Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2024:552

Parket bij de Hoge Raad
28-05-2024
28-05-2024
23/02770
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1117
Strafrecht
-

Conclusie AG. Medeplegen van voorbereiding van moord. Het middel dat de klachten behelst dat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte belast was met taken ter voorbereiding van de moord op het beoogde slachtoffer c.q. dat de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring van voorbereiding van moord, alsmede dat uit ‘s hofs bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte bij het voorhanden hebben van de voorwerpen opzet had op de bewezen verklaarde criminele bestemming ervan, faalt. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep. Samenhang met 23/02882, 23/03874 en 23/03754.

Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02770

Zitting 28 mei 2024

CONCLUSIE

D.J.C. Aben

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,

hierna: de verdachte

Inleiding

1. Het gerechtshof [plaats] heeft de verdachte – na een integrale vrijspraak in eerste aanleg – bij arrest van 13 juli 2023 wegens "medeplegen van voorbereiding van moord", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen omtrent de gevangenneming, de onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen voorwerp en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.

2. Er bestaat samenhang met de zaken 23/02882, 23/03874 en 23/03754. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.

3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

De zaak

4. De verdachte is door de broer van ene [slachtoffer 1] betrapt toen hij een peilbaken (gps-tracker) aanbracht onder een auto die bij [slachtoffer 1] in gebruik was. De verdachte rende weg toen de broer van [slachtoffer 1] hem aansprak en stapte in een Fiat-bus die onmiddellijk wegreed. Na een achtervolging (door de politie) zijn de verdachte als bijrijder en de medeverdachte [betrokkene 1] als bestuurder van de Fiat-bus aangehouden.

5. Centraal in deze zaak staat de redengevendheid van de bewijsvoering voor de bewezenverklaring van voorbereiding van moord op [slachtoffer 1] .

6. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. Ten eerste wordt geklaagd (i) dat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte belast was met taken ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] en (ii) dat de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring van voorbereiding van moord. Ten tweede wordt geklaagd dat uit ‘s hofs bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte bij het voorhanden hebben van de voorwerpen opzet had op de bewezen verklaarde criminele bestemming ervan.

De bewezenverklaring en de bewijsmotivering van het hof

7. Voorafgaand aan de bespreking van de middelen, zal ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsmotivering weergeven.

8. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:

“hij in de periode van 6 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht op een persoon, te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk

- een peilbaken en

- een simkaart en

- een telefoon met applicatie TKSTAR GPS (voor het instellen en volgen van een GPS-tracker), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.”

9. Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de beoordeling van het bewijs het volgende overwogen – met weglating van voetnoten:

De verdachte wordt beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor een moord. De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 46 samen met artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Juridisch beoordelingskader

Artikel 46, lid 1, Sr houdt in:

Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.

Artikel 289 Sr houdt in:

Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

Bij de beoordeling of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem ten laste is gelegd, is in het bijzonder van belang: (a) wat moet worden verstaan onder ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ en (b) welke eisen moeten worden gesteld aan het opzet van de verdachte.

Het Openbaar Ministerie heeft het hof verzocht over deze vragen in algemene zin meer duidelijkheid te bieden dan in de rechtspraak tot dusverre is gebeurd.

Rechtspraak van de Hoge Raad

De rechtspraak van de Hoge Raad biedt houvast bij de beantwoording van deze vragen. Dat daarin niet voor alle gevallen panklare antwoorden worden aangereikt komt door het bijzondere karakter van de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen. Bij de uitleg van de bestanddelen (zoals ‘een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf’) van artikel 46 Sr gaat het om de afbakening van strafrechtelijke aansprakelijkheid in de vroegste fase van handelen. In lijn met de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 46 Sr moet worden voorkomen dat de strafbaarheid zich uitstrekt over gevallen waarin enkel sprake is van een misdadige intentie. Voor strafbaarheid moet sprake zijn van daadwerkelijke voorbereiding van een ernstig misdrijf. Dat leidt tot terughoudendheid in gevallen waarin nog veel onduidelijk is bijvoorbeeld over welk misdrijf wordt voorbereid en hoe, door wie, en met behulp van welke voorwerpen dit zou moeten worden uitgevoerd. Voor die terughoudendheid is minder aanleiding naarmate de voorbereiding concreter wordt en het beoogde misdrijf en de wijze van uitvoering duidelijker. Bij deze, sterk op de te beslissen zaak toegesneden, waardering spelen een belangrijke rol: de aard van de in de tenlastelegging opgenomen (combinatie van) voorwerpen en wat is komen vast te staan over de intentie van de verdachte. Van betekenis kan daarbij zijn wat de verdachte met de voorwerpen heeft gedaan en welke conclusie de uiterlijke verschijningsvorm van een en ander rechtvaardigt. Logischerwijs betekent dit dat alledaagse voorwerpen in een situatie waarin weinig vast staat over de intentie die de verdachte daarmee heeft, niet snel kunnen worden aangemerkt als ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf’. Dat kan anders zijn – en daarmee kan strafrechtelijke aansprakelijkheid eerder in beeld komen – als de verdachte handelingen verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm strekken tot voorbereiding van een bepaald misdrijf en hij daarbij gebruik maakt van voorwerpen die doorgaans met name worden gebruikt voor het plegen van die bepaalde misdrijven.

Begrenzing van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever vereist dus een op de concrete zaak toegesneden precieze aandacht voor de intentie van de verdachte en de betekenis van voorwerpen en hun (beoogde) gebruik in relatie tot het voorbereide misdrijf. Daardoor heeft de rechtspraak een casuïstisch karakter en leent niet elke zaak zich er even goed voor om daaraan algemene conclusies te verbinden. Toch is aan eerdere beslissingen van de Hoge Raad een aantal uitgangspunten te ontlenen die bij de beoordeling van deze zaak behulpzaam zijn.

