2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1
(i) [erfgenaam 1] , [erfgenaam 4] , [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] zijn de kinderen van [vader] , overleden op 18 december 2005 (hierna ook te noemen: vader) en [moeder] , overleden op 25 maart 2012 (hierna ook te noemen: moeder).
(ii) Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben op 3 mei 1990 ieder een testament opgemaakt. Voor zover hier van belang hebben vader en moeder over en weer aan elkaar gelegateerd het levenslang recht van vruchtgebruik van hun gehele nalatenschap. Vader en moeder hebben hun kinderen onder bezwaar van dit legaat (naast een ander legaat) benoemd tot hun erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke delen. Verder hebben vader en moeder elkaar over en weer tot executeur benoemd. Het huwelijk van vader en moeder is ontbonden door het overlijden van vader in 2005.
(iii) Partijen hebben de nalatenschappen van vader en moeder zuiver aanvaard.
(iv) [erfgenamen 2-4] hebben [erfgenaam 1] een volmacht gegeven, inhoudende de bevoegdheid om [erfgenamen 2-4] te vertegenwoordigen bij het beheer van de nalatenschap van moeder.
(v) Op 27 juli 1987 heeft vader de boerderijen [a-straat 1] en [a-straat 2-4] te [plaats] met landerijen verkocht en in eigendom overgedragen aan [erfgenaam 1] . Ter financiering van de restantkoopsom hebben vader en [erfgenaam 1] de schuld van [erfgenaam 1] aan vader van ƒ 900.000,― omgezet in een lening van vader aan [erfgenaam 1] van ƒ 900.000,―. In de op 27 juli 1987 notarieel verleden akte van geldlening zijn de volgende voorwaarden opgenomen:
‘I. Van gemelde hoofdsom of het restant daarvan dient een rente te worden vergoed van vier procent per jaar, welke rente bij nabetaling moet worden voldaan op 30 april en 30 oktober van elk jaar, voor het eerst op 30 oktober 1987 over het sedert heden verstreken tijdvak. De hoofdsom of het restant daarvan mag (inclusief lopende rente) te allen tijde worden opgeëist of afgelost, mits met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste drie maanden.’
(vi) Tot zekerheid van de terugbetaling van de lening en betaling van de verschuldigde rente is door [erfgenaam 1] ten behoeve van vader een recht van eerste hypotheek verleend op de boerderijen, met landerijen.
(vii) Op verzoek van [erfgenaam 1] heeft Accon avm op 7 augustus 2013 een overzicht gemaakt van de verdeling van de nalatenschap van vader en moeder. Onder ‘Bezittingen’ is een post ‘Vordering [erfgenaam 1] (zoon)’ van € 325.835,― opgenomen.
(viii) Op 5 mei 2014 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , namens [erfgenaam 1] en [de zoon van erfgenaam 1] een brief gestuurd naar [erfgenamen 2-4] met als onderwerp ‘Betreft: uw vordering op uw broer [erfgenaam 1] ’, waarin zij een uiteenzetting hebben gegeven over de financiële situatie van het bedrijf van [erfgenaam 1] en zijn zoon en de voorwaarden die de bank verbindt aan een herfinanciering. In deze brief is de volgende passage opgenomen:
‘‘Wat is uw positie?
Uw vordering op [erfgenaam 1] in het kader van de erfenis blijft in haar geheel in stand. Uw zekerheid dat u wordt betaald bestaat uit uw recht van 1e hypotheek. Het land kan niet worden verkocht, zonder dat u schriftelijk toestemming hebt verleend. Op dit moment kan [erfgenaam 1] u uw vordering niet terugbetalen. [erfgenaam 1] verwacht dat hij binnenkort meer middelen ter beschikking krijgt en kan beginnen met het terugbetalen van uw vordering. Deze middelen moeten komen uit de opbrengst van de windmolen. De financiering op deze molen is zo goed als afgelost, waardoor het nettorendement van de molen zal gaan toenemen.
Accon avm voert als accountant van [erfgenaam 1] de administratie en houdt de boeken bij met daarin o.a. de vordering van de familieleden op hem.
U krijgt uw deel van de erfenis uitbetaald. Alleen zult u nog even geduld hierbij moeten hebben. Uw recht van 1e hypotheek op het resterende deel van het land blijft ongewijzigd gehandhaafd. Mocht de bank over een jaar (of eerder na bestudering van het voor te leggen plan) alsnog besluiten dat zij het niet langer verantwoord vindt om de financiering te continueren, dan zal de gehele situatie van het bedrijf opnieuw moeten worden bekeken. Algehele verkoop van het totale bedrijf is dan een reële mogelijkheid. Uit de overwaarde van het land zou [erfgenaam 1] u dan in principe volledig terug kunnen betalen.
Maar wij hopen oprecht dat het niet zover hoeft te komen. En dat we met elkaar in staat zullen zijn om er weer een rendabel bedrijf van te maken. Daarvoor hebben we nadrukkelijk uw medewerking nodig. Wij verzoeken u dan ook expliciet om af te zien van uw recht van 1e hypotheek op circa 5,5 hectare van de te verkopen 10 hectare en daarmee van de opbrengsten die daaruit voorkomen.’
