Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2022:718

Parket bij de Hoge Raad
30-08-2022
30-08-2022
20/03613
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1404
Strafrecht
-

Conclusie AG. Stelselmatig mishandelen en wederrechtelijk opsluiten van zijn kinderen (art. 282, 300 en 304 Sr). Falende klacht (M2) over verwerping beroep op overmacht in de vorm van noodtoestand (art. 40 Sr). Slagende klacht (M1) over strafmotivering nu hof (i) strafmotivering van de rb kaal heeft bevestigd en geen blijk heeft gegeven te hebben acht geslagen op nieuwe omstandigheden na veroordeling in eerste aanleg (beroerte) en een nieuw reclasseringsrapport dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is en (ii) onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door de verdediging aangevoerde (nieuwe) gronden niet konden opwegen tegen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Vgl. HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975, rov. 3.5.4. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing v.zv. het de strafoplegging betreft.

Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/03613

Zitting 30 augustus 2022

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,

hierna: de verdachte

1 Het cassatieberoep

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 27 oktober 2020 het vonnis van 18 mei 2018 van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, waarin de verdachte is veroordeeld voor:

“3. telkens: mishandeling van zijn kind, meermalen gepleegd;
4. eerste cumulatief: telkens: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd”,

tot een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van voorarrest, bevestigd met aanvulling van de gronden, behalve wat betreft de aan de verdachte opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid.1 Dit onderdeel van het vonnis is vernietigd, waarna het hof opnieuw recht heeft gedaan en een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid heeft opgelegd voor de duur van vijf jaar, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met vier van zijn minderjarige kinderen en hun pleegouders.2

1.1

Er bestaat samenhang met de zaak 20/03617 tegen [medeverdachte] , de echtgenote van de verdachte. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

1.2

De verdenking tegen de verdachte komt er kort samengevat op neer dat hij zich gedurende een periode van enkele jaren te [plaats] schuldig heeft gemaakt aan het stelselmatig mishandelen van een groot deel van zijn kinderen, het wederrechtelijk opsluiten van een aantal van hen en/of het bedreigen van deze kinderen. [medeverdachte] , de echtgenote van de verdachte wordt er van verdacht dat zij op de hoogte was van deze agressie in de richting van hun kinderen en dat zij heeft nagelaten in te grijpen, hulp te zoeken of met de kinderen weg te gaan.

1.3

Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof onvoldoende, althans onbegrijpelijk is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de strafmotivering. Het tweede middel is gericht tegen de verwerping van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. Gelet op de volgorde van het beslissingsschema van art. 350 Sv zal ik het tweede middel als eerste bespreken.

2 Het tweede middel

2.1

Het tweede middel klaagt dat het hof het beroep van de verdediging op overmacht in de zin van noodtoestand met betrekking tot de vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1] (onder 4 ten laste gelegd), ten onrechte heeft verworpen.

2.2

De raadsman van de verdachte heeft blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2020 gehechte pleitnotities met betrekking tot het beroep op overmacht het volgende aangevoerd:3


“(…)Rechtvaardigingsgrond
63. De zusjes van [slachtoffer 1] hebben verklaard dat zij door hem zijn verkracht, waardoor [verdachte] genoodzaakt is geweest om hem van de kinderen af te scheiden. Het bewijs van de verkrachting volgt uit de aangifte van [slachtoffer 2] (en de melding van 2015) en de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris. Overdag ging [slachtoffer 1] er gewoon uit en naar het werk, zoals door hem verklaard. Er was op dat moment te weinig bewijs om aangifte te doen. [verdachte] heeft uiteindelijk alsnog aangifte gedaan. Het OM heeft dit niet willen oppakken, omdat uiteindelijk de zussen op onverklaarbare wijze geen aangifte tegen [slachtoffer 1] meer wilden doen. Mogelijk is er chantage in het spel. Waarschijnlijk komt de waarheid helaas nooit meer boven tafel.

64. De rechtbank heeft wat de verdediging betreft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake was van een overmacht in noodtoestand.

Uit de stukken van het dossier en hetgeen namens verdachte is aangevoerd, is niet gebleken dat sprake is geweest van een dergelijke noodzaak. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om te voorkomen dat hij zijn kinderen wederrechtelijk van hun vrijheid zo[u] beroven.
65. De rechtbank heeft niet geoordeeld wat er dan met [slachtoffer 1] moest gebeuren. Aangifte doen tegen je eigen zoon? De Raad voor Kinderbescherming bellen? Verzoeken om een uithuisplaatsing? Deze situatie is zo extreem, dat redelijkerwijs niet van [verdachte] kon worden gevergd dat hij een andere optie koos dan deze, althans, dat het begrijpelijk is waarom er voor deze optie is gekozen. Zeer zeker doordat het gezin grotendeels op zichzelf leefde. Desalniettemin heeft [verdachte] hulp gezocht bij een vriend, om [slachtoffer 1] op te vangen. Dit was [betrokkene 1] . Deze persoon is in hoger beroep ook gehoord. Hij heeft verklaard:

U vraagt me naar [slachtoffer 1] . Die is een tijd bij mij in huis geweest en ik heb nog geregeld dat hij nog naar Afrika kon. U vraagt me hoe dat zo gekomen is. Het was ergens in die tien jaar dat we wel contact hadden met [verdachte] . ik weet niet precies wanneer, ik deed het om het tij te keren. U vraagt me wat ik daarmee bedoel. Hij kon niet van zijn zussen afblijven. Hij was daarmee ver buiten de boekjes gegaan, ik heb daarom ook geregeld dat hij naar mijn broer in Afrika kon. De bedoeling was dat hij dan tot rust en tot inkeer zou komen. Dat was mijn insteek.

U vraagt me hoe ik weet dat hij niet van zijn zussen kon afblijven. Dat heeft zijn vader mij verteld. Hoe ging dat? ik kwam daar toevallig en hij zag er niet uit. Dat snap ik wel, want dat is natuurlijk heel erg wat er gebeurd was. ik vroeg wat heb jij nou? Toen vertelde hij dat. Om welke zussen ging het? Dat weet ik niet. Daar hebben we het niet over gehad. We hebben het er ook niet over gehad wat er precies gebeurd was. Ik wilde het daar ook niet over hebben, ik wilde het niet weten. Dan kom je er verkeerd in, dan krijg je een vooroordeel. Dit was aan het begin toen het net speelde dat zijn vader het wist.

