3.2
Het hof heeft hierover het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“Proportionaliteit en subsidiariteit
Het WOD-traject is ingezet in verband met een opsporingsonderzoek ter zake van een zeer ernstig misdrijf, gepleegd in 2005, dat toentertijd een grote impact op de slachtoffers en samenleving heeft gehad en deze impact niet is verloren. Het feit dat gewapende overvallers op het beveiligde deel van Schiphol zo’n enorm waardevolle buit hebben kunnen bemachtigen was en is schokkend. Het eerdere onderzoek had niet geleid tot de vervolging van verdachten. Na een latere doorstart van het onderzoek in 2013 kwamen dezelfde verdachten weer in beeld, met een aantal nieuwe verdachten, onder wie [verdachte]. Er kon in het onderzoek – ondanks de ruime inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden – echter niet veel meer worden vastgesteld dan dat er contact was tussen de verschillende verdachten in verband met een financieel conflict, dat verband leek te houden met de diamantroof. Forensisch bewijsmateriaal kon (nog steeds) niet verkregen worden. Gelet op deze feiten en omstandigheden, voldoet het inzetten van het traject van stelselmatige informatie-inwinning op [verdachte] naar het oordeel van het hof aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De tactische afwegingen om dit traject op [verdachte] in te zetten waren, blijkens de verklaring van verbalisant B-2237 van 25 juni 2018 bij de rechter-commissaris, dat van [verdachte] en [betrokkene 1], die mogelijk betrokken waren bij de diamantroof, de inschatting was dat [verdachte] het meest geschikt was om te benaderen. Niet gebleken is dat men op [verdachte] heeft ingezet omdat hij kwetsbaar of beïnvloedbaar zou zijn.
Bevelen en de uitvoering van het traject
Aan het optreden van de opsporingsambtenaren hebben steeds bevelen als bedoeld in artikel 126j Sv ten grondslag gelegen, waarin de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven is omschreven als “het contact maken met verdachte en/of een of meer personen uit diens sociale omgeving teneinde stelselmatig informatie in te winnen”. De inzetten in het buitenland hebben plaatsgevonden met toestemming van de desbetreffende autoriteiten. Er is veelvuldig overleg geweest tussen de betrokken officieren van justitie en het onderzoeksteam. Ter zake van iedere inzet, ook van bijvoorbeeld het versturen van een WhatsApp-bericht van sociale aard, zijn in processen-verbaal de opdrachten van de begeleiders en de bevindingen van de opsporingsambtenaren vastgelegd. De ‘klussen’ die [verdachte] in het kader van het WOD-traject uitvoerde waren niet daadwerkelijk strafbare feiten. Daarbij merkt het hof over de door [verdachte] op 3 juni 2016 uitgevoerde grensoverschrijdende geldrun van 50 duizend euro op dat dit een transport naar Londen betrof. Nu het Verenigd Koninkrijk destijds onderdeel was van de Europese Unie en met dit land dus een vrij verkeer van goederen en kapitaal bestond, was het toegestaan om met een dergelijk geldbedrag naar Londen te vliegen. Verder is van belang dat uit het dossier volgt, zoals hiervoor is overwogen, dat deze geldrun naar Londen op basis van een rechtshulpverzoek, en daarmee dus met toestemming van de Britse autoriteiten, is uitgevoerd. Het bedrag van 50 duizend euro is op de luchthaven Heathrow in ontvangst genomen door een opsporingsambtenaar en niet in het financiële verkeer in Engeland terecht gekomen.
Feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren
Hiervoor is een groot aantal ontmoetingen dat heeft plaatsgevonden kort beschreven en zijn de door de opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal over de ontmoetingen, waarbij [verdachte] over de diamantroof heeft verklaard, integraal weergegeven. De overige bevindingen in het dossier betreffende het traject leveren geen andere beeld op dan het beeld dat uit hetgeen hiervoor is geschetst naar voren komt. Naar het oordeel van het hof zijn de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan het bevelen uitvoering hebben gegeven, gebleven binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie.
