8.3.1.
Artikel 63 Sr
Art. 63 Sr luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:
"Indien iemand, na veroordeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeling gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval van gelijktijdige berechting van toepassing.
Artikel 57 Sr luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:
"1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen pp de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenis straf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
Kort samengevat komt de wettelijk regeling in beginsel erop neer dat:
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest indien alle, dat wil zeggen ook de na de datum van het plegen van het door de rechter te beoordelen feit, door een andere rechter reeds beoordeelde feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor onder a) bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het doof hem te berechten feit. (Zie HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407)
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 22 december 2023 op naam van de verdachte volgt dat hij op 20 december 2022 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Gelderland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar wegens het medeplegen van moord. Dit vonnis is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2022:7407. Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat deze zaak nog aanhangig is bij het Hof ArnhemLeeuwarden en dat nog niet op korte termijn een uitspraak valt te verwachten; blijkens mededeling van de verdediging bevindt de zaak zich in de regiefase.
Het hof overweegt dat de regeling van artikel 63 Sr in samenhang met artikel 57 Sr in beginsel tot de conclusie leidt – nu rekening gehouden moet worden met de nietonherroepelijke veroordeling tot 20 jaar gevangenisstraf – dat in de voorliggende zaak maximaal een tijdelijke gevangenisstraf van 10 jaar kan worden opgelegd.
Zoals hierna zal worden overwogen acht het hof gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf van 10 jaar geen passende straf.
Het hof heeft nadrukkelijk de vraag onder ogen gezien, of de verdachte door het opleggen van een 10 jaar te boven gaande tijdelijke gevangenisstraf enig nadeel ondervindt. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de mogelijkheid, indien en voor zover het komt tot een bewezenverklaring en de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf, om met toepassing van artikel 63 Sr recht te doen en daarbij rekening te houden met het onderhavige arrest. In het geval de verdachte door het Hof ArnhemLeeuwarden wordt vrijgesproken, is er vanzelfsprekend evenmin een probleem met artikel 63 Sr. Het laatste kan ook worden geconcludeerd als het Hof Arnhem-Leeuwarden zou komen tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf.
Alles overziend, heeft de verdachte in geen enkel opzicht nadeel van het nu niet toepassen van artikel 63 Sr en kan – in ieder geval in de toekomst – ten aanzien van de verdachte worden voldaan aan de rol en betekenis van de samenloopregeling zoals neergelegd in de artikelen 63 en 57 Sr. Dit is ook het geval als in het onderhavige arrest een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan 10 jaar wordt opgelegd.
Dat dit alles anders was geweest in het geval het vonnis van de Rechtbank Gelderland van 20 december 2022 onherroepelijk zou zijn geweest op het moment van het wijzen van het onderhavige arrest, is evident. In dat geval zou de samenloopregeling ertoe hebben genoopt om bij oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf deze te beperken tot maximaal 10 jaar.”
3.5
Reeds in 1977 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de toepassing van art. 63 Sr niet van belang is of de uitspraak waarbij de ‘eerdere straf’ is opgelegd in kracht van gewijsde is gegaan.1 Desalniettemin kan ik enige sympathie opbrengen voor de redenering van het hof, omdat het een onzekerheid wegneemt die in het huidige recht besloten ligt. Het gaat dan om de situatie dat rechters door de werking van art. 63 Sr een lagere straf opleggen dan zij gepast achten, terwijl daarna in de zaak waarmee zij rekening houden een vrijspraak volgt of om een andere reden geen straf mag worden opgelegd.
3.6
Voor zover ik kan nagaan, is niet eerder een geval aan de Hoge Raad voorgelegd waarin dit probleem zo scherp naar voren komt als in de onderhavige zaak. Het gaat hier om twee veroordelingen voor moord, een van de zwaarste delicten die ons strafrecht kent.2 Hier zou zich volgens de overwegingen van het hof de situatie kunnen voordoen dat het een gevangenisstraf oplegt van tien jaar, de maximale ruimte die art. 63 jo. 57 Sr zou bieden3, terwijl het een gevangenisstraf van 28 jaar op zijn plaats vindt, en dat vervolgens het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onherroepelijk komt tot een vrijspraak van de moord waarvoor de rechtbank Gelderland de verdachte heeft veroordeeld. In dat geval zou de verdachte die zich, in cassatie onbestreden, schuldig heeft gemaakt aan een liquidatie van een man en aan een poging tot moord op een vijfjarig jongetje, ‘wegkomen’ met slechts een derde van de straf die volgens het hof voor deze feiten aangewezen is.