U vraagt me hoe het verder ging. Een paar weken later ofzo was ik daar weer. Ik merkte dat er spanning was. U vraagt me wat ik merkte. Nou gewoon, spanning. Dat zou bij u in het gezin ook zo werken. [verdachte] zei tegen mij dat [slachtoffer 1] eigenlijk niet kon blijven. Ik zei: dan kan hij wel naar mij. Dat vond zijn vader eerst nog heel lastig. Een paar dagen later ofzo, is hij toen hij mij gekomen. En nog later is hij toen dus nog verder weggegaan naar Afrika, ik dacht: hij moet de kop nuchter krijgen.

U vraagt me of [verdachte] en ik het er nog over gehad hebben om bijvoorbeeld de politie en/of Jeugdzorg in te schakelen. Nee, dat snap ik ook wel. Het is natuurlijk schande als zoiets in je familie gebeurt. Je probeert het dan zelf te regelen. Achteraf gezien was het misschien verstandiger geweest om het anders aan te pakken. Ook natuurlijk omdat, toen hij bij mij was en later in Afrika, ik merkte hoe hij eigenlijk was, [slachtoffer 1] . Als hij bijvoorbeeld een opdracht uit moest voeren, dan deed hij dat niet goed, alleen maar een beetje voor het oog en zo pleurde hij bijvoorbeeld ook zijn spullen in de kast.

U vraagt mij of ik contact heb gehad met [slachtoffer 1] nadat ik gehoord had dat hij niet van zijn zussen af kon blijven tot het moment dat ik hem in huis opnam. Hij was daar gewoon in huis, maar hij ontliep het contact. Hij wist natuurlijk ook wel dat ik wist wat hij gedaan had. U vraagt mij naar het tijdsverloop en de reden daarvoor tussen dat ik het wist en dat, ik hem in huis opnam, ik stelde het aan zijn vader voor. Die was daar eerst niet voor. Hij dacht, [verdachte] dan heb jij dat gezeur allemaal en dat wilde hij mij en mijn gezin niet aandoen. ik denk zelf dat hij misschien ook wel dacht dat [slachtoffer 1] ook wel aan mijn kinderen zou zitten.

(...)

Weet u iets van iets wat er zou hebben gespeeld met de buurvrouw? Ja, dat was er natuurlijk ook aan de hand. Dat bij de visboer. [slachtoffer 1] maakte daar schoon. De visboer belde mij. Die wilde weten wat er aan de hand was. [slachtoffer 1] zou het doen met zijn vrouw.
Waarom belde de visboer u daarover?

Nou omdat [slachtoffer 1] bij mij in huis zat op dat moment natuurlijk. De visboer wilde daarom met mij praten. We hebben in een restaurant afgesproken, ik was daar bij en de visboer en [slachtoffer 1] . De visboer vroeg dat toen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] zei dat het waar was. Dat was het eerste moment dat dit uitkwam.

Weet u of [verdachte] dit ook wist?

Dat weet ik niet. Hij heeft daarover niks tegen mij gezegd.

Op de vragen van de raadsman antwoordt de getuige als volgt: Was het overleg met uw vrouw een voorwaarde om [slachtoffer 1] in huis te kunnen nemen? De raadsheer-commissaris geeft aan dat zij dit geen open vraag vindt. De getuige antwoordt: ‘als je getrouwd bent kun je dit soort dingen natuurlijk niet alleen beslissen. Mijn vrouw heeft er het meeste trammelant van als er iemand in huis is.’
66. Kortweg heeft getuige [betrokkene 1] bevestigd in wat voor een situatie [verdachte] zich bevond. [slachtoffer 1] kon niet gelijk naar [betrokkene 1] toe. [betrokkene 1] moest eerst thuis overleggen. In de tussentijd liep [slachtoffer 1] te rotzooien met de buurvrouw, wat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hadden geregeld omdat zij zouden zijn verkracht door [slachtoffer 1] . Ik moet u vertellen dat het haast niet te geloven is, op het moment dat ik de pleitnota uitschrijf. Maar de getuigen bevestigen het nu eenmaal stuk voor stuk. Wat had er dan van [verdachte] verlangd kunnen worden? Wanneer slaagt een beroep op overmacht in noodtoestand dan wel? Ook al heeft [verdachte] fouten gemaakt, niet valt in te zien waarom het niet proportioneel zou zijn het handelen van [verdachte] of waarom het niet aan het subsidiariteitsbeginsel zou voldoen. In deze situatie is het te makkelijk om te oordelen, dan had je maar naar de politie moeten gaan als ouder of naar de Raad van de Kinderscherming. Je hebt namelijk het recht om je te verschonen jegens je kinderen. Bovendien staat niet ter discussie dat [verdachte] zijn kinderen heeft verwaarloosd. Dat dient hier ook meegewogen te worden.

Rechtvaardigingsgrond opsluiting
67. Verder stelt [verdachte] zich op het standpunt dat, wanneer uw gerechtshof tot een bewezenverklaring zou komen voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, er sprake was van een noodtoestand. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank [verdachte] had moeten ontslaan van alle rechtsvervolging met betrekking tot de vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1] , omdat sprake was van overmacht in de zin van noodtoestand. Ik zal nog kort ingaan op de kwalificatie.

68. Bij noodtoestand gaat het om een botsing van rechtsbelangen, waaruit men zich redt - en zich rechtens redden mag - door het plegen van een strafbaar feit. Daar was in onderhavige situatie sprake van. [verdachte] was geconfronteerd met een conflict van belangen en stond derhalve voor het blok: hij moest in een specifiek geval een keuze maken. De keuze voor één van de belangen ter redding uit het conflict impliceert tegelijkertijd de opoffering van het andere belang. [verdachte] had te maken met een conflict tussen een geschreven en een ongeschreven plicht. De geschreven plicht behelst het niet plegen van strafbare feiten. De ongeschreven plicht behelst het beschermen van zijn kinderen door [slachtoffer 1] van zijn zusjes af te schermen. Reden daartoe was dat [slachtoffer 1] zijn zusjes zou hebben verkracht.