Mate van (psychische) druk
Uit het dossier blijkt niet van enige mate van dwang of pressie jegens [verdachte] vanuit de verbalisanten. [verdachte] heeft in zijn verhoren bij de KMar ook niet eenmaal verklaard over druk (psychisch dan wel anderszins) die op hem in dat verband zou zijn uitgeoefend. Aan hetgeen hij daarover in zijn ter terechtzitting bij de rechtbank overgelegde schriftelijke verklaring aangeeft, hecht het hof geen waarde. In deze tekst (letterlijk: “Maar als ik al twijfelde kon ik eigenlijk niet meer terug want mij werd toch subtiel duidelijk gemaakt dat ik al over de grens gegaan was door voor hen geld te smokkelen” en “Het werd mij toen meer en meer duidelijk dat ik niet terug kon.”) wordt niet op enige wijze toegelicht waaruit de druk zou hebben bestaan. Uit de verslaglegging van de verschillende ontmoetingen blijkt weliswaar dat het telkens de verbalisanten zijn die het initiatief nemen tot het maken van een afspraak, maar ook dat [verdachte] daar telkens zonder meer toe bereid is, als hij er de tijd voor heeft. Blijkens de verslaglegging van de ontmoetingen hangt er een ontspannen, vriendschappelijk sfeer, ook op de momenten dat [verdachte] over de diamantroof verklaart. Er wordt veelvuldig over diverse sociale onderwerpen gesproken. Als verbalisant A-3755 duidelijk maakt dat zijn vaste man voor de geldruns daarmee is opgehouden, biedt [verdachte] zijn diensten onmiddellijk aan en bespreekt een beloning daarvoor. Meerdere malen zegt [verdachte] uit zichzelf dat geldruns geen enkel probleem voor hem zijn en verder zegt hij dat hij graag grotere bedragen wil doen, omdat dit meer verdient. Ook biedt [verdachte] aan geld naar Engeland te brengen, maar gaat er dan wel van uit dat er extra verdiensten aan zijn verbonden. Het is [verdachte] die aangeeft of hij wel of geen tijd heeft voor geldruns en hoe ze deze het beste kunnen uitvoeren. [verdachte] verblijft met grote regelmaat in Colombia bij zijn vriendin en gaat ook naar zijn familie in Turkije en Duitsland, op welke momenten hij geen tijd heeft voor ontmoetingen of geldruns. Als er diamanten ter sprake worden gebracht, is [verdachte] vooral daarin geïnteresseerd, want aan iets “groots” kan hij meer verdienen. Van financiële problemen of enige (andere) kwetsbaarheid aan de zijde van [verdachte] blijkt niets. Weliswaar gokte hij, maar dat hij daardoor schulden had opgebouwd is niet door hem naar voren gebracht en is ook overigens niet aannemelijk geworden. [verdachte] heeft ten tijde van het traject een vaste baan bij KLM, waar hij het naar zijn zin heeft. De geldruns zijn een “leuke bijverdienste” voor hem, maar hij heeft meer belangstelling voor iets “groots”, gelet op zijn wens om te kunnen stoppen met werken en zich in Colombia te vestigen. De klus die hij met verbalisanten A-3755 en A-3744 gaat uitvoeren moet de “klapper” worden, die de diamantroof niet voor hem is geworden, het “pensioen” voor hen allemaal. Hij zegt tegen verbalisant A-3754 dat deze kan leren van een klus die misloopt en daar van kan groeien en houdt de beide opsporingsambtenaren voor dat naarmate de klus dichterbij komt het adrenalinegehalte in hen zal toenemen, zo heeft [verdachte] zelf ook ervaren. Tijdens de laatste ontmoeting begint [verdachte] erover dat ze met z’n drieën even iets moeten bespreken, dat hij er nog eens goed over heeft nagedacht maar dat hij niet bereid is om de verbalisanten de woning voor het opslaan van de buit aan te wijzen. Ook dan leggen de verbalisanten geen druk op hem; ze geven slechts aan verrast te zijn en dat ze er even over moeten nadenken.
