Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2024:842

Parket bij de Hoge Raad
17-09-2024
17-09-2024
23/03615
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1524
Strafrecht
-

Conclusie plv. AG. Doden van zwangere huisgenoot en verbergen van haar lijk. Casssatiemiddel 1 over het oogmerk om met het verbergen ook de oorzaak het overlijden te verhullen. Cassatiemiddel 2 over de rol van de bekentenis van de verdachte in de strafoplegging. Beide middelen falen volgens de plv. AG. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/03615

Zitting 17 september 2024

CONCLUSIE

M.E. van Wees

In de zaak

[verdachte],

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,

hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1

De verdachte is bij arrest van 11 september 2023 door het gerechtshof Amsterdam wegens "doodslag" en “een lijk begraven met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over vorderingen van twee benadeelde partijen.

1.2

Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en G. Spong, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak

2.1

Het gaat in deze zaak om de doodslag van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). De vaststellingen van het hof houden in dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gedood en vervolgens heeft begraven, waarna hij haar stoffelijk overschot bijna vier en een half jaar verborgen heeft gehouden. Het slachtoffer was op het moment van haar dood zwanger van de verdachte en woonde bij hem in. De verdachte heeft bekend het slachtoffer te hebben gedood en haar te hebben begraven. In cassatie is de vraag naar het bewijs in zoverre dan ook niet meer aan de orde.

2.2

De cassatiemiddelen komen in het kort op het volgende neer. Met het eerste middel wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte bij het begraven het oogmerk had om “de “oorzaak” van het overlijden te verhullen”. Het tweede middel bevat een klacht over de strafoplegging. Ik ga hieronder nader op de in de middelen genoemde klachten in. De slotsom van mijn bespreking zal zijn dat beide middelen falen en het arrest van het gerechtshof dus in al zijn onderdelen in stand kan blijven.

2.3

Voor de bewijsvoering en strafmotivering verwijs ik naar het arrest van het hof, dat, inclusief bewijsmiddelen, ook op rechtspraak.nl is gepubliceerd (ECLI:NL:GHAMS:2023:2075).

Het eerste middel

3.1

Het middel heeft betrekking op het tweede feit (het begraven van het lijk) en bevat als gezegd de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het oogmerk had om de oorzaak van het overlijden te verhullen.

3.2

Ten laste van de verdachte is voor zover hier relevant bewezen verklaard dat:

“hij in de periode van 18 februari 2018 tot en met 19 februari 2018 te Hoorn het lijk van [slachtoffer] heeft begraven, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.”

3.3

Ter verduidelijking stel ik eerst kort vast waarover niet wordt geklaagd (en wat in cassatie dus als vaststaand kan worden beschouwd). Dit is ten eerste het bewijs van het begraven van het lijk als zodanig (dit heeft de verdachte ter zitting ook bekend, zie bewijsmiddel 1). Evenmin wordt geklaagd over het bewijs van het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen. Het gaat in cassatie dus nog slechts om de bewijsvoering ter zake van het oogmerk om de oorzaak van dat overlijden te verhelen.

3.4

Hiermee is meteen gezegd dat het belang van de verdachte bij deze klacht niet evident is. Art. 151 Sr spreekt immers in een alternatieve formulering over “het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden (…) te verhelen” en bedreigt beide met dezelfde straf. Nu door de steller van het middel ook niets wordt aangevoerd over het belang bij cassatie, moet het ervoor gehouden worden dat dit belang er niet is. Daarmee is het lot van het middel reeds gegeven.

3.5

Ook wanneer aan het voorgaande zou worden voorbijgegaan, meen ik dat het middel moet falen. Daartoe wijs ik op het volgende. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft gedood en vervolgens heeft begraven. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen geen nadere overweging gewijd aan dit begraven. Ter zitting is hierover ook geen verweer gevoerd.

3.6

Onder de bewijsmiddelen bevinden zich, voor zover relevant, een proces-verbaal waarin verbalisanten verklaren over de opgraving van het slachtoffer (bewijsmiddel 2) en de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1). Hieruit volgt als vaststellingen van het hof dat de verdachte het stoffelijk overschot van het slachtoffer heeft begraven omdat hij zich “kapot schaamde” (bewijsmiddel 1), en dat de plek waar het slachtoffer begraven lag, vier en een half jaar later op aanwijzen van de verdachte is gevonden (bewijsmiddel 2).

