] [het hof begrijpt: [getuige 8] ], Gewoon daarheen gereden, onbewapend en niks, gewoon om te praten. Maar toen wij daar aankwamen zonder enig iets, kwam [getuige 9] die zich had verstopt achter de bosjes tevoorschijn met het geweer. Hij kwam gelijk dichtbij met het geweer en schoot op [getuige 2] [het hof begrijpt: [getuige 2] ] en mij.
(p. 218-219:)
Ik ben met [getuige 2] en [getuige 8] daarheen gegaan. Ik was de bestuurder van die auto. [getuige 2] zat naast mij en [getuige 8] zat achter in de auto.
Ik zie op de parkeerplaats eerst [verdachte] en zijn broertje staan. Die andere auto is voor ons gestopt. Ik reed langzaam, ik parkeerde langzaam en [getuige 2] zei tegen mij dat ik moest blijven zitten. Hij wilde eerst praten met hen. Voordat hij de deur open kon maken kwam die [getuige 9] (het hof leest: [getuige 9] ) al met het geweer en begon hij te schieten. Ik zat aan de bestuurderszijde.
Ik zag [getuige 9] opeens. Ik zag opeens het gezicht van hem met het geweer. Het raam ging als eerste kapot en [getuige 2] schreeuwde en ik ook. Toen voelde ik dat ik geraakt werd. Toen stond ik op en begon ik te rennen. Ik was duizelig en keek naar mijn shirt. Ik had een wit shirt aan, dat was helemaal onder het bloed. Zowel aan de voor- als achterzijde. Ik zag een gat en daar kwam alleen maar bloed uit. Ik ben meerdere keren op de grondgevallen en heb mijzelf toen weer omhoog gegooid om te vluchten.
[getuige 2] stapte niet uit, hij kwam nog niet uit de auto. Hij wil uitstappen en heeft de deur op een kiertje en toen begon die [getuige 9] , dat is de bijnaam van de schutter, [getuige 9] dus, direct op [getuige 2] te schieten en op mij.
Hij stond aan de rechterzijde bij mijn auto, de kant waar [getuige 2] zat.
Hij schoot op [getuige 2] van een afstand van 1 à 2 meter.
Ik weet dat [getuige 2] werd geraakt omdat ik hem hoorde schreeuwen van de pijn en hij hield zijn buik vast.
Die [getuige 9] stond aan de rechterkant en ik zit achter het stuur. [getuige 9] kan mij dan raken als ik hier zo zit en mijn vriend zit naast mij en. hij staat bij het raam, dan kan hij op mij schieten. Op mijn hart richtte hij. Eerst schoot hij, toen ging het raam kapot.
En door dat kapotte raam schoot hij ook gericht op mij.
Hij richtte toen op mijn hart. Ik voelde iets brandends en toen wist ik dat ik geraakt was.
Het slachtoffer [getuige 2] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
[verdachte] heeft [getuige 9] het vieze werk laten doen. Hij had ruzie met [getuige 1] over een meisje. [verdachte] wilde vechten. Ik ben meegegaan om het uit te praten.
Toen [getuige 1] mij ging ophalen, zag ik dat hij gestresst aan het typen was. Ik heb toen gekeken op zijn telefoon en zag dat hij met [verdachte] aan het appen was over vechten. [betrokkene 1] en ik hebben rondgereden en hebben toen [getuige 8] thuis opgehaald. [verdachte] bleef maar appen. Toen we aan kwamen rijden stonden [betrokkene 2] en [verdachte] buiten de auto, [getuige 9] zag ik niet. Ik heb niet de kans gekregen iets te zeggen. Toen ik de deur van de auto open maakte kwam [getuige 9] gelijk uit de bosjes en begon te schieten. Hij heeft mij en [getuige 1] geraakt. Vanaf het eerste moment voelde ik dat ik geraakt was. Hij heeft twee keer op mij geschoten en daarna heeft hij [getuige 1] geraakt. Hij had een wit T-shirt aan waardoor je heel goed zag dat hij geraakt was. Daarna heeft [getuige 9] een derde keer op mij geschoten. Hij stond op 4 meter afstand van mij en heeft mij in mijn buik geraakt. Tussen het tweede en derde schot heeft [verdachte] mij met de ploertendoder geslagen. Ik ben tussen de 5 en 10 keer geraakt met de ploertendoder. Ik ben een paar keer in mijn zij geraakt, maar de meeste klappen heb ik op mijn armen gekregen toen ik de slagen afweerde. Ik heb nog gezien dat [betrokkene 2] met een dolk achter [getuige 1] aanrende.