Duur en intensiteit van het traject en frequentie contacten met [verdachte]
Het is een langdurig traject geweest, met 124 inzetten. Dit zijn evenwel lang niet allemaal ontmoetingen geweest: het gaat om 48 ontmoetingen, waarbij voor het weekend in Praag drie ontmoetingen worden geteld. Bij diverse ontmoetingen, en ook tijdens het weekend in Praag, is slechts over sociale onderwerpen gesproken. Ook zijn er ontmoetingen geweest die hebben bestaan uit het in ontvangst nemen door een verbalisant van een geldbedrag op de airside op Schiphol. ln Medellin, waar [verdachte] goed thuis is, vinden de ontmoetingen dicht op elkaar plaats, maar na de laatste ontmoeting aldaar op 29 juli 2016 is de eerstvolgende ontmoeting op 20 augustus 2016 en de eerstvolgende maal dat [verdachte] weer over de diamantroof verklaart is op 27 oktober 2016. Na de ontmoeting op 1 december 2016 is de eerstvolgende ontmoeting op 14 januari 2017. [verdachte] leefde ondertussen zijn leven, was aan het werk en maakte reizen.
Mate van misleiding, verhoorsituatie/bemoeienis van de opsporingsambtenaren met afgelegde
verklaringen
Gedurende het traject is [verdachte], zoals blijkt uit de beschrijving van het verloop van het traject, op vele manieren misleid. Zo hebben de opsporingsambtenaren rollen gespeeld, een appartement in Medellin van de vriendin van [verdachte] gehuurd, is een Turks sprekende verbalisant ingezet (hetgeen niet aansloeg bij [verdachte]), lieten zij [verdachte] tegen betaling zogenaamde geldruns uitvoeren, namen zij hem een weekendje mee naar Praag, ontmoetten zij hem te Medellin en introduceerden zij op enig moment het onderwerp ‘diamanten’ in verband met een verzekeringsfraude die zij wilden plegen.
Verbalisant A-3755 heeft [verdachte] op 29 juIi 2016 tijdens het eten in een restaurant gestuurd in de richting van het geven van informatie over zijn mogelijke betrokkenheid bij de diamantroof. De verbalisant heeft tegen [verdachte] gezegd dat zijn opdrachtgevers, die voor de verzekeringsfraude met de diamanten twijfelden tussen Schiphol en een andere luchthaven, tegen hem hadden gezegd als [verdachte] bij de diamantroof op Schiphol betrokken was geweest, hij die man was die ze zochten. In reactie hierop is [verdachte] over zijn betrokkenheid gaan verklaren. Dit handelen van verbalisant A-3755 voldoet naar het oordeel van het hof aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Hierbij betrekt het hof dat het traject van stelselmatige informatie-inwinning al langere tijd liep en nog niet tot concrete strafrechtelijke informatie had geleid, die opheldering gaf over de betrokkenheid van [verdachte] bij de diamantroof, terwijl [verdachte] inmiddels wel had verteld dat hij eerder ervaring had gehad met een man die diamanten legaal kon maken. Er is geen sprake geweest van een rechtstreekse vraag aan [verdachte] over zijn betrokkenheid bij het feit, waarbij enige (dwingende) voorwaarde voor [verdachte] is gesteld om mee te kunnen (blijven) doen. Door het voorhouden van de uitlating van de ‘opdrachtgever’ is [verdachte] weliswaar impliciet naar zijn betrokkenheid bij de diamantroof gevraagd en is hem in zekere zin een voordeel in het vooruitzicht gesteld als hij hierbij inderdaad betrokken zou zijn (dit zou tot aanbeveling aan de ‘opdrachtgever’ strekken), maar van het uitlokken van een bekentenis – door betrokkenheid bij de diamantroof op Schiphol in meer of mindere mate als voorwaarde te stellen voor deelname door [verdachte] aan de zogenaamde verzekeringsfraude – was geen sprake. Bovendien was [verdachte] daarvóór, wat betreft de andere luchthaven, voorgehouden dat men daar (ook) niemand had en dat die tweede luchthaven misschien wel helemaal niet waar was. [verdachte] heeft er desondanks voor gekozen om te gaan vertellen over zijn rol bij de diamantroof, na de vraag of hij met zijn opmerking “ik had 10% van de aandelen”, aandelen van de beurs bedoelde. De verbalisanten knikken instemmend of spreken hun verbazing uit. Zij vragen niet door op de mededelingen die [verdachte] doet, bijvoorbeeld hoe hij voor de contacten heeft gezorgd, wie dat waren en vragen ook niet anderszins gericht door op de rol van [verdachte] en anderen. Zij vragen hem alleen of hij niet alsnog zijn geld of wraak wil, waarna [verdachte] hierover uitweidt. Op de terugweg vanuit het restaurant verklaart [verdachte] ongevraagd, waarbij naar aanleiding van hetgeen hij vertelt uitsluitend is gevraagd wat hij heeft gedaan met het geld dat hij wel heeft gekregen. Naar het oordeel van het hof is onder deze omstandigheden, in het licht van wat hiervoor is overwogen, geen sprake geweest van een verhoorsituatie en evenmin van enige bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de wezenlijke onderdelen van de door [verdachte] afgelegde verklaring. Van enige druk of pressie vanuit de verbalisanten is niet gebleken.