3.7
Volgens het voorstel van Wet herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken wordt art. 63 Sr onder andere in die zin gewijzigd dat het nog slechts toepassing vindt in het geval dat een verdachte eerder “onherroepelijk tot straf is veroordeeld”. 4 Aan dit onderdeel van het wetsvoorstel wordt in de toelichting van de regering relatief weinig aandacht besteed. Wel blijkt daaruit dat onder andere is beoogd het hier beschreven risico weg te nemen: “De keuze voor een onherroepelijke veroordeling hangt samen met de gedachte dat moet worden voorkomen dat de rechter een (herroepelijke) straf bij de strafoplegging voor het vroegere feit moet betrekken die later vernietigd blijkt te zijn omdat die straf in hoger beroep wordt bijgesteld”.5 De wetgever is dus op weg naar een wijziging van het thans geldende recht, maar het voorstel is nog geen wet.6
3.8
Het hof Amsterdam constateert terecht dat als het hof Arnhem-Leeuwarden wel tot een veroordeling komt, art. 63 Sr wederom van toepassing is. Het hof Arnhem-Leeuwarden zou dan immers rekening moeten houden met de door het hof Amsterdam in de onderhavige zaak bepaalde 28 jaar gevangenisstraf, aangezien het hof Arnhem-Leeuwarden dan een straf oplegt voor een feit dat voor de oplegging door het hof Amsterdam is gepleegd, terwijl de schuldigverklaring door het hof Arnhem-Leeuwarden dateert van na die oplegging. Het lijkt erop dat deze verschuiving van de toepassing van art 63 Sr ook ten grondslag ligt aan het genoemde wetsvoorstel. Wanneer twee strafzaken naast elkaar lopen, zal normaliter een van beide op enig moment onherroepelijk worden, zodat in de andere zaak daarmee rekening kan worden gehouden.7
3.9
Deze door het hof voorgestane wijze om te voldoen “aan de rol en betekenis van de samenloopregeling” haalt de onzekerheid weg dat de ruimte om straf op te leggen achteraf hoger blijkt zijn; een onzekerheid die enkel in het voordeel van de verdachte is. Echter ligt in deze, onder 3.3 geciteerde overwegingen van het hof als zijn oordeel besloten, dat art. 63 Sr de rechter niet verplicht toepassing te geven aan de samenloopregeling van art. 57 Sr in het geval de verdachte, nadat hem een straf is opgelegd maar de desbetreffende uitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, schuldig wordt verklaard aan misdrijven vóór die strafoplegging begaan. Dit standpunt is niet te verenigen met de al genoemde, constante rechtspraak van de Hoge Raad.
3.10
In 2018 heeft de Hoge Raad zijn uitgangspunt nog eens herhaald in een geval waarin het hof had overwogen een gevangenisstraf van twee jaar passend te achten, maar voor oplegging daarvan geen ruimte te zien omdat de rechtbank in een andere zaak inmiddels, nog niet-onherroepelijk een levenslange gevangenisstraf had opgelegd. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van het openbaar ministerie met de overweging:
“Het middel berust in de kern op de opvatting dat art. 63 Sr de rechter niet verplicht toepassing te geven aan de samenloopregeling van art. 57 Sr in het geval dat de verdachte, nadat hem een levenslange gevangenisstraf is opgelegd maar de desbetreffende uitspraak (nog) niet in kracht van gewijsde is gegaan, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging begaan. Die opvatting is onjuist, omdat voor de toepassing van art. 63 Sr niet van belang is of de eerdere veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan (vgl. HR 1 november 1977, ECLI:NL:HR:1977:AB7122). Evenmin is de toepassing van art. 63 Sr daarvan afhankelijk of bij de eerdere veroordeling een tijdelijke dan wel een levenslange gevangenisstraf is opgelegd.”,8
3.11
De Hoge Raad voegde daaraan toe dat “opmerking verdient” dat het thans aanhangige wetsvoorstel ‘Herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken’ er onder meer toe strekt dat de toepassing van de regeling van art. 63 Sr wordt beperkt tot het geval waarin de verdachte “onherroepelijk” tot straf is veroordeeld. Naar huidig recht – zo begrijp ik de uitspraak van de Hoge Raad – geldt die beperking dus niet, terwijl er kennelijk geen reden is vooruit te lopen op deze wet.