Het slachtoffer [getuige 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
We kwamen aan bij de parkeerplaats tegenover het kerkhof. [betrokkene 2] en [verdachte] stonden naast de auto. De oudere broer, [getuige 9] , was ergens verstopt. Hun auto stond geparkeerd met de neus naar voren zodat ze meteen konden wegrijden. De nummerplaat was afgeplakt. Ik parkeerde de auto naast die van hen. [getuige 2] zei dat ik moest blijven zitten omdat hij het wilde gaan uitpraten. Voordat hij kon uitstappen werd er meteen twee keer op hem geschoten door de oudste broer. Toen ben ik geraakt. De kogel ging dwars door mij heen. Ik ben toen weg gerend en achter een boom gaan schuilen. Ik zag dat ik kort naast mijn hart geraakt was. Ik keek toen terug naar [getuige 2] . Hij was nog steeds aan het schreeuwen tegen [verdachte] dat we waren gekomen om te praten. [verdachte] had een ploertendoder en sloeg [getuige 2] . Ik voelde me heel schuldig want het ging om mijn ruzie met [verdachte] . Ik zag dat ik aan het doodbloeden was. Ik rende toen terug om mijn vriend [getuige 2] te helpen. Toen zag ik [betrokkene 2] met een kapmes uit de auto stappen en hij zwaaide dreigend om mij daar weg te krijgen. Hij heeft mij niet geraakt. Ik was bang dat ze mij gingen snijden. Ik ben toen terug gerend naar die boom.”
2.9
Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] :
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het de onder 1. en 2 ten laste gelegde feiten, omdat -zakelijk weergegeven-:
(…)
f. de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn;
(…).
Anders dan de verdediging (onder f) stelt, acht het hof, met de rechtbank, de door de slachtoffers [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen, voor zover gebezigd tot het bewijs, wel betrouwbaar, in het bijzonder omdat die verklaringen op essentiële onderdelen en details elkaar ondersteunen en ook worden ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Het hof wijst in dat verband op de omstandigheid dat de verklaringen van beide slachtoffers dat de mededader [getuige 9] ineens vanuit de bosjes opdook en op hen begon te schieten ondersteuning vindt in de verklaring van de getuige [getuige 10] , inhoudende dat, zoals het hof begrijpt, zij van de verdachte zelf heeft vernomen dat de “andere” broer van verdachte, te weten: degene die geen verblijfsstatus heeft, zich verstopt zou hebben in de bosjes.
Voorts vindt de omschrijving door beide slachtoffers van de plaats en de korte afstand waarop zij zijn beschoten, op welke plaatsen zij zich ten tijde van het schieten bevonden en op welke plaatsen van het lichaam zij zijn getroffen door de kogels, bevestiging in de forensische radiologische onderzoeksrapporten zoals gebezigd tot het bewijs, alsmede in de vermelding van de plaatsen waar de kogelresten c.q. -hulzen zijn aangetroffen en de bevindingen van het forensisch sporenonderzoek door de politie.”
2.10
Tegen de beslissingen van het hof wordt in de schriftuur kort gezegd het volgende aangevoerd. Ten eerste zou het hof de getuigenverzoeken hebben afgewezen omdat de getuigen al eerder zijn gehoord en daarbij zijn geconfronteerd met elkaars verklaringen, terwijl volgens de steller van het middel de verdediging toen juist nog niet de aangevers [getuige 1] en [getuige 2] kon confronteren met de verklaringen van de getuige [getuige 8] . Ten tweede zou het hof in zijn arrest niet zijn ingegaan op de door de verdediging geconstateerde wijzigingen en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de aangevers. Ten derde wordt, met een beroep op drie arresten van de Hoge Raad,1 aangevoerd dat de aangevers volgens de getuige [getuige 8] niet naar waarheid hebben verklaard, en dat indien een getuige die juist door de aangevers als medeslachtoffer op de plaats delict wordt geplaatst verklaart dat wat de aangevers zeggen onwaar is, dat nader moet worden onderzocht. Volgens de steller van het middel is van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid uit art. 6 lid 3 onder d EVRM geen sprake indien cruciale getuigen, zoals de aangevers [getuige 1] en [getuige 2] , niet kunnen worden geconfronteerd met de verklaringen van andere cruciale getuigen, zoals de getuige [getuige 8] , die verklaren dat de aangevers op een belangrijk onderdeel van hun verklaring niet naar waarheid hebben verklaard.
2.15
Het hof heeft ook deze getuigenverzoeken afgewezen aan de hand van het noodzaakcriterium, omdat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] reeds in eerste aanleg zijn gehoord, ook ten aanzien van het onderwerp waarover de verdediging nadere vragen wilde stellen. Dat het noodzaakcriterium hier van toepassing is, wordt in cassatie niet bestreden en spoort ook met het bepaalde in art. 418 lid 2 Sv. Het hof heeft vervolgens in zijn arrest uitgelegd waarom het de verklaringen wel betrouwbaar acht: in het bijzonder omdat die verklaringen op essentiële onderdelen en details elkaar ondersteunen en ook worden ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. Het hof heeft er daarbij op gewezen dat de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat de medeverdachte [getuige 9] ineens vanuit de bosjes opdook en op hen begon te schieten ondersteuning vindt in de verklaring van de getuige [getuige 10] , en dat hun omschrijving van de plaats en de korte afstand waarop zij zijn beschoten, op welke plaatsen zij zich ten tijde van het schieten bevonden en op welke plaatsen van het lichaam zij zijn getroffen door de kogels, bevestiging vindt in de forensische radiologische onderzoeksrapporten, de vermelding van de plaatsen waar de kogelresten c.q. -hulzen zijn aangetroffen en de bevindingen van het forensisch sporenonderzoek door de politie.