Ook tijdens de andere ontmoetingen waarbij [verdachte] heeft verklaard over de diamantroof was van een verhoorsituatie geen sprake. De rode lijn in deze ontmoetingen is dat ook daar nauwelijks vragen worden gesteld door de verbalisanten, dat zij af en toe een opmerkingen maken, dat [verdachte] veel ongevraagd vertelt en dat niet blijkt van enige druk dan wel bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de inhoud van de verklaringen van [verdachte]. Er worden [verdachte] bijvoorbeeld geen vragen gesteld naar aanleiding van informatie uit het lopende strafrechtelijk onderzoek, zoals de over hem binnengekomen TCI-informatie of de observaties en afgeluisterde gesprekken betreffende het financiële conflict. [verdachte] heeft tijdens de gesprekken zelfde regie. Tijdens de ontmoeting op 30 juli 2016 heeft verbalisant A-3754 opgemerkt dat hij het vervelend vond dat [verdachte] was bedonderd door de overige deelnemers aan de diamantroof en heeft hij gevraagd of hij niets tegen die gasten kon doen en of meerdere gasten benadeeld waren, waarna [verdachte] is gaan verklaren. Hierbij wordt wederom niet doorgevraagd door de verbalisanten. Zo wordt niet gevraagd wie “de zware gasten”, de “bemiddelaar” en de overige benadeelden zijn. [verdachte] weerspreekt tijdens deze ontmoeting uitdrukkelijk de opmerking van een van de verbalisanten dat [verdachte] “El Patron” is, omdat hij met een “pipa” (hof: vuurwapen) zou hebben staan zwaaien op Schiphol, en merkt op dat hij dit niet heeft gedaan, waarna hij vertelt dat hij de wapens naar de airside heeft gebracht. Ook op deze mededeling van [verdachte] wordt door de verbalisanten niet verder doorgevraagd.
Tijdens de ontmoeting van 27 oktober 2016 begint [verdachte] ongevraagd over de diamantroof te verklaren en wordt door de verbalisanten geen enkele vraag gesteld.
Op 1 december 2016 gaat [verdachte] verklaren naar aanleiding van de opmerking van verbalisant A-3755 dat hij blij is dat [verdachte] verbalisant A-3754 niet in zee heeft laten gaan met “de zware jongen” en naar aanleiding van hetgeen deze verbalisant vertelt over de “klus” in januari. Er wordt slechts op enig moment door verbalisant A-3754 gevraagd of “die zware gasten” (voor de verkoop van diamanten) ook gebruik hadden gemaakt van “de oude man”.