3.7

Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de schaamte waar de verdachte over sprak, was ingegeven door het feit dat hij het slachtoffer had doodgestoken, terwijl dit handelen van de verdachte de oorzaak is van haar overlijden. Nog los daarvan, volgt uit de vaststellingen van het hof hoe dan ook dat de verdachte ten minste als noodzakelijk gevolg van zijn handelen heeft geaccepteerd dat hiermee niet alleen het overlijden als zodanig, maar ook de oorzaak van het overlijden zou worden verheeld. Het oordeel dat de verdachte het slachtoffer heeft begraven met het oogmerk de oorzaak van haar overlijden te verhelen, volgt aldus uit de inhoud van de bewijsmiddelen.

3.8

Het eerste middel faalt.

Het tweede middel

4.1

Het middel bevat de klacht dat de strafoplegging “gemotiveerd is met onbegrijpelijke, althans niet zonder meer begrijpelijke gronden.” Daartoe wordt door de steller van het middel aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat het hof heeft overwogen dat de bekentenis van de verdachte geen matigende werking op de straf zou moeten hebben.

4.2

Het hof heeft een straf opgelegd die gelijk is aan de in eerste aanleg opgelegde straf. Over het gegeven dat de verdachte in de tussenliggende fase heeft bekend en heeft aangewezen waar het lichaam van het slachtoffer begraven lag, overweegt het hof in het arrest:

“Hoewel de verdachte de indruk heeft gewekt in hoger beroep openheid van zaken te willen geven over het hoe en waarom van de dood van [slachtoffer], heeft hij slechts zeer selectief verifieerbare informatie gegeven, kennelijk met het oog op een voor hem zo gunstig mogelijke afloop van de strafzaak. Belangrijke vragen heeft hij onbeantwoord gelaten of van een volstrekt ongeloofwaardig antwoord voorzien. Daarmee heeft hij de hoop van haar nabestaanden om tenminste te weten wat er precies met [slachtoffer] is gebeurd, en waarom, de grond in geboord. Dit zal voor de nabestaanden, bij wie de verwachting was ontstaan dat zij (eindelijk) duidelijkheid zouden krijgen over de vragen die bij hen leven, als een harde schop na hebben gevoeld.

Omstandigheden die een matigende werking op de straf zouden moeten hebben, zijn het hof tot slot niet gebleken. Dat de verdachte in hoger beroep heeft verteld waar het lichaam van [slachtoffer] was begraven, ziet het hof niet als een dergelijke omstandigheid, omdat de verdachte desondanks geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en als gezegd over het hoe en waarom van haar dood niet geloofwaardig heeft verklaard.”

4.3

De steller van het middel betwist niet het oordeel van het hof dat de verdachte niet geloofwaardig is in zijn verklaring dat het juist het slachtoffer was dat hem met een mes heeft aangevallen en dat hij haar “per ongeluk” ten minste drie keer heeft gestoken toen hij zich probeerde te verdedigen. Evenmin bevat de schriftuur inhoudelijke argumenten waarom het oordeel onbegrijpelijk zou zijn dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Het in wezen enige argument dat naar voren wordt gebracht, houdt in dat “een bekentenis (…) hoe dan ook in[houdt] dat een verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.”

4.4

Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Om te beginnen ligt aan zijn argument de opvatting ten grondslag dat de rechter een bekennende verklaring altijd - ongeacht de omstandigheden van het geval - in strafmatigende zin zou moeten meewegen. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Daarop stuit ook zijn in een a contrario-redenering vervatte beroep op het arrest van de Hoge Raad van 18 december 1984 (NJ 1985/358) af.

4.5

Bovendien houden de vaststellingen van het hof in dat de verdachte, nadat hij door de rechtbank al was veroordeeld, de door hem verrichte handelingen heeft toegegeven, maar dat hij heeft gelogen over de reden voor zijn daden en ten onrechte het slachtoffer de schuld in de schoenen heeft geschoven van haar eigen dood. Het oordeel van het hof dat de verdachte daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden acht ik niet onbegrijpelijk. Terwijl ik evenmin kan inzien hoe deze “bekentenis” (onmiskenbaar) een uitdrukking is van “oprecht berouw”, zoals de steller van het middel aanvoert.

4.6

Het middel faalt.

Afronding

5.1

Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.

5.2

Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

5.3

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

plv. AG

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.