(a) Bestemd tot het begaan van het misdrijf

In zijn arrest van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198 heeft de Hoge Raad over artikel 46 Sr geoordeeld dat in deze bepaling met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid; het moet voor de uitvoering van dat misdrijf van betekenis zijn. In die zaak vielen foto’s en geschriften met informatie over de beoogde slachtoffers van, kort gezegd, gijzeling en afpersing buiten de reikwijdte van artikel 46 Sr. Deze voorwerpen werden bij de voorbereiding gebruikt, maar niet duidelijk was dat zij bestemd waren tot het begaan van het beoogde misdrijf. In deze lijn passen ook de arresten HR 21 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ 1956 waarin een telefoon die werd gebruikt om iemand voor te stellen een winkel te beroven niet als voorwerp bestemd tot het begaan van die overval werd gezien, terwijl in HR 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:13 80 telefoons die speciaal voor gebruik tijdens een overval waren aangeschaft en die van groot belang waren voor de timing van de overval wél als zulke voorwerpen golden. Beoordeeld moet worden, zo overwoog de Hoge Raad in zijn beslissing van 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 of de voorwerpen genoemd in de tenlastelegging, afzonderlijk of gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had.

Uitgangspunt is dus – zo begrijpt het hof deze rechtspraak – dat het moet gaan om voorwerpen die van betekenis zijn voor de uitvoering van het misdrijf dat wordt voorbereid: in dit geval moord. Dat uitgangspunt doet in de meeste gevallen recht aan de noodzaak tot begrenzing van de vroegste fase van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Tegelijk neemt dit niet weg dat er gevallen zijn waarin sprake is van een zo serieuze – tegen een begin van uitvoering aan liggende – voorbereiding die blijk geeft van een zodanig gewortelde intentie van de verdachte, gericht op het uit te voeren delict, dat ook voorwerpen waarvan niet vaststaat dat en/of hoe zij bij het beoogde delict een rol zullen spelen toch gekwalificeerd kunnen worden als voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf, zoals bedoeld in artikel 46 Sr (vgl. HR 18 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0517 en ECLI:NL:HR:2003:AJ0535).

(b) Het opzet van de verdachte

In een beslissing van 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9030 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder opzettelijk handelen in de zin van artikel 46 Sr ook is begrepen het voorwaardelijk opzet: oftewel het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de voltooiing van het in de tenlastelegging genoemde delict, in dit geval moord. Meer specifiek over het opzet op voorbereiding van moord zijn ook de volgende beslissingen van de Hoge Raad van belang. Volgens HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258 is niet nodig dat uit de bewijsvoering blijkt wie het beoogde slachtoffer is. Als maar met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in artikel 46 Sr omschreven voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2853 houdt in dat, zoals nodig is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad bij tenlastelegging van een (poging tot) moord, ook bij bewezenverklaring van de voorbereiding van moord uit de bewijsvoering moet blijken dat sprake is van een voorgenomen daad en gelegenheid tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die daad. Dat kan volgens de Hoge Raad volgen uit de planmatige aard van de voorbereiding.

Vaststaande feiten

Het hof gaat op grond van de dossierstukken uit van de volgende feiten.

Op 20 oktober 2020 is in Amsterdam [slachtoffer 2] doodgeschoten. [slachtoffer 2] had kort voor zijn dood een auto geleend van [betrokkene 2] . Onder deze auto was een peilbaken geplaatst. [betrokkene 2] ging ervan uit dat hij het eigenlijke doelwit was. In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer 2] is TCI-informatie ontvangen die inhoudt dat [slachtoffer 1] de schutter is.

Tussen 29 november 2020 en 29 januari 2021 zijn SkyEcc gesprekken geregistreerd tussen de gebruikers [gebruiker 1] en [gebruiker 2] . Uit de gesprekken blijkt dat [gebruiker 1] de [gebruiker 2] opdracht geeft om [slachtoffer 1] te liquideren, hij moet doorzeefd worden met kogels met behulp van een AK en een Glock, oftewel een automatisch vuurwapen en een handvuurwapen. Uit de gesprekken komt als werkwijze naar voren dat [slachtoffer 1] eerst gevonden moet worden. [gebruiker 1] stuurt ten behoeve daarvan foto’s van [slachtoffer 1] en het [kenteken 1] van een VW Polo. Door [gebruiker 2] moet een peilbaken worden geplakt onder de auto die [slachtoffer 1] gebruikt. Zodra [slachtoffer 1] op deze wijze is gelokaliseerd en de schutters ter plaatse zijn, moet [gebruiker 2] het peilbaken verwijderen. [gebruiker 2] moet het melden als hij de auto ziet, dan meldt [gebruiker 1] als de schutters er zijn. De Caddy met ‘schone platen’ van de schutters moet na gebruik in brand worden gestoken. Op 25 januari 2021 geeft [gebruiker 1] aan dat de schutters er zijn en dat [gebruiker 2] het peilbaken weg kan halen. Hij krijgt duidelijke instructies wat er met het baken moet gebeuren: hij mag er niet mee naar een plek gaan, de SIM-kaart moet eruit worden gehaald en het baken moet kapot gemaakt en worden weggegooid. Na het werk moeten de betrokkenen van [gebruiker 1] hun mond houden, ook tegenover de politie als het misgaat, anders zijn hun naasten buiten de gevangenis niet veilig.

Op 28 januari 2021 zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 4] na een achtervolging door de politie aangehouden, nadat zij met een handvuurwapen en een automatisch wapen klaar hebben gestaan voor de sportschool waar [slachtoffer 1] werkte. Ze reden in een gestolen VW Caddy met valse kentekenplaten en in de laadruimte stond een jerrycan met brandbare vloeistof. Dat alles sloot aan bij de door [gebruiker 1] gegeven instructies, die dezelfde dag aan [gebruiker 2] heeft bericht dat ‘zijn kleintjes net zijn gepakt, onderweg naar die kk gast, achtervolging’ en dat hij ‘dus andere werkers nodig heeft’.