Op 14 januari 2017 reageert [verdachte] op de mededeling van de verbalisanten dat zij behoorlijk geschrokken zijn van de publicaties over de diamantroof in de Panorama en in het boek “Handen omhoog! Dit is een overval”. Zij overhandigen hem dit boek, waarin hij gaat bladeren en terecht komt bij het verhaal over de diamantroof. [verdachte] verklaart dan dat [betrokkene 2] er inderdaad ook bij was geweest en zegt dat de door hem aangewezen initialen (‘[…]’) ook kloppen. In reactie op enkele opmerkingen van de verbalisanten over wat zij in het boek gelezen hebben verklaart [verdachte] verder, onder meer over “de vriend van [betrokkene 2]”, “een oude schoolvriend” via wie “die gasten” bij hem terecht waren gekomen, zijn eigen rol en welke neef erbij was. Ook hier vragen de verbalisanten op geen enkele wijze door. Zo wordt niet gevraagd wie ‘[…]’, “de vriend van [betrokkene 2]”, “de oude schoolvriend” en ‘de neef die erbij was’ zijn, wat zij hebben gedaan en hoe [verdachte] zijn observaties heeft uitgevoerd.
Bij het voorgaande betrekt het hof dat [verdachte] over geen enkele ontmoeting heeft verklaard dat het gesprek anders is verlopen of dat hem meer dan wel andere vragen zijn gesteld door de verbalisanten dan zoals door hen is gerelateerd.
Verslaglegging
Wat betreft de verslaglegging van het traject geldt dat bij een aantal van de processen-verbaal, waaronder die waarbij een inzet in het buitenland wordt gerelateerd, opvalt dat er naast de plek waar ondertekend is, handgeschreven, nog een andere, latere, datum vermeld is. Hierover is voldoende duidelijkheid verschaft in de verhoren van de begeleiders en verbalisanten als getuige bij de rechter-commissaris. Verbalisant A-3754 heeft hierover in dat verhoor onder meer verklaard dat hij zijn processen-verbaal niet meteen ondertekende, maar dat dit pas aan het einde van het WOD-traject gebeurde. Die processen-verbaal waren al eerder opgemaakt. Verbalisant A-3755 heeft hierover ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij probeerde dat zo snel mogelijk te doen en dat in het proces-verbaal staat vermeld wanneer het is opgemaakt. Hij heeft verklaard zich ook te herinneren dat er op een later tijdstip is ondertekend, maar dat hij niet meer weet bij welk proces-verbaal dat was.
Verbalisant B-2238 heeft als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat er door “de A’s” na de debriefing een proces-verbaal wordt opgemaakt en dat er door hen ook in Colombia processen-verbaal zijn opgemaakt. Deze processen-verbaal worden opgeslagen in een afgeschermd systeem en op enig moment worden ze uitgeprint en ondertekend. In Colombia hadden hij en de “A’s” niet de beschikking over een printer. Hij verklaart verder dat de processen-verbaal van de “A’s” eerder zijn opgemaakt en later zijn ondertekend en dat de datum die er op vermeld is de datum is van het opmaken en sluiten in Colombia en dat er nadien in Nederland is ondertekend. Over de handgeschreven, extra, datum op een aantal van de processen-verbaal van de “A’s” die ontbreekt op de processen-verbaal van de begeleiders geeft hij aan dat men vergeten is de concrete dagtekening van de datum van uitprinten en ondertekenen op te nemen. Verbalisant B-2237 heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat de “A’s” zo spoedig mogelijk na de inzet en de debriefing processen-verbaal hebben opgemaakt en dat zij op hun eigen laptop hebben gewerkt. Ook de verbalisanten A-3754 en A-3755 hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij hun processen-verbaal telkens zo spoedig mogelijk na de debriefing opmaakten. De debriefing vindt eveneens zo spoedig mogelijk plaats; verbalisant A-3755 heeft verklaard dat dit gemiddeld ongeveer een half uur of drie kwartier na de inzet is. Overigens heeft verbalisant A-3754 verklaard dat hij soms voor de debriefing al in zijn telefoon bevindingen had vastgelegd, terwijl A-3755 heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij twee of drie keer wel eens steekwoorden in zijn mobiel heeft gezet.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat de verbalisanten ten spoedigste na hun inzet hun processen-verbaal hebben opgemaakt. Voor de latere ondertekeningen van (een deel van) de processen-verbaal is een afdoende verklaring gegeven.