69. Ook is [medeverdachte] gehoord over de afzonderingen. Zij heeft verklaard:

U vraagt me naar het opsluiten van [slachtoffer 1] op zolder. Dat was de maatregel omdat hij zijn zusjes verkracht had. Dat waren [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . Hij mocht niet meer bij zijn zusjes in de buurt zijn. Hij zou die avond worden opgehaald door een kennis van de familie. Door omstandigheden was die verhinderd. [slachtoffer 1] heeft toen langer op zolder gezeten. Hij mocht 's avonds wel gewoon aan tafel eten. De raadsheer-commissaris houdt me voor dat [slachtoffer 1] een andere verklaring heeft. Hij zou met de buurvrouw naar bed zijn gegaan. Dat klopt. Dat was ook zo. De raadsheer commissaris vraagt me of dat ook met het opsluiten te maken had. Ja, zo begon het. Die buurvrouw had een briefje in de bus gedaan en daar hebben we [slachtoffer 1] mee geconfronteerd. Toen kwam het ook uit van de zusjes. De raadsheer-commissaris vraagt me hoe dat dan van de buurvrouw bij de zusjes kwam. Dat kan ik u niet vertellen, ik weet dat niet. ik was toen zwanger, maar van het een kwam het ander. De man van de buurvrouw heeft ook helemaal bevestigd dat [slachtoffer 1] met zijn vrouw naar bed gegaan was. U vraagt me of de buurman of buurvrouw ook iets verklaard heeft over de verkrachtingen van de zusjes. Dat weet ik niet. [slachtoffer 1] is door deze situatie uit huis gegaan. Hij is vlak voor zijn 18 uit huis gegaan en hij is in 1988 geboren.
U vraagt me of deze man die [slachtoffer 1] zou ophalen tegen mij gezegd heeft dat hij niet meteen kon. Nee dat heeft hij niet tegen mij gezegd. Dat heb ik gehoord van mijn man. Het gaat om [betrokkene 1] . De raadsheer-commissaris vraagt me of ik nog contact heb met [betrokkene 1] . Nee, al heel lang niet meer. Hoe lang niet meer? Dat weet ik echt niet. Dat is na de situatie met [slachtoffer 1] verwaterd, niet meteen daarna, maar wel vrij snel daarna. Dus ik heb al lange tijd geen contact meer met hem, al voor deze strafzaak ging lopen. Zat de deur van de zolder op slot? In eerste instantie niet. Maar toen kwamen we erachter dat hij ‘s nachts contact ging zoeken met de buurvrouw. Toen hebben we de deur op slot gedaan. Met we, bedoel ik mijn man en ik. Dat deden we in overleg. Zat [slachtoffer 1] overdag ook op zolder? Ja, maar de deur was in eerste instantie gewoon los. Ging hij op werkdagen naar zijn werk? Dat weet ik niet meer. Hoe lang heeft het geduurd voordat [betrokkene 1] [slachtoffer 1] kwam ophalen? ik weet het niet precies, ik denk 3 of 4 dagen. Hoe lang heeft het geduurd tussen het moment van [slachtoffer 1] op de zolder zetten en het contact opnemen met [betrokkene 1] ? Mijn man heeft dezelfde dag contact opgenomen. Hadden jullie andere vrienden waar [slachtoffer 1] naartoe had gekund? Dat denk ik niet. Hij moest zover mogelijk bij zijn zusjes vandaan. De advocaat-generaal vraagt of ik overwogen heb om contact op te nemen met Jeugdzorg. Nee, dat heb ik niet. Dat heeft te maken met alle toestanden die er toen speelden. En het zijn toch je kinderen, ik weet niet of u dat kunt begrijpen. Heeft u zelf kinderen?

70. Kort en goed, de verdediging stelt dat de rechtvaardiging meer dan voldoende steun vindt in de bewijsmiddelen. (…)”

Het hof heeft het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand verworpen en in dit verband de volgende overweging van de rechtbank Midden-Nederland overgenomen:

“(…) 4.3.5 Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht. De verdediging heeft een beroep gedaan op het bestaan van een noodtoestand. Voor een geslaagd beroep op noodtoestand is vereist dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende terecht heeft laten prevaleren. Uit de stukken van het dossier en hetgeen namens verdachte is aangevoerd, is niet gebleken dat sprake is geweest van een dergelijke noodzaak. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om te voorkomen dat hij zijn kinderen wederrechtelijk van hun vrijheid zou beroven. Het verweer tot het aannemen van een noodtoestand als rechtvaardiging voor het begaan van een deel van het ten laste gelegde wordt aldus verworpen.(…)”

In aanvulling hierop heeft het hof het volgende overwogen:

“(…) Aanvullende overwegingen

Blijkens de verklaringen van verdachte heeft hij [slachtoffer 1] opgesloten omdat hij dacht dat [slachtoffer 1] zijn zusjes had verkracht en hij de kinderen op die manier van elkaar kon scheiden. Nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat deze verkrachtingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, voor verdachte waren er voldoende alternatieven voor handen zoals naar de politie gaan, contact opnemen met jeugdzorg of [slachtoffer 1] elders onderbrengen. Van een noodtoestand was derhalve geen sprake zodat een beroep op overmacht wordt afgewezen. Datzelfde geldt voor het opsluiten van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] . Ook bij hen geldt dat het bestaan van een noodtoestand niet aannemelijk is geworden.

Het hof verwerpt aldus de verweren van de raadsman.(…)”

2.3

Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Art. 40 Sr bepaalt dat degene die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen, niet strafbaar is. In de onderhavige zaak wordt een beroep gedaan op het bestaan van overmacht in de zin van noodtoestand. Een door de rechter gehonoreerd beroep op noodtoestand vormt een rechtvaardigingsgrond en leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging. Van noodtoestand is sprake indien de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.4 Een redelijke keuze impliceert dat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit zijn nageleefd. Ten aanzien van de proportionaliteit moet het gespaarde belang meer waard zijn dan het geschonden belang (dat de overtreden strafbepaling beschermt) en in het kader van de subsidiariteit moet het voor de verdachte onmogelijk zijn geweest om op een andere, minder ingrijpende manier (dan door overtreding van een strafbepaling) het belang te behartigen. Alle relevante belangen moeten voldoende grondig zijn afgewogen.5 Het gaat bij dit alles om de bijzonderheden van een individueel geval.6

2.4

In het middel wordt alleen geklaagd over de verwerping van het beroep op noodtoestand met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsontneming van [slachtoffer 1] en niet van de andere in de tenlastelegging genoemde kinderen. Het verweer komt er in de kern op neer dat verdachte werd geconfronteerd met een noodtoestand omdat zijn zoon [slachtoffer 1] vier van zijn zussen zou hebben verkracht. Hij heeft er toen voor gekozen om de kinderen van elkaar te scheiden door [slachtoffer 1] op te sluiten, totdat hij [slachtoffer 1] elders (bij een vriend) kon onderbrengen. Het hof heeft dit verweer verworpen met de overweging dat nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] zijn zussen heeft verkracht, de verdachte voldoende alternatieven tot zijn beschikking heeft gehad zodat van een noodtoestand geen sprake was.