Op 4 maart 2021 belde de broer van [slachtoffer 1] omstreeks 16:08 uur met de politie. Hij meldde dat een jongen onder de VW Polo met [kenteken 1] lag en daar iets onder plakte. Deze auto werd door [slachtoffer 1] gebruikt en is van zijn neef. De persoon die onder de auto lag rende hard weg toen hij de broer van [slachtoffer 1] zag en stapte in een Fiat bus, die onmiddellijk wegreed. Na een achtervolging zijn de verdachte als bijrijder en de medeverdachte [betrokkene 1] als bestuurder van de Fiat bus aangehouden. [betrokkene 1] is de neef van eerdergenoemde [betrokkene 2]

In de cabine van de bus is op de vloermat voor de passagiersstoel een Samsung-telefoon aangetroffen. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon bleek dat de telefoon van 6 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 in gebruik is geweest. Op de telefoon staan filmbestanden van parkeergarages en kentekens van voertuigen die in relatie staan tot na te noemen parkeergarage in de [a-straat] te [plaats] . Op de telefoon is een applicatie geïnstalleerd genaamd TKSTAR GPS. Met deze applicatie is op 4 maart 2021 om 16:04:13 uur contact geweest met het peilbaken dat door de verdachte onder de VW Polo met [kenteken 1] is geplakt. Op de telefoon is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA van de medeverdachte [betrokkene 1] .

Op de binnenkant van het afdekkapje van het peilbaken, het usb-simkaartgedeelte, de SIM-kaart en op de buitenkant van het peilbaken zijn DNA-mengprofielen aangetroffen die een miljard keer waarschijnlijker van de verdachte en één onderscheidenlijk twee willekeurige andere personen afkomstig is, dan van twee onderscheidenlijk drie willekeurige onbekende personen.

[betrokkene 1] heeft op 4 maart 2021 ‘s morgens de Fiat bus voor één dag gehuurd. De Opel Zafira van zijn vader heeft hij geparkeerd vlakbij het verhuurbedrijf. [betrokkene 1] maakte gebruik van deze Opel Zafira. De verdachte is in het verleden samen met [betrokkene 1] in deze auto gecontroleerd.

Nadat de verdachte is betrapt, zijn anderen verder gegaan met het traceren van [slachtoffer 1] en het proberen om een peilbaken onder de door hem gebruikte auto te plakken.

Op 16 mei 2021 is door twee personen op de [a-straat] te [plaats] met automatische wapens geschoten op een zwarte Mercedes [kenteken 2] , met daarin [slachtoffer 1] als bijrijder en zijn vriendin [slachtoffer 3] als bestuurster kort nadat zij de parkeergarage onder haar woning had verlaten. [slachtoffer 3] is als gevolg hiervan overleden. Een van de verdachten van de aanslag is op 19 mei 2021 op de zolder van [betrokkene 6] in de [b-straat] aangehouden. Bij de doorzoeking van de naastgelegen zolder zijn (automatische) vuurwapens en explosieven aangetroffen. Het telefoonnummer van de verdachte stond in de telefoon van [betrokkene 6] .

Centrale vragen bij de beoordeling door het hof

Door de onderschepte SKY-Ecc berichten en door de loop van de gebeurtenissen voorafgaand aan en na de betrokkenheid van de verdachte staat vast dat de handelingen van de verdachte ertoe strekten [slachtoffer 1] te lokaliseren teneinde hem te vermoorden. In deze zaak bestaat dus geen onduidelijkheid over welk misdrijf werd voorbereid.

De vragen die voor het hof bij de beoordeling centraal staan zijn daarmee: zijn de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voor de uitvoering van de moord van betekenis? En: was het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op moord gericht, en had hij dus gelegenheid tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die daad?

Het hof is van oordeel dat de vaststaande feiten en omstandigheden redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte en zijn mededader aansluitend op de aanhoudingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] op 28 januari 2021 de opvolgende ‘werkers’ waren van [gebruiker 1] , die op dezelfde wijze als hun voorganger(s) waren belast met het plakken en in coördinatie met de schutters weer weghalen van het peilbaken. In dit verband is van belang dat de Samsung telefoon die bij de verdachte en [betrokkene 1] in de bus is aangetroffen vanaf 6 februari 2021 in gebruik is genomen, dus kort na de aanhouding van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , dat op die telefoon de applicatie was geïnstalleerd waarmee het peilbaken gevolgd kon worden en dat er met die telefoon rond het moment van het plakken van het peilbaken contact met dat baken is geweest, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte en/of zijn mededader kort voor of na het plaatsten van het peilbaken iets met de bijbehorende applicatie hebben gedaan. Ook is van belang het gegeven dat de verdachte en zijn mededader klaarblijkelijk hebben gehandeld overeenkomstig de instructies zoals [gebruiker 1] die eerder aan hun voorganger(s) heeft verstrekt, onder meer wat betreft onder welke specifieke auto het peilbaken geplakt moest worden (de VW Polo met [kenteken 1] ). Een springend punt hierbij is dat [gebruiker 1] eerder opdracht gaf dat werkers handschoenen moesten dragen en om het peilbaken voorafgaand aan de liquidatie te verwijderen. De handelwijze van de verdachte past bij deze instructies. Volgens de broer van [slachtoffer 1] droeg de verdachte rubberen handschoenen bij het plakken van het peilbaken onder de Volkswagen Polo, terwijl op het peilbaken en de bijbehorende SIM-kaart DNA-materiaal is aangetroffen waarvan het hof aanneemt dat dit van de verdachte afkomstig is. Dat wijst erop dat het de bedoeling van de verdachte was om dit peilbaken te verwijderen voorafgaand aan de moord op [slachtoffer 1] . Die werkwijze sluit nauw aan bij de werkwijze van de voorganger(s) van de verdachte en zijn mededader, zoals daarvan blijkt uit de SKY-Ecc berichten van de opdrachtgever van – naar het hof aanneemt: ook – de verdachte en zijn mededader. Dat de SKY-Ecc berichten weliswaar niet rechtstreeks betrekking hebben op de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte, doet niet af aan hun betekenis om de gedragingen van de verdachte te duiden.

