Het Hof omschrijft het geschil in hoger beroep als volgt (rov. 4.1):
“a. Beschikt de Inspecteur voor de aan [B-2 Ltd] opgelegde navorderingsaanslag Vpb 2011 over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR en, zo nee, is [B-2 Ltd] te kwader trouw?
b. i) Zijn de stukken die ten grondslag liggen aan de in paragraaf 2, lid 6, BBBB bedoelde toestemming op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 Awb)?
ii) Dient de boete te worden vernietigd omdat niet voldaan is aan het toestemmingsvereiste als bedoeld in paragraaf 2, lid 6, BBBB?
c. Heeft de Inspecteur misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid?
d. Is de navorderingsaanslag Vpb 2011 rechtsgeldig bekend gemaakt aan [B-2 Ltd]?
e. Is voor de rechtsgeldigheid van de onderhavige boete relevant of de navorderingsaanslag Vpb 2011 op formele gronden moet worden vernietigd?
f. Was [B-2 Ltd] in 2011 binnenlands belastingplichtig?
g. Is het standpunt van [B-2 Ltd] dat zij niet binnenlands belastingplichtig is, pleitbaar?
h. Kan belanghebbende worden aangemerkt als feitelijk leidinggever, dan wel als medepleger ten aanzien van het beboetbare feit?
i. Is bij belanghebbende sprake van opzet, dan wel grove schuld als bedoeld in artikel 67e AWR?
j. Is de hoogte van de boete passend en geboden?”