2.5

In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat dit oordeel van het hof tegenstrijdig is omdat uit diverse verklaringen in het dossier blijkt dat de verkrachtingen wel degelijk hebben plaatsgevonden. Verder wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de verdachte handelingsalternatieven had en daar geen gebruik van heeft gemaakt onbegrijpelijk is nu de verdachte na enkele dagen opsluiting reeds een opvangmogelijkheid had gevonden bij een vriend van hem. Het hof heeft verzuimd om uit te leggen waarom dit niet afdoende was.

2.6

In beide punten volg ik de steller van het middel niet. Het hof overweegt dat niet kan worden vastgesteld of de verkrachtingen nu wel of niet hebben plaatsgevonden. Dat vind ik niet onbegrijpelijk nu er kennelijk geen aangifte is gedaan en [slachtoffer 1] ook niet vervolgd is voor deze feiten.7 Vervolgens heeft het hof overwogen dat ook wanneer er wel sprake zou zijn geweest van verkrachtingen de verdachte voldoende handelingsalternatieven had zoals naar de politie gaan, contact opnemen met jeugdzorg of [slachtoffer 1] elders onderbrengen. Ook dat oordeel vind ik niet onbegrijpelijk. Het is juist dat [slachtoffer 1] na enkele dagen bij een vriend van de verdachte terecht kon, maar dat neemt niet weg dat de verdachte hem in eerste instantie wel enkele dagen heeft opgesloten. Kennelijk is het hof van oordeel dat de verdachte direct gebruik had kunnen en moeten maken van genoemde handelingsalternatieven. Door dit na te laten en [slachtoffer 1] eerst enkele dagen op te sluiten alvorens hem elders onder te brengen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof gehandeld in strijd met de proportionaliteit en subsidiairiteit. Het daarop volgende oordeel van het hof dat aan de verdachte geen beroep op noodtoestand toekomt acht ik in het licht van de vaststellingen van het hof niet onbegrijpelijk. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand slechts bij hoge uitzondering kan worden aanvaard. Het oordeel is toereikend gemotiveerd.

2.7

Het tweede middel faalt.

3 Het eerste middel

3.1

In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof onvoldoende, althans onvoldoende begrijpelijk de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft gemotiveerd en/of dat het hof ten onrechte heeft nagelaten de redenen aan te geven op grond waarvan het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, inhoudend dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als afdoeningsmodaliteit niet op zijn plaats is.

3.2

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2020 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

“(…) De voorzitter deelt voorts mede dat bij het hof is binnengekomen een voorlichtingsapportage van Forensisch Maatwerk van 4 oktober 2020. (…)

De raadsman voert het woord:
Halverwege dit jaar heb ik een e-mailbericht naar het hof gestuurd in verband met de medische toestand van verdachte. Verdachte heeft een beroerte gehad.”

De raadsman van de verdachte heeft blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnotities met betrekking tot de strafoplegging het volgende aangevoerd:

“(…) Speciale en generale preventie en genoegdoening
71. [verdachte] is van mening dat in de strafmaat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .

72. Allereerst is [verdachte] van mening dat de lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan hem is opgelegd, niet in lijn is met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In vergelijkbare zaken worden beduidend lagere straffen opgelegd. Een opsomming zal ik u geven.

Generale preventie en genoegdoening
Rechtbank Rotterdam d.d. 11 november 2013, ECLi:NL:RBROT:2013:8845
73. In deze zaak was de verdachte pleegmoeder van twee slachtoffers die op zeer jonge leeftijd bij haar zijn komen wonen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het stelselmatig mishandelen van deze kinderen gedurende een periode van circa 4,5 jaar. De twee slachtoffers zijn met verschillende harde voorwerpen (riem, slipper, stok/lat, pollepel, paraplu en vlakke hand) geslagen om hen te corrigeren in hun gedrag. Ook heeft verdachte de kinderen met blote knieën op stenen laten zitten. Aan de verdachte is een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 120 uur. In hoger beroep is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 150 uur.

Rechtbank Utrecht d.d. 8 april 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BI0820
74. In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor stelselmatige mishandeling van zijn vrouw en dochter gedurende respectievelijk circa 6 en 4 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het meermalen pogen om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan zijn zoon gedurende circa 6 jaar. Voorts is de verdachte veroordeeld voor het mishandelen van de vriend van zijn dochter. De verdachte heeft de slachtoffers onder andere aan de haren getrokken, geslagen en geschopt en hen met voorwerpen - stokken, schep, hooivork, bezem - geslagen. De officier eiste een straf van 18 maanden met aftrek waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft afgeweken van deze eis en heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van twee jaar. Ter onderbouwing stelt de rechtbank dat het in het belang van de verdachte is dat hij binnen afzienbare tijd een behandeling in De Waag ondergaat en dat de kans groot is dat verdachte bij een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn bedrijf kwijtraakt, waarmee het belang van zijn gezin niet is gediend.

Rechtbank Utrecht d.d. 20 juli 2009, ECL!:NL:RBUTR:2009:BJ3129
75. In onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld voor mishandeling meermalen gepleegd van vier kinderen gedurende circa 11 jaar waarbij de verdachte met een lat en/of kleerhanger en/of met gebalde vuisten en/of vlakke hand heeft geslagen en/of gestompt en/of met geschoeide voet heeft geschopt en/of getrapt en/of hardhandig aan een oor heeft vastgepakt en/of getrokken. De rechtbank achtte een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, gericht op het ondergaan van een behandeling bij een forensische polikliniek, passend en geboden.

Rechtbank Maastricht d. d. 7 augustus 2012, ECU:NL:RBMAA:2012:BX4010
76. De verdachte werd in deze zaak veroordeeld voor mishandeling meermalen gepleegd van zijn zoon gedurende ruim vier jaar, door met de vlakke hand tegen het gezicht of hoofd te slaan. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur, te vervangen door 15 dagen vervangende hechtenis.