De verdachte heeft geen deze redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Bij gebreke van aanwijzingen in een andere richting neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte met zijn mededader belast was met het zoeken van [slachtoffer 1] , het plakken van het baken, het ervoor zorgen dat de schutters geïnformeerd zouden raken zodra [slachtoffer 1] gelokaliseerd was en het in coördinatie met de schutters weghalen van het peilbaken zodra de schutters gearriveerd zouden zijn op de plek waar [slachtoffer 1] was gelokaliseerd. Dat betekent ook dat de verdachte en zijn mededader kennis droegen van de strekking van hun handelen met het peilbaken en de bijbehorende telefoon met applicatie, te weten het voorbereiden van moord. In het planmatige karakter ligt besloten dat ook eraan is voldaan dat de verdachte en zijn mededader gelegenheid hebben gehad tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad.

Bij het oordeel dat tussen de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking betrekt het hof dat [betrokkene 1] de neef van [betrokkene 2] is, die meende dat hij het eigenlijke doelwit was van de aanslag op [slachtoffer 2] en dat een TCI-informant de als betrouwbaar aangemerkte informatie heeft aangeleverd dat gedacht werd dat [slachtoffer 1] de schutter was bij de aanslag op [slachtoffer 2] . Opmerking verdient dat het hof de TCI-informatie niet als bewijs beschouwt voor de rol van [slachtoffer 1] bij de moord op [slachtoffer 2] , maar wel ziet als bewijs voor het gegeven dat de gedachte van betrokkenheid van [slachtoffer 1] bij die moord rond ging.

Voorts betrekt het hof dat [betrokkene 1] — naar het zich laat aanzien – herkenning van de Opel Zafira die hij gebruikte heeft willen voorkomen en daarom met het oog op het plakken van het peilbaken de Fiat bus voor een dag heeft gehuurd.

Aanwijzingen dat de verdachte een aan [betrokkene 1] ondergeschikte rol heeft gespeeld waarin hij over minder informatie heeft beschikt dan [betrokkene 1] ontbreken.

Cruciaal voor het uitvoeren van een liquidatie is de wetenschap wanneer het beoogde slachtoffer zich waar bevindt, zodat schutters hem kunnen onderscheppen. Een liquidatie is gemakkelijker uit te voeren als het slachtoffer zich niet ervan bewust is dat de schutters weten waar hij is. Een heimelijk geplaatst peilbaken met simkaart en een telefoon met applicatie om de bewegingen van het peilbaken te kunnen volgen zijn daarom in potentie belangrijke hulpmiddelen voor de uitvoering van een liquidatie. Een argeloos slachtoffer kan met behulp daarvan op een moment naar keuze door een kogelregen worden verrast. Dat het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie ook in deze zaak die functie zouden hebben, leidt het hof af uit onder meer de onderschepte SKY-Ecc berichten. Uit die berichten blijkt immers dat het peilbaken moest worden weggehaald en kapotgemaakt op het moment dat de schutters in de buurt van het beoogde slachtoffer waren en dus dat het peilbaken en de telefoon die in verbinding met dat baken stond, tot dat moment, kort voor de liquidatie, zou worden gebruikt voor het exact lokaliseren van het beoogde slachtoffer. Het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie die de verdachte en zijn medeverdachte voorhanden hebben gehad waren dus voor de uitvoering van de voorbereide moord van betekenis.

Het vorenstaande betekent dat bewezen is dat de verdachte met zijn medeverdachte ter voorbereiding van moord een peilbaken, een simkaart en een telefoon met applicatie voor het instellen en volgen van het peilbaken voorhanden heeft gehad.

Het hof verwerpt het betoog van de verdediging dat de verdachte niet verder is gekomen dan de voorbereiding van de voorbereiding. Het handelen van de verdachte en zijn mededader ten tijde van het voorhanden hebben van het peilbaken en de telefoon, en de context waarbinnen dat plaatsvond, te weten die van een beoogde snel daarop aansluitende liquidatie, maakt duidelijk dat sprake is geweest van daadwerkelijke uiterst serieuze voorbereidingshandelingen van de beoogde moord op [slachtoffer 1] . De auto waarvan [slachtoffer 1] gebruik maakte is door de verdachte en zijn mededader gevonden en van een peilbaken voorzien. Dat zij daarbij op heterdaad zijn betrapt, heeft belet dat langs deze weg [slachtoffer 1] spoedig kon worden gevonden en geliquideerd, maar doet niet af aan kwalificatie van hun handelen als voorbereidingshandelingen.

De raadsman heeft gesteld dat de omstandigheden dat [betrokkene 1] de Fiat bus op eigen naam huurde, zijn eigen telefoon bij zich had en dat geen gebruik is gemaakt van gezichtsbedekking contra-indicaties ervoor zijn dat er die dag wat (het hof begrijpt: een liquidatie) zou gebeuren en het baken dus daadwerkelijk zou worden gebruikt (het hof begrijpt: als hulpmiddel ten behoeve van de uitvoering van die liquidatie). Dit verweer ziet eraan voorbij dat voor een bewezenverklaring niet nodig is dat vast komt te staan dat op de dag van het plakken van het peilbaken ook de daarmee voorbereide liquidatie zou hebben moeten plaatsvinden. In de genoemde omstandigheden ziet het hof geen contra-indicaties voor voorbereiding van moord, omdat de verdachte en zijn mededader niet hebben voorzien dat zij bij het plakken van het peilbaken op heterdaad betrapt zouden worden.