De communicatie tussen de verbalisanten en [verdachte] is niet auditief of visueel geregistreerd. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen ligt dit wel in de rede, voor zover dit mogelijk is. Het is het hof niet duidelijk geworden waarom deze registratie niet heeft plaatsgevonden; het Openbaar Ministerie heeft hier geen helderheid over kunnen verschaffen en ook overigens blijkt uit het dossier niet dat deze registratie niet mogelijk is geweest. Dat dit een doelbewuste actie is geweest om de controle achteraf te beperken, zoals de raadsman heeft betoogd, blijkt uit niets. Naar het oordeel van het hof was een auditieve of visuele registratie zeker wenselijk geweest. Dat deze niet heeft plaatsgevonden, staat echter niet in de weg aan het gebruik voor het bewijs van de door de verbalisanten opgemaakt processen-verbaal. Daarbij is van belang dat deze registratie, hoewel wenselijk, niet op basis van de wet verplicht is. Van wezenlijke betekenis is voorts dat [verdachte] zelf de juistheid en volledigheid van de verslaglegging door de verbalisanten nooit heeft betwist: hij stelt zich op het standpunt dat hetgeen daarin is opgenomen als zijn verklaring grootspraak van zijn kant is geweest.
Alcoholgebruik
Als verweer is gevoerd dat dat de verslaglegging onbetrouwbaar is door het drankgebruik van de verbalisanten. Ook bij de beoordeling van dit verweer is van belang dat [verdachte], zoals overwogen, de juistheid van de verslaglegging nooit heeft betwist. In de verslaglegging van de verbalisanten vindt het hof ook geen aanwijzingen dat er bij hen sprake was van een dusdanig alcoholgebruik, dat dit hun waarneming of herinnering zou hebben aangetast. Hierbij betrekt het hof dat de verslaglegging voldoende nauwkeurig is en dat de verbalisanten relateren over hun alcoholgebruik. Wat de inzetten op 29 en 30 juli 2016 betreft wordt door de verbalisanten niet gerelateerd dat zij alcohol hebben gedronken tijdens de lunch met [verdachte], wel dat zij later op de avond respectievelijk in de nacht als zij met [verdachte] zijn – en met hem niets ter zake dienend maar slechts onderwerpen van sociale aard bespreken – diverse alcoholische drank respectievelijk ieder een alcoholhoudende consumptie hebben gedronken. De verbalisanten hebben gerelateerd dat zij tijdens de ontmoeting op 27 oktober 2016 in club [A], waar tussen 20:30 uur en 00:15 uur werd gedineerd en aansluitend nog wat aan de bar werd gedronken, ongeveer vijf glazen alcoholische drank hebben gedronken. Tijdens de ontmoeting in restaurant [B] van 1 december 2016, die duurde van 20:00 uur tot 00:45 uur, hebben de verbalisanten ieder vijf glazen wijn gedronken. Verder hebben de verbalisanten gerelateerd dat zij tijdens het diner in restaurant [B] op 14 januari 2017, dat duurde van 20:00 uur tot 23:10 en tijdens welk diner [verdachte] over de diamantroof vertelde, ieder drie glazen wijn hadden gedronken, en daarna nog diverse glazen alcoholhoudende drank aan de bar, waar de gesprekken niet meer zaaksgerelateerd waren. Op verzoek van de verdediging heeft het Openbaar Ministerie de bon van restaurant [B] van 14 januari 2017 opgevraagd. Door het restaurant is een bon verstrekt, waarvan niet met zekerheid gezegd kan worden dat dit de betreffende bon is, maar die gelet op het aantal couverts en het tijdstip de meest waarschijnlijke optie is. Uit deze bon blijkt dat er twee flessen wijn en een glas wijn zijn besteld. Wat er mogelijk aan de bar is betaald, kon niet achterhaald worden. Het hof ziet ook in deze bon, zo dit inderdaad de juiste bon zou zijn, noch in hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, grond voor het oordeel dat de verbalisanten door hun alcoholgebruik niet juist hebben kunnen verbaliseren. Verbalisant A-3755 heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 19 april 2018 verklaard: “als we iets zaaksgerelateerds willen bespreken houden we natuurlijk rekening met alcoholgebruik”.