Rechtbank Utrecht d.d. 25 september 2003, ECLi:NL:RBUTR:2003:AL2042
77. De verdachte in deze zaak heeft zijn gezinsleden jarenlang stelselmatig emotioneel leed en lichamelijk letsel toegebracht, veroorzaakt door een aaneenschakeling van door hem gepleegde mishandelingen. Deze mishandelingen bestonden uit het slaan van zijn echtgenote en zijn acht kinderen variërend in de leeftijd van 1 tot 20 jaar, waarbij de verdachte gebruik maakte van een lat/stok. Voorts heeft de verdachte een kussen op het hoofd van zijn echtgenote gedrukt, als gevolg waarvan haar bijna de mogelijkheid werd ontnomen om adem te halen. Ook in deze zaak was sprake van godsdienstige opvattingen. De verdachte wordt veroordeeld voor poging tot doodslag, mishandeling van zijn kinderen meermalen gepleegd, bedreiging met zware mishandeling meermalen gepleegd en mishandeling begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden op, waarvan vijf maanden voorwaardelijk.

Rechtbank Midden-Nederland d. d. 28 mei 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:2459
78. In deze zaak achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte in een periode van respectievelijk 8 en 4 jaar zijn twee kinderen meermalen heeft mishandeld door telkens onder meer met een riem, gebalde vuist en zijn hand tegen het lichaam te slaan en stompen, aan de oren te hebben getrokken, de keel te hebben vastgepakt en dichtgeknepen en de kinderen tegen de kast te hebben geduwd. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf opgelegd voor de duur van 240 uren, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Uit bovengenoemde uitspraken volgt dat cliënt verhoudingsgewijs zwaar is gestraft. Met name de zaak die diende bij de rechtbank Utrecht is vergelijkbaar met onderhavige zaak. Het ging in die zaak ook om jarenlange stelselmatige mishandeling van 9 personen (8 kinderen en de echtgenote), waarbij de verdachte ook gebruik maakte van een lat. De zaak is verder vergelijkbaar omdat ook in die zaak de verdachte geen (relevante) documentatie had en vergelijkbare godsdienstige opvattingen had. In die zaak is een aanzienlijk lagere straf opgelegd. Weliswaar was in die zaak geen sprake van opsluitingen, maar wel van een bewezenverklaring voor poging doodslag.

Verder is de verdediging van mening dat alle ontwikkelingen bij elkaar opgeteld vanaf de aanhouding tot en met de terechtzitting in hoger beroep een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer rechtvaardigen. Wellicht is dit nog wel het meest belangrijkste punt van het hoger beroep, niet meer de gevangenis terug in. Te meer gezien [verdachte] een beroerte heeft gehad.

Speciale preventie en genoegdoening
79. De onderbouwing daarvoor wordt gevonden in rapporten van [verdachte] en [medeverdachte] van Forensisch Maatwerk. Voor [verdachte] volgt daaruit dat:

Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal schade op diverse leefgebieden geven. Op zowel emotioneel welzijn, inkomen en omgaan met geld als huisvesting en wonen. Ook verder ontwikkeling van problemen ten aanzien van de lichamelijke gezondheid (stress/beroerte) zijn al een verhoogd risico en zullen waarschijnlijk een alsmaar groter risico vormen. De bedrijven kunnen niet alleen door de partner van betrokkene in stand gehouden worden. Tevens zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet tot (positieve) gedragsverandering leiden.

80. Ook [betrokkene 2] - die het gezin jarenlang heeft begeleid - heeft verklaard:

[betrokkene 2] benoemt dat de situatie waarin betrokkene en zijn vrouw zijn beland erg belastend voor hen is en hoopt dat hierin snel rust voor hen komt. Hij geeft aan dat hij weet dat enkele meerderjarige kinderen uit het gezin problemen hebben op het gebied van alcohol en drugs. Ook dat er een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van betrokkene met camerabeelden van de personen, maar dat deze zaak niet meegenomen wordt in het geheel. Het verbaast hem dat betrokkene zelfs als verdachte was beschreven in plaats van slachtoffer en dit ook op zijn strafblad was gekomen. ‘De aantijgingen moeten genuanceerd worden, alles wordt uit zijn verband getrokken en de focus ligt heel erg op betrokkene en zijn vrouw. Ze zullen breder moeten kijken, vanuit diverse oogpunten', aldus [betrokkene 2].

81. [verdachte] geeft verder aan dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden dat [verdachte] voor een langere periode onterecht een advocaat is onthouden door het OM. Dit zou niet zijn gebeurd op grond art. 50 Sv, maar door de PI daarover instructies te geven. Dit betekende volledige afsluiting van de buitenwereld omdat er beperkingen zouden zijn opgelegd.

82. Ook de materiele schade is aanzienlijk. De Audi van [verdachte] is over een lange periode in beslaggenomen geweest. Daardoor is een aanzienlijke waardevermindering ontstaan. Ook zat de auto onder de krassen, waarover schikkingen met de politie en de Domeinen zijn getroffen. Aan het treffen van schikkingen is [verdachte] ook veel tijd kwijt geweest.

83. De kettingzaag is vernietigd door de Domeinen en daarvoor wordt slechts een fractie van de waarde aangeboden. Het heeft geen enkele zin om hierover te procederen, omdat je dan meer geld kwijt bent dan wordt aangeboden, maar minder dan de waarde op het moment van inbeslagneming.

84. Zoals uit het dossier volgt heeft [verdachte] eerst aangifte tegen zijn kinderen gedaan. Pas toen is er aangifte gedaan tegen hem. Deze zaak is door het OM niet opgepakt. Althans, ze hebben dit zo laten versloffen dat het geen zaak meer kon worden. Het OM wilde uiteraard niet dat naar voren zou komen dat een deel van de aangevers van [verdachte] hadden gestolen. De betrouwbaarheid van de aangevers zou daarmee ter discussie komen te staan uiteraard.

85. Dan speelde nog de verkrachtingszaak van [slachtoffer 1] . In de voorlichtingsrapportage geeft [verdachte] daarover aan dat:

Over het strafproces zegt betrokkene het volgende: ‘ik heb met het hele proces geen moeite, maar dan moeten ze wel recht doen’. Op de vraag wat betrokkene hiermee bedoelt zegt hij: ‘Het moet afgewikkeld worden zoals het hoort. De diefstal en de verkrachting van de dochters door hun broer hoort daar ook bij.

86. Je kunt vinden wat je wilt over [verdachte] , maar hier heeft hij een terecht punt. Er waren voldoende aanknopingspunten voor het OM om in een vroeg stadium de verkrachtingszaak en de diefstal zaak op te pakken. Hiermee is niets gedaan. Het is alleszins begrijpelijk dat dit tot frustratie bij [verdachte] leidt maar ook tot het gevoel van ongelijke behandeling. Dat er met twee maten is gemeten, zonder dat [verdachte] voor de consequenties is weggelopen, vreet aan hem. Dit dient in de strafmaat terug te komen.