Te betogen valt – zeker nu duidelijk is waar de verdachte en de medeverdachte mee bezig zijn geweest – dat ook de andere in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en het in de tenlastelegging genoemde vervoermiddel als bestemd tot het begaan van dat misdrijf kunnen worden aangemerkt. Het hof is echter van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak niet tot die conclusie dwingen. Die andere voorwerpen en vervoermiddelen staan in een minder nauwe relatie tot de uitvoering van het beoogde delict. Daarom kiest het hof ervoor de bewezenverklaring te beperken tot het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie waarvan de betekenis voor de uitvoering van de voorbereide moord evident is.

De eerste deelklacht

10. Met de eerste deelklacht wordt opgekomen tegen ’s hofs oordeel dat de verdachte belast was met taken ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] .

11. Het middel strekt, blijkens de daarop gegeven toelichting, ten betoge dat het hof ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat de verdachte belast was met het zoeken van [slachtoffer 1] , het plakken van het peilbaken, het ervoor zorgen dat de schutters geïnformeerd zouden raken zodra [slachtoffer 1] gelokaliseerd was en het weer verwijderen van het peilbaken zodra de schutters waren gearriveerd (het hof oordeelde zulks op de grond dat de verdachte geen ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor door het hof redengevend geachte feiten). Bovendien is de bewijsvoering niet redengevend voor de bewezenverklaring van voorbereiding van moord, omdat de bewijsvoering niet direct betrekking heeft op de handelingen van de verdachte, aldus de steller van het middel.

De bespreking van de eerste deelklacht

12. In cassatie staat niet ter discussie dat de verdachte door de broer van [slachtoffer 1] werd betrapt toen hij op 4 maart 2021 omstreeks 16.08 uur een peilbaken (gps-tracker) aanbracht onder een auto, een VW Polo met [kenteken 1] , die bij [slachtoffer 1] in gebruik was.1De verdachte rende weg toen de broer van [slachtoffer 1] hem hierop aansprak en stapte in een Fiat-bus die onmiddellijk wegreed.2 Na een achtervolging (door de politie) zijn de verdachte als bijrijder en de medeverdachte [betrokkene 1] als bestuurder van de Fiat-bus aangehouden.3In die Fiat-bus heeft de politie, op de vloermat voor de bijrijdersstoel, een smartphone aangetroffen die – volgens ‘historische gegevens’ – op 6 februari 2021 in gebruik is genomen.4 Daarop was een applicatie voor realtime tracking geïnstalleerd waarmee de smartphone op 4 maart 2021 om 16.04 uur (via internet) verbinding heeft gelegd met het peilbaken.5 Op de binnenkant van het afdekkapje van het peilbaken, in het (door het afdekkapje beschermde) gedeelte met de usb-aansluiting en de simkaarthouder, op de simkaart en op de buitenkant van het peilbaken is celmateriaal van o.a. de verdachte aangetroffen.6 Vanaf de mobiele telefoon is celmateriaal van [betrokkene 1] veiliggesteld.7 Deze [betrokkene 1] is een (‘volle’) neef van ene [betrokkene 2] . [betrokkene 1] had de Fiat-bus voor één dag gehuurd.8 De door [betrokkene 1] gebruikte auto van zijn vader had hij vlakbij het verhuurbedrijf geparkeerd.9 In die auto was hij in het verleden diverse malen samen met de verdachte gecontroleerd.10

13. Het hof heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte ertoe strekten [slachtoffer 1] te lokaliseren met het oog op zijn – naar ik begrijp: door anderen uit te voeren – liquidatie. Het is deze strekking waarvan de steller van het middel betoogt dat zij niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.

14. Met het oog hierop wijst het hof op de volgende feiten en omstandigheden, die in cassatie op zichzelf niet worden betwist:

– Op 20 oktober 2020 is in [plaats] ene [slachtoffer 2] doodgeschoten. De door [slachtoffer 2] gebruikte auto was (enkele uren tevoren) geleend van [betrokkene 2] . Onder deze auto was een peilbaken geplaatst. [betrokkene 2] ging er (volgens berichten die de politie in zijn telefoon heeft aangetroffen) van uit dat hij het beoogde doelwit was. Volgens TCI-informatie is [slachtoffer 1] de schutter.11

– De politie heeft kennisgenomen van berichtenverkeer (chats) tussen twee (vooralsnog onbekend gebleven) gebruikers van een applicatie voor cryptocommunicatie, Sky ECC. Die twee gebruikers zijn door de politie ‘ [gebruiker 1] ’ en ‘ [gebruiker 2] ’ genummerd, en worden hier ‘A’ en ‘B’ genoemd. Het gaat om berichtenverkeer dat heeft plaatsgehad tussen 29 november 2020 en 29 januari 2021.12

– Uit Sky ECC-berichten van 29 november 2020 blijkt dat A aan B opdracht geeft om [slachtoffer 1] te liquideren met behulp van “2 grote ijzers ak en 1 glock”, dat wil zeggen twee automatisch vuurwapens en een handvuurwapen. Eerst moet [slachtoffer 1] gelokaliseerd worden, aldus A. Bij bericht van 14 december 2020 stuurt A aan B ten behoeve daarvan (politie)foto’s van [slachtoffer 1] en op 19 december 2020 een foto van een VW Polo met het [kenteken 1] . Door B moet een peilbaken worden geplakt onder de auto die [slachtoffer 1] gebruikt. Zodra [slachtoffer 1] op deze wijze is gelokaliseerd en de schutters ter plaatse zijn, moet B het peilbaken verwijderen. B moet het melden als hij de auto ziet, dan meldt A als de schutters er zijn. De Caddy met ‘schone platen’ van de schutters moet na gebruik in brand worden gestoken, zodat er geen sporen worden achtergelaten, aldus A. En A benadrukt meermalen het gebruik van handschoenen.