(ix) In de aangifte inkomstenbelasting van moeder over 2011 die Accon avm namens de erven heeft samengesteld en die is opgestuurd naar het adres van [erfgenaam 1] is onder ‘Contant geld en vorderingen’ een post opgenomen ‘ [erfgenaam 1] i.v.m. overname € 310.525’ Deze post is op dezelfde wijze opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting van moeder over 2012, ditmaal voor een bedrag van € 307.525,―.
(x) [erfgenaam 1] heeft als gevolmachtigde naar aanleiding van het overlijden van moeder namens alle erfgenamen aangifte gedaan voor de erfbelasting. Daarbij is onder ‘Waarde van de bezittingen’ onder ‘g Vorderingen en teruggaven’ een bedrag opgenomen van € 378.949,―.
(xi) Moeder heeft, zo blijkt uit een handgeschreven overzicht, in de jaren 2009 tot en met 2011 jaarlijks in december schenkingen gedaan aan haar kinderen van € 3.000,― per persoon. In het geval van [erfgenaam 1] werd die schenking niet uitbetaald, maar in mindering gebracht op zijn schuld uit hoofde van de lening. Ook in de jaren voor 2009 werden met enige regelmaat schenkingen gedaan, die bij [erfgenaam 1] werden afgeboekt op de lening.
(xii) [erfgenaam 1] heeft met gebruikmaking van de hem verleende volmacht onder andere op 23 oktober 2012 een bedrag van € 100.000,― overgeboekt van de ervenrekening naar een op zijn naam gestelde rekening en vervolgens nogmaals op 15 september 2013 een bedrag van € 50.000,―. Beide keren onder de vermelding ‘lening erven’.
(xiii) Op 16 mei 2018 zijn partijen ten overstaan van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland een vaststellingsovereenkomst overeengekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
‘1. [erfgenaam 2] , [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4] geven uiterlijk vrijdag 25 mei 2018 een volmacht tot doorhaling van de in 1987 verleende hypotheken (...)
2. [erfgenaam 1] zal onmiddellijk na de afgifte van de volmachten een bedrag van € 317.690,00 onder de [notaris 1] in depot storten op diens kwaliteitsrekening als zekerheidsstelling ten behoeve van [erfgenaam 2] , [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4] . Het depot dient tot zekerheid voor de rechten van [erfgenaam 2] , [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4] , voor zover die bestaan, met betrekking tot de lening die vader van partijen in 1987 aan [erfgenaam 1] hebben verstrekt.
(...)
7. [erfgenaam 1] zal voor 1 juli 2018 € 70.000,00 betalen aan [erfgenaam 2] en € 70.000,00 aan [erfgenaam 4] als voorschot op wat hen toekomt uit hoofde van de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen op grond van het eerdergenoemde vonnis van 19 juli 2017. (...) [erfgenaam 3] maakt geen aanspraak op voorschot en behoeft ook niets te betalen zolang Hof Arnhem-Leeuwarden niet in het eerdergenoemde hoger beroep heeft beslist.’
(xiv) [erfgenaam 1] heeft ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst de onder 2 en 7 genoemde betalingen verricht en het onder 1 genoemde recht van hypotheek is doorgehaald.
2.2
[erfgenamen 2-4] hebben bij inleidende dagvaarding van 22 mei 2015 onder meer gevorderd: primair (1) [erfgenaam 1] te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over het over de nalatenschappen gevoerde beheer, (2) de banktegoeden bij de ING Bank en de ABN AMRO Bank aan hen toe te delen, (3) de vordering uit hoofde van de geldlening van 27 juli 1987, voor zover niet verrekend, vermeerderd met de overeengekomen rente vanaf 30 oktober 2011, aan hen toe te delen en (4) voor recht te verklaren dat de opname van € 150.000,―, vermeerderd met de wettelijke rente, zoveel mogelijk dient te worden toegerekend op het aandeel van [erfgenaam 1] in de nalatenschap, en subsidiair de verdeling van de nalatenschap naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast te stellen.
2.5
Voor zover in cassatie van belang laten de belangrijkste overwegingen van het hof zich als volgt samenvatten:
Omvang van het geschil
a. De rekening en verantwoording is niet meer in geschil, evenmin als de terugbetaling van door [erfgenaam 1] van de ervenrekening naar eigen bankrekening overgeschreven gelden. Wel vormt nog onderwerp van geschil of rente verschuldigd is over de overgeschreven bedragen van € 100.000,― en € 50.000,―. Voorts is onderwerp van geschil de vraag of rente is verschuldigd over de door [erfgenaam 1] aan hemzelf op 23 oktober 2012 respectievelijk 15 september 2013 overgeschreven bedragen. Het hof heeft daarnaast aangetekend dat [erfgenamen 2-4] hun eis op dit onderdeel niet hebben vermeerderd met een vordering van rente over andere, op 19 oktober 2012 en 8 februari 2013 door [erfgenaam 1] van de ervenrekening naar zijn eigen bankrekening overgeschreven bedragen van € 20.000,― en € 8.000,―. Kern van het geschil is de vraag of [erfgenaam 1] het restant van de lening uit 1987 nog moet terugbetalen aan de nalatenschappen. Verder zijn de buitengerechtelijke kosten in geschil. (onder 4.3)
Artikel 3:171 BW
b. Het verweer van [erfgenaam 1] dat [erfgenamen 2-4] ingevolge art. 3:171 BW alleen vorderingen ten behoeve van de gemeenschap kunnen instellen en niet voor zichzelf, gaat niet op, omdat het hier gaat om een verdeling als bedoeld in art. 3:182 BW. Op grond van art. 3:184 BW kan eenieder van de deelgenoten verlangen dat op het aandeel van een andere deelgenoot wordt toegerekend hetgeen die andere deelgenoot aan de gemeenschap schuldig is. Bij het uitblijven van overeenstemming tussen de deelgenoten, kan de rechter de wijze van de verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, zo bepaalt art. 3:185 BW.