87. Ook is de voorlopige hechtenis bijzonder zwaar voor [verdachte] geweest, nu hem - ondanks dat hij daarom gevraagd had - zijn medicijnen zijn onthouden voor een hoge bloeddruk voor 12 dagen. De onderdruk was 135 en de bovendruk 245. Nadien is [verdachte] pas naar het ziekenhuis overgebracht vanuit de Pl-Nieuwegein. De voorlopige hechtenis is voor [verdachte] bijzonder zwaar geweest.

88. Na de voorlopige hechtenis heeft er een ernstig ongeval plaatsgevonden met een kleinkind van [verdachte] . [verdachte] en zijn vrouw konden geen zorg voor het kind verlenen omdat er een contactverbod was en [betrokkene 3] niet wilde dat [medeverdachte] het kind zag. Dit alles is ingegeven door deze strafzaak.

89. Verder moet rekening worden gehouden dat er 17 vrijspraken zijn uitgesproken. Desalniettemin heeft [verdachte] alle verdenkingen - het proces daaromtrent - moeten ondergaan en hij heeft zich aan de voorwaarden gehouden. Dit heeft diepe sporen achtergelaten.

90. [verdachte] zijn vrouw is murw geslagen. Dit heeft ook een impact op zijn leven.

91. [verdachte] kon ook niet bij de begrafenis van zijn eigen moeder en later zijn vader zijn, omdat er een contactverbod gold. De Reclassering weigerde begeleiding te organiseren, zodat ze konden toezien op het contactverbod.

92. Verder is [verdachte] verwisseld met een andere verdachte en in de media als aangehouden sekstoerist te boek komen te staan.

93. De rechtbank heeft overwogen dat:

‘Verdachte hee[ft] zich gedurende een periode van vele jaren schuldig gemaakt aan het stelselmatig mishandel[en] van een groot deel van zijn kinderen en het wederrechtelijk opsluiten van een aantal van hen. Uit het dossier is gebleken dat verdachte het strafbare karakter van zijn handelen niet inziet nu hij ervan overtuigd is dat hij hiermee uitvoering heeft gegeven aan het woord van God zoals dit in de Bijbel staat weergegeven.’

94. [verdachte] is het niet eens met deze overweging. [verdachte] heeft wel degelijk ingezien dat zijn handelen strafbare feiten hebben opgeleverd. Dat is ook een van de redenen dat er vanaf 2006 niet meer is geslagen, nadat de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is geweest bij het gezin.

95. Bovendien heeft [verdachte] in zijn laatste woord expliciet beaamd dat hij fouten heeft gemaakt en dat hij achteraf gezien bepaalde dingen anders had moeten oplossen. Daaruit volgt dat cliënt wel degelijk inzicht heeft in zijn handelen.

96. De conclusie is dan ook dat [verdachte] afdoende is gestraft voor de fouten die hij heeft gemaakt, Niet is gebleken dat de aangevers dit niet vinden en dat er zwaarder moet worden gestraft. Nogmaals, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voegt niets meer toe aan de individuele preventie, generale preventie of genoegdoening voor de aangevers. Tot aan de dood van [verdachte] zal hij worden gestraft door deze zaak. Uit die periode kunnen de aangevers genoegdoening halen, zoveel zij willen. Immers, [verdachte] is alles kwijt wat hem dierbaar was. (…)”

3.3

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in eerste aanleg bevestigd met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde maatregel en daarmee onder meer de motivering van de rechtbank met betrekking tot de op te leggen straf overgenomen. Deze overweging luidt als volgt:

“(…)
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Wat betreft de ernst van de feiten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zich gedurende een periode van vele jaren schuldig gemaakt aan het stelselmatig mishandelen van een groot deel van zijn kinderen en het wederrechtelijk opsluiten van een aantal van hen. Uit het dossier is gebleken dat verdachte het strafbare karakter van zijn handelen niet inziet nu hij ervan overtuigd is dat hij hiermee uitvoering heeft gegeven aan het woord van God zoals dit in de Bijbel staat weergegeven. Het is deze overtuiging die heeft gemaakt dat verdachte de mishandelingen en opsluitingen als een noodzakelijk en te rechtvaardigen onderdeel van zijn opvoeding zag.

Door aldus te handelen heeft verdachte miskend dat het mishandelen en opsluiten van een ander strafbaar is en dat het, in het geval van mishandeling, bovendien strafverzwarend is als dit plaatsvindt binnen een ouder-kindrelatie en een stelselmatig karakter heeft. Het handelen van verdachte heeft voor zijn kinderen tot gevolg gehad dat zij zijn opgegroeid in een onveilige en onvoorspelbare thuissituatie waarin zij regelmatig werden blootgesteld aan enige vorm van geweld, dat ofwel tegen henzelf was gericht ofwel tegen hun broers of zussen. Het valt verdachte kwalijk te nemen dat zijn kinderen een dergelijke thuissituatie als normaal zijn gaan beschouwen, te meer nu het gezin, onder andere vanwege verdachtes keuze om thuislezer (dat wil zeggen: een christen die thuis preken leest en geen kerkdiensten bezoekt) te worden en zijn kinderen thuisonderwijs te geven, grotendeels in een sociaal isolement is geraakt, waardoor zijn kinderen ook niet beter hadden kunnen weten. Door het geringe aantal contacten buitenshuis was het voor de kinderen bovendien moeilijker om aan hun thuissituatie te ontsnappen.

Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van huiselijk geweld psychische problemen kunnen ondervinden en dat deze problemen langdurig van aard kunnen zijn. Dat een deel van de kinderen daadwerkelijk psychische problemen heeft, is gebleken uit de slachtofferverklaringen zoals deze ter terechtzitting zijn voorgelezen. Dat anderen er minder last van lijken te hebben of niet goed in staat zijn over het huiselijk geweld te praten, maakt de strafwaardigheid van de gedragingen van verdachte niet anders. De constante dreiging om (opnieuw) te worden mishandeld of te worden opgesloten, moet beklemmend zijn geweest en tot een continue waakzaamheid hebben geleid. Verdachte heeft door zijn wijze van opvoeden bewerkstelligd dat zijn kinderen niet onbezorgd in een veilige omgeving hebben kunnen opgroeien. De rechtbank rekent verdachte dit ernstig aan.

Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapportage pro Justitia van 24 juli 2017, opgesteld naar aanleiding van een observatie in het Pieter Baan Centrum en opgemaakt door [betrokkene 4] , psychiater en [betrokkene 5] , GZ-psycholoog in samenwerking met de overige leden van het onderzoekende team. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte op advies van zijn advocaat heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Het contact met de onderzoekende psycholoog is nagenoeg geheel door verdachte afgehouden. De gesprekken met de psychiater hebben zich beperkt tot het bespreken van het strafdossier. Toch is door het voeren van deze gesprekken bij de psychiater zicht gekregen op een sterk op de voorgrond staande dynamiek bij verdachte, die niet (volledig) kan worden verklaard vanuit de procespositie of de onderzoeksomstandigheden. Deze dynamiek betreft het zichzelf in contact met de ander steeds in de wetende, onderwijzende of bepalende rol plaatsen, terwijl de denkbeelden, gedachten en ideeën van de ander voor verdachte niet relevant lijken te zijn. De psychiater heeft langere tijd de rol van luisteraar aangenomen, waardoor meningsverschillen niet ter sprake zijn gekomen en verdachte als het ware de psychiater heeft onderwezen over de wijze waarop het strafdossier gelezen dient te worden. In de manier waarop verdachte deze gesprekken is aangegaan, is dezelfde zelfbepalende, zelfgenoegzame, niet-zelfkritische houding gezien. Zodra door de psychiater een meer confronterende houding wordt aangenomen, kon hij niet langer een gesprekspartner van verdachte zijn. Het is de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum niet bekend geworden hoe het pad naar toenemende sociale isolatie, waaronder het breken met de kerk en de beslissing voor thuisonderwijs, is gelopen. Vanuit een deels zelf gezocht streng kerkelijk milieu heeft verdachte in een toenemend sociaal isolement gefunctioneerd, waarin hij geen tegenspraak kende. Dat nu geen tegenspraak geaccepteerd lijkt te worden en dat nu geen gezag boven verdachte - tenzij het goddelijk gezag - aanvaard lijkt te worden kan niet los worden gezien van deze ontwikkeling. Op dit moment wordt aangekeken tegen een langdurig bestaande situatie waarin verdachte vermoedelijk niet of zelden tegen werd gesproken en waarin hij zijn wet kon doen gelden, hierin niet of onvoldoende bijgestuurd door anderen. Verdachte voelt zichzelf onrecht aangedaan, gaat sterk uit van eigen gelijk, positioneert zich boven de ander en verplaatst zich niet in het perspectief van de ander. Verdachte verbreekt het contact als hem weerwoord wordt gegeven en heeft een zwart/wit beeld geschetst over mensen die loyaal aan hem zijn en mensen die tegen hem zijn. Deze dynamiek kan omschreven worden als een sterk narcistische dynamiek. In de gerechtelijke stukken is eenzelfde dynamiek teruggevonden. Opgemerkt wordt nog dat het functioneren van verdachte onvoldoende kan worden begrepen als uiting van het door hem gepraktiseerde geloof. De wijze waarop hij zich uit, hangt niet samen met geloofsthema’s, maar betreft met name de interactie tussen hem en de ander.

De onderzoekers kunnen de vraag of sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling niet beantwoorden. Hoewel de beschreven (narcistische) dynamiek ongetwijfeld een rol speelt in het functioneren van verdachte binnen het gezinsverband, is het onderzoekers niet duidelijk geworden in hoeverre verdachte grip heeft op zijn handelen, op zijn agressieregulatie en op het ontstaan van boosheid als zijn gezag niet wordt geaccepteerd door iemand die aan zijn gezag is toevertrouwd. Gelet op het niet in het geheel kunnen uitvoeren van het onderzoek kunnen de overige vragen van de rechtbank evenmin worden beantwoord, aldus de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum.

In de reclasseringsrapportage van 16 april 2018, opgemaakt door [betrokkene 6] , reclasseringswerker, adviseert de reclassering verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Dit na de constateringen dat verdachte niet-ontvankelijk is voor begeleiding en/of behandeling. Hij ontkent een groot deel van de tenlastegelegde feiten en acht zijn handelen niet strafbaar. Gelet op verdachtes houding ziet de reclassering geen mogelijkheid om door middel van gedragsinterventies en/of behandeling bij verdachte een gedragsverandering te bewerkstelligen. De reclassering adviseert voorts een contactverbod op te leggen met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] , zoals dit op dit moment is opgenomen in de schorsingsvoorwaarden. Ook wordt geadviseerd het in de schorsingsvoorwaarden opgelegde locatieverbod te continueren. De elektronische controle op het locatieverbod wordt niet langer noodzakelijk geacht.

De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 oktober 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet recentelijk voor soortgelijke zaken met justitie in aanraking is gekomen. Dit wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegenomen.

De rechtbank overweegt dat de duur, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Met de onderzoekers is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de houding van verdachte, geen meerwaarde wordt gezien in het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden gericht op het bewerkstelligen van een gedragsverandering bij verdachte. De rechtbank acht minder feiten dan de officier van justitie bewezen en komt zodoende tot een lagere straf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden. Hiervan dient de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht te worden afgetrokken. (…)

3.4

Vooropgesteld dient te worden dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de waardering van de factoren die hij daartoe in de concrete zaak van belang acht. Deze afweging en de verantwoordelijkheid om inzicht te bieden in de beweegredenen die in het concrete geval hebben geleid tot de opgelegde straf is aan de feitenrechter voorbehouden en wordt in cassatie terughoudend getoetst.8

3.5

Een nadere motivering is wel vereist indien wordt afgeweken van een door de verdediging of het openbaar ministerie ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ ten aanzien van de strafoplegging (art. 359 lid 2, tweede volzin Sv).9 Niet elke opmerking hoeft als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt te worden aangemerkt. Recent heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juli 202210 in dit verband het volgende overwogen:

3.5.4 (…)

Zo levert een algemeen verzoek tot het matigen van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op. Dat geldt ook voor de enkele opsomming van factoren die bij de strafoplegging in de zaak van de verdachte een rol zouden moeten spelen en die zouden moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf.
Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan wel sprake zijn als het gaat om een betoog waarin beargumenteerd wordt aangevoerd waarom – gelet op de belangen die daarbij voor de verdachte op het spel staan – een bepaalde specifieke omstandigheid of een samenstel van specifieke omstandigheden zou moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf, of waarom de rechter daarvan juist zou moeten afzien. De rechter moet dan op grond van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv nader motiveren waarom hij tot een van dat standpunt afwijkende beslissing komt. In zo’n geval gaat het bij de controle in cassatie in de kern om niet meer dan de vraag of de feitenrechter ervan blijk heeft gegeven dat acht is geslagen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, en of de feitenrechter, gelet op de strafmotivering als geheel, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door de verdediging voor zijn standpunt aangevoerde gronden niet opwogen tegen de door het hof genoemde gronden voor de opgelegde straf.”