– Op 25 januari 2021 geeft A in een Sky ECC-bericht te kennen dat de schutters er zijn en dat B het peilbaken kan weghalen. B krijgt instructies over wat er met het baken moet gebeuren: hij mag er niet mee naar een plek gaan, de simkaart moet eruit worden gehaald en het baken moet kapot gemaakt en worden weggegooid.

– Op 28 januari 2021 omstreeks 16.30 uur zijn twee personen, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , na een achtervolging door de politie aangehouden, nadat zij met een handvuurwapen en een automatisch wapen klaar hebben gestaan voor de sportschool waar [slachtoffer 1] werkte. Ze reden in een gestolen VW Caddy met valse kentekenplaten en in de laadruimte stond een jerrycan met brandbare vloeistof.13

– Via Sky ECC-berichten van 28 januari 2021 kort voor 18 uur laat A aan B weten: “me kleintjes zijn net gepakt”, “onderweg”, “naar die kk gast”, “achtervolging”, “dus heb andere werkers nodig”, “regel 1 werker, 1 rijder en ik stuur 1 werker van mij”.

– Op 12 mei 2021 zijn anderen ( [betrokkene 7] en [medeverdachte] ) verder gegaan met het traceren van [slachtoffer 1] en met pogingen om een peilbaken onder de door hem gebruikte auto te plakken, aldus stelt het hof vast.14

– Op 16 mei 2021 vindt een aanslag plaats op [slachtoffer 1] en zijn vriendin [slachtoffer 3] . Twee personen hebben op de [a-straat] te [plaats] met automatische wapens geschoten op een zwarte Mercedes met daarin [slachtoffer 1] als bijrijder en zijn vriendin [slachtoffer 3] als bestuurster kort nadat zij de parkeergarage onder haar woning hadden verlaten. [slachtoffer 3] is als gevolg hiervan overleden.

– Een van de verdachten van deze aanslag is op 19 mei 2021 op de zolder van [betrokkene 6] in de [b-straat] te [plaats] aangehouden. Bij de doorzoeking van de naastgelegen zolder zijn (automatische) vuurwapens en explosieven aangetroffen. Het telefoonnummer van de verdachte stond in de telefoon van [betrokkene 6] .15

15. Deze reeks van samenhangende omstandigheden correspondeert met een toedracht die het hof voor waar houdt. Dat is de toedracht waarin “de verdachte en zijn mededader aansluitend op de aanhoudingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] op 28 januari 2021 de opvolgende ‘werkers’ waren van [gebruiker 1] [A], die op dezelfde wijze als hun voorganger(s) waren belast met het plakken en in coördinatie met de schutters weer weghalen van het peilbaken.16

16. Dat de onder randnummer 14 weergegeven reeks van omstandigheden correspondeert met de door het hof voor waar gehouden toedracht, acht ik niet onbegrijpelijk. Ik wijs daartoe op de volgende feiten en omstandigheden die in de bewijsvoering besloten liggen.

– Allereerst wijzen de instructies van A uit dat het gebruik van een peilbaken voor het achterhalen van de locatie van het beoogde slachtoffer op het moment dat de schutters paraat zijn, een cruciaal onderdeel is van de door A gearrangeerde moordaanslag op [slachtoffer 1] . Verder kan uit de Sky ECC-berichten worden afgeleid dat A zich in zijn voornemen niet laat weerhouden door mislukkingen en telkens voortgaat op de door hem ingeslagen weg.

– Vast staat dat de verdachte een peilbaken aanbracht onder de VW Polo met [kenteken 1] , in gebruik bij [slachtoffer 1] . Dit sluit naadloos aan op de instructies die A in de Sky ECC-berichten omtrent de moordaanslag op [slachtoffer 1] aan B heeft gegeven.

– De verdachte was zich bewust van het heimelijke karakter van het aanbrengen van het peilbaken en van de noodzaak om te voorkomen dat individualiseerbare sporen werden achtergelaten. Bij het aanbrengen van het peilbaken droeg hij (in overeenstemming met de instructies van A) handschoenen. De verdachte rende weg toen hij door de broer van [slachtoffer 1] werd betrapt en hij stapte in een voertuig dat onmiddellijk daarna wegreed. Dit voertuig was voor één dag gehuurd door [betrokkene 1] , die reeds de beschikking had over een ander voertuig, waarvan het kennelijk niet de bedoeling was dat dit bij het aanbrengen van het peilbaken zou worden gezien.

– Uit de omstandigheid dat de verdachte in het gebruiksgedeelte van het peilbaken wél traceerbare biologische sporen heeft achtergelaten, leidt het hof af dat er bij het plaatsen van de simkaart in het peilbaken kennelijk geen noodzaak bestond om handschoenen te dragen omdat het peilbaken voorafgaande aan de moordaanslag weer zou worden verwijderd.

– De door de verdachte en [betrokkene 1] uitgevoerde verrichtingen passen in de chronologie van de onder randnummer 14 opgesomde handelingen. De door [betrokkene 1] en/of de verdachte gebruikte smartphone is op 6 februari 2021 in gebruik genomen, dus kort na de aanhouding van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , terwijl na de aanhouding van [betrokkene 1] en de verdachte de voorbereidingen tot het uitvoeren van de moordaanslag zijn voortgezet tot de daadwerkelijke uitvoering ervan op 16 mei 2021.