Er is verder geen grond voor het oordeel dat de verbalisanten [verdachte] tijdens de ontmoetingen, waarbij hij over de diamantroof heeft verklaard, overmatig alcohol zouden hebben laten drinken. Aanwijzingen hiervoor in het dossier ontbreken. Dat de verbalisanten niet hebben gerelateerd hoeveel [verdachte] dronk, maakt dit niet anders. Verbalisant A-3755 heeft in het hiervoor genoemde verhoor verklaard dat [verdachte] geen overmatige drinker was. [verdachte] heeft bij de KMar niets over mogelijk overvloedig alcoholgebruik verklaard en heeft het in zijn schriftelijke verklaring bij de rechtbank slechts over “de grote hoeveelheid drank die geschonken was” bij de laatste ontmoeting. Op deze eerst ter terechtzitting van de rechtbank ingebrachte verklaring heeft [verdachte] geen nadere toelichting gegeven, zodat deze verklaring niet tot een ander oordeel kan leiden. Ook in hoger beroep heeft [verdachte] vragen hierover niet willen beantwoorden.
Betreffen de verklaringen van [verdachte] daderwetenschap?
[verdachte] heeft zich in zijn schriftelijke verklaring bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat zijn uitlatingen grootspraak zijn geweest, om indruk te maken op de verbalisanten. Zijn kennis van de diamantroof zou geen daderkennis zijn, maar informatie afkomstig uit het Rock-dossier dat hij (althans een groot deel daarvan) via allerlei omwegen in bezit had gekregen, alsmede kennis die hij uit de Telegraaf had en informatie die hij “uit het milieu van diverse mensen had”, aangevuld met de ervaring die hij had met de bemiddeling van diamanten, aangevuld met wat fantasie. Het moment van overleggen van deze verklaring en het gebrek aan enige toelichting en specificering door [verdachte] van deze verklaring, doen reeds afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. Ook in hoger beroep heeft [verdachte] vragen hierover niet willen beantwoorden. Verder is het volgende van belang. Als [verdachte] er in zijn verhoor 14 februari 2017 bij de KMar mee wordt geconfronteerd dat hij zijn uitlatingen tegenover twee Nederlandse politieagenten heeft gedaan, reageert hij met: “ja en zij geloven het?”; “geloof jij die fabeltjes?” en “ik lieg heel veel, allemaal grootspraak”. Als hem vervolgens wordt voorgehouden dat het een beetje te kort door de bocht is om te zeggen dat het een fabeltje of leugen is en dat hij onderzoekstukken van Rock thuis heeft liggen zegt [verdachte]: “ik heb niks.” Dit verhoudt zich niet tot de latere stelling van [verdachte] dat hij de informatie (deels) uit het Rock-dossier heeft.
Daarnaast geldt dat [verdachte] tegen de verbalisanten heeft verklaard dat hij, met een aantal anderen, bedonderd is door de zware jongens en dat hij nooit het geld heeft gekregen waarop hij had gehoopt. Het wekt bevreemding om deze uitlatingen in het kader van grootspraak te doen. De door [verdachte] afgelegde verklaringen komen voorts over als een authentiek verslag van iemand die daadwerkelijk zelf bij de roof betrokken is geweest. Illustratief in dit verband is de opmerking van [verdachte] dat hij nog goed weet dat toen er de eerste avond na het gebeuren bij hem werd aangebeld, hij zo enorm geschrokken was dat zijn hart in zijn keel zat.
Het hof is daarom van oordeel dat de verklaringen van [verdachte] daderwetenschap betreffen. De verklaringen van [verdachte] vinden verder bevestiging in de hierna te bespreken bewijsmiddelen, die overigens niet uitsluitend hun oorsprong vinden in het dossier ‘Rock’.
Tussenconclusie
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de processen-verbaal met daarin het verslag van hetgeen [verdachte] gedurende het WOD-traject tegen de
opsporingsambtenaren heeft verteld, kunnen worden gebruikt voor het bewijs.”