3.6

Volgens de steller van het middel heeft het hof ten onrechte niet gereageerd op de door de verdediging bij de behandeling van de zaak in hoger beroep gevoerde verweren met betrekking tot de strafoplegging, meer in het bijzonder de feiten en omstandigheden die ten tijde van de behandeling in eerste aanleg nog niet bekend waren. Deze feiten en omstandigheden zijn onderbouwd met stukken. Eén van deze stukken betreft een door de verdediging ingebracht voorlichtingsrapport van 4 oktober 202011 waaruit naar voren komt dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf schade op diverse leefgebieden zal geven, een verhoogd gezondheidsrisico met zich mee zal brengen met het oog op de beroerte die de verdachte heeft gehad en geen toegevoegde bijdrage zal kunnen leveren aan een positieve gedragsverandering. De verdediging heeft onder verwijzing naar dit rapport verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook heeft de verdediging diverse stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de verdachte door alle media-aandacht voor het leven is gebrandmerkt.

3.7

Voornoemd betoog van de raadsman moet mijns inziens worden beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het hof is daarvan in zijn arrest afgeweken en de vraag is of het hof dat voldoende heeft gemotiveerd.

3.8

Het hof heeft in het bestreden arrest geen aanvullende overwegingen opgenomen met betrekking tot de nieuwe feiten en omstandigheden die door de verdediging in hoger beroep naar voren zijn gebracht, meer in het bijzonder dat de verdachte na het vonnis in eerste aanleg een herseninfarct heeft gehad12 en de aanvullende voorlichtingsrapportage van Forensisch Maatwerk van 4 oktober 2020 waarin wordt geadviseerd geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het is de vraag of dit de toets in cassatie kan doorstaan.

3.9

In de toelichting op het middel is gewezen op pogingen van diverse van mijn ambtgenoten13 die in hun conclusies een lans hebben gebroken voor een indringender toets van de Hoge Raad als het gaat om de motivering van de verwerping van een strafmaatverweer. In mijn conclusie voorafgaand aan het hiervoor genoemde arrest van 5 juli 2022 heb ik hier ook bij stil gestaan en nog eens het belang van de strafmotivering aan de orde gesteld.14 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 juli 2022 in de vorm van ‘aan de beoordeling van het cassatiemiddel voorafgaande opmerkingen15 benadrukt dat nog steeds geldt dat de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt en dat de cassatierechter om die reden zich terughoudend moet opstellen bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is.16 In het geval van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de strafmotivering heeft de Hoge Raad nader gespecificeerd dat het bij de controle in cassatie gaat om de vraag:

(i) of de feitenrechter ervan blijk heeft gegeven dat acht is geslagen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, en

(ii) of de feitenrechter, gelet op de strafmotivering als geheel, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door de verdediging voor zijn standpunt aangevoerde gronden niet opwogen tegen de door het hof genoemde gronden voor de opgelegde straf.17

3.10

Door enkel te verwijzen naar de strafmotivering van de rechtbank heeft het hof er in onderhavige zaak (i) op geen enkele wijze blijk van gegeven acht te hebben geslagen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt in hoger beroep. Dat had in deze zaak wel in de rede gelegen nu de verdediging in hoger beroep nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, waar de rechtbank in haar vonnis geen rekening mee heeft kunnen houden. Het hof heeft daarmee (ii) onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals is opgelegd passend en geboden is en de door de verdediging aangevoerde gronden niet konden opwegen tegen deze straf.

3.11

Het cassatiemiddel dient in mijn ogen daarom te slagen.

4 Conclusie

4.1

Het eerste middel slaagt en het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.

4.2

Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

4.3

Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 In het door het hof bevestigde vonnis is verder een beslissing genomen over het beslag en zijn de vorderingen van de benadeelde partijen deels toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

2 Tevens is bevolen dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel word voldaan, te weten 1 week vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden en dat de oplegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

3 Met overneming van gecursiveerde tekst en weglating van voetnoten.

4 J. de Hullu, Materieel strafrecht, achtste druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 296; F.S. Bakker, Billijkheidsuitzonderingen, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 224.

5 J. de Hullu, Materieel strafrecht, achtste druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 297; F.S. Bakker, Billijkheidsuitzonderingen, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 229.

6 J. de Hullu, Materieel strafrecht, achtste druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 296.

7 Zie schriftuur onder 28.

8 Van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 264-265. Van Dorst merkt daarbij tevens op dat zolang de feitenrechter binnen de door de wet aan de straf en maatregel gestelde grenzen blijft, de strafoplegging in cassatie “nagenoeg onaantastbaar” is.

9 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 971-972.

10 HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975.

11 Een voorlichtingsrapportage van Forensisch Maatwerk van 4 oktober 2020.

12 Ik leid dit af uit hetgeen de raadsman op de zitting van het hof van 13 oktober 2020 naar voren heeft gebracht en hetgeen ik hiervoor onder 3.2. heb geciteerd namelijk: “De raadsman voert het woord: Halverwege dit jaar heb ik een e-mailbericht naar het hof gestuurd in verband met de medische toestand van verdachte. Verdachte heeft een beroerte gehad.”

13 De steller van het middel noemt AG Paridaens, AG Bleichrodt en AG Harteveld. Ik neem aan dat de steller van het middel daarbij doelt op de conclusie van AG Paridaens voorafgaand aan HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2148, de conclusies van AG Bleichrodt voorafgaand aan HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:635, HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:642 en HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1119 en de conclusie van AG Harteveld voorafgaand aan HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:637. Zie ook mijn conclusie van 22 maart 2022 ECLI:NL:PHR:2022:271, voorafgaand aan HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975, randnummers 3.7-3.10.

14 Conclusie van 22 maart 2022 ECLI:NL:PHR:2022:271, voorafgaand aan HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975, randnummers 3.7-3.10.

15 HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975, rov. 3.4 – 3.5.4.

16 HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975, rov. 3.5.3.

17 HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975, rov. 3.5.3 (hiervoor weergegeven onder randnummer 2.5).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.