– [betrokkene 1] is de volle neef van degene die in de veronderstelling verkeert dat [slachtoffer 1] het op hem had gemunt. Verdachte’s telefoonnummer was opgeslagen in de telefoon van degene bij wie een van de schutters van de moordaanslag van 16 mei 2021 zich na die aanslag schuilhield.

17. Hoewel het hof dit niet met zoveel woorden tot uitdrukking brengt, ligt in de bewijsvoering tevens besloten dat andere (‘alternatieve’) scenario’s voor deze feiten en omstandigheden géén plausibele, samenhangende – en met een bewezenverklaring onverenigbare – verklaring geven. Dat geldt in het bijzonder voor het scenario waarin het aanbrengen van het peilbaken door de verdachte geen enkel verband heeft met de voorbereiding van een moordaanslag (op [slachtoffer 1] ) en voor het scenario waarin dat verband er wél is, maar waarin de verdachte geen benul had van waartoe zijn verrichtingen dienden. Dat het hof daaraan voorbij is gegaan acht ik dan ook niet onbegrijpelijk.

Daarbij komt – en dat heeft het hof uitdrukkelijk in aanmerking genomen en ook mogen nemen – dat de verdachte zelf géén beroep heeft gedaan op enig (alternatief) scenario dat zich slecht verdraagt met een bewezenverklaring en dat een plausibele verklaring geeft voor de onder randnummer 16 opgesomde omstandigheden.

18. De door het hof toegepaste bewijsvoering omtrent de toedracht van en de beweegredenen voor de werkzaamheden van de verdachte berust in essentie op een atypische variant van (handelingsgericht) schakelbewijs.17 Daarbij maakt het hof voor de vaststelling van die toedracht en beweegredenen (mede) gebruik van informatie die kan worden ontleend aan misdrijven die weliswaar door anderen dan de verdachte zijn uitgevoerd, maar waarmee niettemin significante overeenkomsten bestaan en die in een (veelzeggende) chronologie hebben plaatsgehad. Het hof heeft geoordeeld dat er tussen deze misdrijven en de door de verdachte uitgevoerde werkzaamheden nauwe samenhang bestaat en dat die samenhang voor de genoemde overeenkomsten in de werkwijze en voor de passende chronologie een aanzienlijk betere verklaring geeft dan de aanname dat er tussen deze misdrijven en de verrichtingen van de verdachte géén verband bestaat en dat de overeenkomsten en chronologie (dus) louter op toeval berusten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Voor een verdergaande toets is in cassatie geen plaats.

19. De eerste deelklacht is tevergeefs voorgesteld.

De tweede deelklacht

20. De tweede deelklacht komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring, omdat uit ‘s hofs bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte bij het voorhanden hebben van de voorwerpen opzet had op de bewezen verklaarde criminele bestemming ervan, te weten de moord op [slachtoffer 1] .

21. Blijkens de toelichting op het middel kan niet blijken van enige relatie tussen enerzijds de verdachte en anderzijds de telefoon met daarop filmbestanden (van relevante parkeergarages, kentekens en voertuigen) en de applicatie met toegang tot het peilbaken. Op die telefoon is geen DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. Met het enkele zich begeven naar de betreffende auto, het daaronder plaatsen van het peilbaken en de aanwezigheid van een telefoon, waarbij niet kan blijken dat de verdachte van de daarin opgeslagen inhoud op de hoogte was, is het bewijs van opzet op het misdadige doel van de voorbereidingshandelingen niet geleverd, aldus de steller van het middel.

Het beoordelingskader

22. Blijkens artikel 46 Sr dient het voorbereidingsmiddel ‘bestemd’ te zijn tot het begaan van het uiteindelijke misdrijf; niet alleen tot de voorbereiding daarvan. Dat uiteindelijke misdrijf moet met zoveel woorden in de tenlastelegging en in de kwalificatie tot uitdrukking komen.18

23. Het opzetvereiste van artikel 46 Sr bestrijkt niet alleen de voorbereidingshandeling, zoals het ‘voorhanden hebben’ van ‘voorwerpen’, maar ook de criminele bestemming ervan. De gerichtheid op een bepaald delict mag niet te onbestemd zijn en moet kunnen worden afgeleid uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsvoering. Zo overwoog de Hoge Raad in zijn arrest HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179, NJ 2014/107, omtrent de mate van bepaaldheid van het ‘misdadig doel’ (in het licht van de artikelen 312 en 317 Sr):

“2.3. Aangezien de bewezenverklaring onder 1, voor zover inhoudende dat de verdachte opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad die waren ‘bestemd tot het begaan’ van het ‘misdrijf van artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld en/of afpersing)’, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk is het kennelijke oordeel van het Hof dat uit die bewijsvoering met voldoende bepaaldheid blijkt welk ‘misdadig doel (...) de verdachte voor ogen stond’. De door het Hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto van de verdachte voorwerpen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van diefstal met geweld en/of afpersing en dat de verdachte met het voorhanden hebben van die voorwerpen bekend was, volstaan daartoe niet.”

24. De Hoge Raad heeft in zijn arrest HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2025, het volgende overwogen omtrent de mate van bepaaldheid van het ‘crimineel doel’ (in het licht de artikelen 312 en 317 Sr):

“2.3. Het kennelijke oordeel van het Hof dat uit de bewijsvoering met voldoende bepaaldheid blijkt welk "crimineel doel" de verdachte met het voorhanden hebben van de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen voor ogen had, is niet onbegrijpelijk, nu het Hof naast de omstandigheid dat "het [op een koopavond] naar een stad rijden met vuurwapens waaronder twee pistoolmitrailleurs, waarvan één doorgeladen, munitie, verhullende kleding, breekijzers/vuisthamers en lege tassen wijst op de intentie van het toepassen van geweld en/of dreigen met geweld en het met gevulde tassen terugkomen van de reis" ook betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat "er (...) onder meer sprake [was] van een voorverkenning, een routebeschrijving en een vooraf bepaalde (globale) aankomsttijd", waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat de verdachte en zijn medeverdachten een plan hadden voorbereid om het, naar tijd en plaats nader bepaald, in de bewezenverklaring omschreven misdrijf te plegen.”