De lening
c. Van de aanvankelijke lening van (omgerekend) € 408.402,19 stond bij het overlijden van moeder nog € 307.525,― open. De rechtbank heeft het beroep op verjaring van de lening en de verschenen rentetermijnen gehonoreerd en het openstaande bedrag bij de verdeling buiten beschouwing gelaten. (onder 4.6 en 4.7)
d. Volgens [erfgenamen 2-4] heeft [erfgenaam 1] de lening bij verschillende gelegenheden erkend. Daarnaast achten zij het beroep van [erfgenaam 1] op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. (onder 4.8)
e. Op grond van art. 3:307 lid 2 BW was de lening op 27 oktober 2007 verjaard. De verjaringstermijn is ingegaan op 27 oktober 1987, omdat de lening is afgesloten op 27 juli 1987 en terstond opeisbaar was met inachtneming van drie maanden opzegtermijn. Stuiting door aanmaning of mededeling is gesteld noch gebleken. (onder 4.9 en 4.10)
f. De verjaring is evenmin door erkenning gestuit, omdat op basis van de door [erfgenamen 2-4] gestelde feiten niet valt na te gaan of de schuld uit hoofde van de lening door [erfgenaam 1] is erkend, anders dan door [gedeeltelijke] aflossing meteen in 1987. (onder 4.11 tot en met 4.17)
g. Wel is het beroep van [erfgenaam 1] op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat uit de gestelde feiten en omstandigheden volgt dat zowel [erfgenaam 1] , als [erfgenamen 2-4] voortdurend ervan zijn uitgegaan dat [erfgenaam 1] een schuld had aan de nalatenschap en dat zij en hun moeder daar ook naar hebben gehandeld. Van belang is dat [erfgenaam 1] (1) zowel in zijn hoedanigheid als gevolmachtigde als deelgenoot in de nalatenschappen (2) telkens kenbaar heeft gemaakt aan [erfgenamen 2-4] dat de schuld met de daaraan gekoppelde zekerheid nog bestond, (3) geen voorbehoud heeft gemaakt, (4) als deelgenoot in 2014 [erfgenamen 2-4] heeft laten benaderen door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor het zoeken naar een oplossing met betrekking tot de schuld en het recht van eerste hypotheek en (5) pas in de procedure bij de rechtbank zich voor het eerst heeft beroepen op verjaring. Het hof verwerpt het beroep van [erfgenaam 1] op de twee-conclusieregel. (onder 4.18)
h. Het bedrag van de lening dat nog openstaat dient derhalve bij de verdeling te worden betrokken, vermeerderd met de overeengekomen rente van 4% vanaf 30 oktober 2011 tot de datum van terugbetaling van de lening, onderscheidenlijk het tijdstip van verdeling van de nalatenschappen. De verjaringstermijn van vijf jaren ingevolge art. 3:308 BW met betrekking tot de verschenen rentetermijnen is nog niet verstreken. (onder 4.19)
De rente over de opgenomen gelden
i. [erfgenaam 1] heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden als gevolmachtigde door onder meer bedragen van € 100.000,― en € 50.000,― over te boeken naar zijn eigen rekening ten behoeve van de financiering van zijn bedrijfsvoering. Daarmee heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens [erfgenamen 2-4] , de andere deelgenoten in de nalatenschap, en dient hij alsnog rente over de geleende bedragen te vergoeden, omdat tegenover de geleende bedragen geen enkele vergoeding heeft gestaan. Het hof heeft de rente bepaald op de wettelijke rente met ingang van de datum van overboeking van de verschillende bedragen tot het tijdstip waarop de bedragen in depot zijn gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris. (onder 4.20 tot en met 4.22).
Door [erfgenaam 1] betaalde kosten
j. Bij de verdeling dient nog rekening te worden gehouden met een schuld van de nalatenschappen aan [erfgenaam 1] van € 7.126,13, omdat dit bedrag door hem uit eigen middelen ten behoeve van de nalatenschap is voldaan. (onder 4.23 tot en met 4.25)
Buitengerechtelijke kosten
k. De kosten waarvan [erfgenamen 2-4] vergoeding vorderen, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen (onder 4.26 en 4.28)