De bespreking van de tweede deelklacht

25. Het hof heeft, als gezegd, vastgesteld “dat de verdachte met zijn mededader belast was met het zoeken van [slachtoffer 1] , het plakken van het baken, het ervoor zorgen dat de schutters geïnformeerd zouden raken zodra [slachtoffer 1] gelokaliseerd was en het in coördinatie met de schutters weghalen van het peilbaken zodra de schutters gearriveerd zouden zijn op de plek waar [slachtoffer 1] was gelokaliseerd.” Het hof concludeert vervolgens “dat de verdachte en zijn mededader kennis droegen van de strekking van hun handelen met het peilbaken en de bijbehorende telefoon met applicatie, te weten het voorbereiden van moord. In het planmatige karakter ligt besloten dat ook eraan is voldaan dat de verdachte en zijn mededader gelegenheid hebben gehad tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad”.

26. Het hof komt zodoende tot het oordeel dat het opzet van de verdachte was gericht op het misdadige doel c.q. de criminele bestemming, te weten de moord op [slachtoffer 1] . Het hof motiveert dat oordeel als volgt nader – ik herhaal:

Cruciaal voor het uitvoeren van een liquidatie is de wetenschap wanneer het beoogde slachtoffer zich waar bevindt, zodat schutters hem kunnen onderscheppen. Een liquidatie is gemakkelijker uit te voeren als het slachtoffer zich niet ervan bewust is dat de schutters weten waar hij is. Een heimelijk geplaatst peilbaken met simkaart en een telefoon met applicatie om de bewegingen van het peilbaken te kunnen volgen zijn daarom in potentie belangrijke hulpmiddelen voor de uitvoering van een liquidatie. Een argeloos slachtoffer kan met behulp daarvan op een moment naar keuze door een kogelregen worden verrast. Dat het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie ook in deze zaak die functie zouden hebben, leidt het hof af uit onder meer de onderschepte SKY-Ecc berichten. Uit die berichten blijkt immers dat het peilbaken moest worden weggehaald en kapotgemaakt op het moment dat de schutters in de buurt van het beoogde slachtoffer waren en dus dat het peilbaken en de telefoon die in verbinding met dat baken stond, tot dat moment, kort voor de liquidatie, zou worden gebruikt voor het exact lokaliseren van het beoogde slachtoffer. Het peilbaken met simkaart en de telefoon met applicatie die de verdachte en zijn medeverdachte voorhanden hebben gehad waren dus voor de uitvoering van de voorbereide moord van betekenis.

27. Op de voet als beschreven bij de bespreking van de eerste deelklacht, kunnen de instructies, die blijkens de bewijsmiddelen door de opdrachtgever waren gestuurd naar de voorganger(s) van de verdachte, van betekenis worden geacht bij de duiding van de gedragingen van de verdachte. Het hof heeft kunnen oordelen dat de specifieke, op de werkwijze van de voorgangers van de verdachte nauw aansluitende (voorbereidings)handelingen waren bestemd tot de moord op [slachtoffer 1] . Het hof heeft hieruit kunnen afleiden dat zulks ook voor de verdachte gold en dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte dus was gericht op de liquidatie van [slachtoffer 1] . Het hof heeft met zijn nadere overweging, waarin het nadrukkelijk de cruciale rol van het op heimelijke wijze lokaliseren van het slachtoffer betrekt in het licht van de planmatige uitvoering van een liquidatie, toereikend gemotiveerd dat uit de bewijsvoering met voldoende bepaaldheid blijkt welk misdadig doel de verdachte met het voorhanden hebben van de voorwerpen voor ogen stond.

28. Dit leidt ertoe dat ook de tweede deelklacht tevergeefs is voorgesteld.

Slotsom

29. Het middel faalt.

30. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Bewijsmiddel 1 en 3.

2 Bewijsmiddel 1.

3 Bewijsmiddel 2.

4 Bewijsmiddel 12.

5 Bewijsmiddel 9, 10 en 11.

6 Bewijsmiddel 4 en 5.

7 Bewijsmiddel 6 en 7.

8 Bewijsmiddel 13.

9 Bewijsmiddel 14.

10 Bewijsmiddel 15.

11 Zie bewijsmiddel 17.

12 Het hof vat de inhoud ervan in de bewijsoverwegingen kort samen, en heeft in de bewijsmiddelencatalogus als bewijsmiddel 16 elf pagina’s met (onverhuld) berichtenverkeer (in straattaal) weergegeven.

13 Bewijsmiddel 17.

14 Zie bewijsmiddel 17 en met name bewijsmiddel 18. Verder wijst het hof in een voetnoot op de inmiddels onherroepelijke veroordeling van [betrokkene 7] voor ‘medeplegen voorbereiding van moord’.

15 Zie bewijsmiddel 19.

16 Arrest p. 6.

17 Zie voor toelichting op dit begrip mijn conclusie van 6 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:555 (Jos B), randnummer 300 en randnummers 312-315.

18 Zie nader: HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4200, NJ 2002/626, en HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2022:BO6691, NJ 2011/316 m.nt. Mevis. Voor strafbaarheid van de voorbereiding is een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar bijvoorbeeld tijdstip, plaats en wijze van uitvoering overigens niet vereist. Vgl. HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72 m.nt. Kooijmans; J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 402.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.