RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/repnr.: 421016 \ OA VERZ 12-204
Uitspraakdatum: 18 december 2012
Beschikking in de zaak van
De stichting STICHTING GGZ NOORD-HOLLAND-NOORD, statutair gevestigd te Heiloo en kantoorhoudende te Heerhugowaard
verzoekende partij
verder ook te noemen GGZ
gemachtigde: mr. M.H.M. van Asten, advocaat te Amsterdam
tegen
[naam], wonende te [adres]
verwerende partij
verder ook te noemen [werknemer]
gemachtigde: mr. R. de Rijk, werkzaam ten kantore van Achmea Rechtsbijstand te Tilburg.
Het procesverloop:
GGZ heeft op 30 oktober 2012 een verzoekschrift ingediend.
Daar heeft [werknemer] bij verweerschrift op gereageerd.
De mondelinge behandeling heeft in deze --gelijktijdig met het kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Rv] onder rolnr.: 423144 KG EXPL 12-67-- plaatsgevonden op 4 december 2012, alwaar zijn verschenen GGZ, vertegenwoordigd door [A], manager en [B], P&O adviseur; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
Ter zitting hebben partijen hun verzoek- respectievelijk verweerschrift nader toegelicht, GGZ aan de hand van pleitnotities.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Vervolgens is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1.[werknemer], geboren op [datum], is sinds 31 augustus 1981 bij (de rechtsvoorgangers van) in dienst krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De functie van [werknemer] is Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige tegen een actueel loon van € 3.634,00 per maand exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao GGZ (de Cao) van toepassing. [werknemer] is in zijn werk als case manager coördinerend behandelaar van patiënten van GGZ. [werknemer] is BIG-geregistreerd.
2.In zijn functie van case manager bij de rechtsvoorganger van GGZ, GGZ Dijk en Duin, had [werknemer] sinds 1995 de zorg over de heer en mevrouw [X]. Na het overlijden van de heer [X] in 2009 heeft [werknemer] bewerkstelligd dat mevrouw [X] zou gaan wonen in het wooncluster Betsy Perk te Hoorn. In dit wooncluster wonen volwassen mensen met een lichamelijke en/of meervoudige handicap en met functiestoornissen ten gevolge van een niet aangeboren hersenletsel. Mevrouw [X] maakte daarbij gebruik van binnen het complex aangeboden voorzieningen.
3.Per 1 oktober 2010 is mevrouw [X] uitgeschreven als cliënte van GGZ. [werknemer] is als “mantelzorger” ook na 1 oktober 2010 mevrouw [X] blijven begeleiden en helpen. Sinds 1 april 2012 heeft mevrouw [X] ook een (professioneel) mentor, mevrouw [Y].
4.Op 13 juni 2012 heeft mevrouw [Y], GGZ telefonisch meegedeeld dat zij door de verzorgers van Betsy Perk was benaderd om de financiële administratie van mevrouw [X] na te gaan, na klachten van mevrouw [X] hierover aan die medewerkers. [Y] deelde GGZ mee dat er een serieus vermoeden was ontstaan dat [werknemer] de pinpas van mevrouw [X] heeft gebruikt voor uitgaven voor zichzelf en voor zichzelf contante bedragen heeft opgenomen en dat [werknemer] in een gesprek met [Y] en [X] op 11 april 2012 zou hebben toegegeven dat “het niet helemaal klopte” en “niet de schoonheidsprijs verdiende”.
5.Naar aanleiding van het telefoontje van [Y] heeft op 13 juni 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen GGZ en [werknemer]. Daarbij heeft [werknemer] aan GGZ meegedeeld dat hij inderdaad over een bankpas van [X] beschikte en, met toestemming van [X], een aantal aanschaffen heeft gedaan. Naar aanleiding van dit gesprek heeft GGZ [werknemer] met onmiddellijke ingang geschorst met behoud van salaris. GGZ heeft dit bij brief d.d. 14 juni 2012 aan [werknemer] bevestigd.
6.Op 20 juni 2012 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen GGZ en [werknemer]. Bij brief d.d. 21 juni 2012 heeft GGZ [werknemer] op staande voet ontslagen.
7.Bij brief d.d. 20 augustus 2012 heeft [werknemer] de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
Het geschil
8.GGZ verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werknemer], zo die nog bestaat, te ontbinden tegen de vroegst mogelijke datum wegens gewichtige redenen, bestaande uit, primair, dringende reden en, subsidiair, veranderingen in de omstandigheden, kosten rechtens.
9.Aan dit verzoek legt GGZ -zakelijk samengevat- het volgende ten grondslag. [werknemer] is als Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige niet alleen gebonden aan de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en Cao, maar ook aan de wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. Sinds 1995 heeft [werknemer] als case manager de zorg voor de heer en mevrouw [X] gehad. Bij de heer [X] was schizofrenie geconstateerd en mevrouw [X] bleek zwakbegaafd. De financiën werden, hoewel dit bij GGZ niet is toegestaan, geregeld door [werknemer]. [werknemer] heeft zijn manager daar nooit van op de hoogte gesteld. De heer [X] is in 2009 overleden. [werknemer] is de financiën van mevrouw [X] blijven beheren. Hij heeft bewerkstelligd dat mevrouw [X] in 2009 kon gaan wonen in een woning in het wooncluster Betsy Perk. Het is binnen GGZ regel dat patiënten ieder jaar minimaal één keer worden gezien door een psychiater. Dit is vastgelegd in het binnen GGZ algemeen bekende Kaders voor behandelplanbespreking nieuwe stijl. De case manager dient te zorgen dat dit gebeurd. [werknemer] heeft dat nagelaten. Naar nu blijkt heeft [werknemer] mevrouw [X] per 1 oktober 2010 doen uitschrijven als cliënte van GGZ zonder dat de psychiater mevrouw [X] daarvoor heeft gezien. Daardoor heeft [werknemer] gehandeld in strijd met de Richtlijn ontslag en ongeoorloofde afwezigheid. Hoewel mevrouw [X] per 1 oktober 2010 was uitgeschreven als cliënte van GGZ, is [werknemer] zich daarna bij medewerkers van Betsy Perk blijven uitgeven als behandelaar van mevrouw [X] namens GGZ. Op 13 juni 2012 heeft GGZ een melding gekregen van de mentor van mevrouw [X]. Zij was door de verzorging van Betsy Perk benaderd om de financiële administratie van mevrouw [X] na te gaan. Dit naar aanleiding van klachten van mevrouw [X]. Uit dat onderzoek van [Y] was gebleken dat [werknemer] regelmatig geldbedragen met de pinpas van mevrouw [X] heeft opgenomen, hij vele betalingen heeft gedaan die niet voor mevrouw [X] bedoeld kunnen zijn geweest en [werknemer] in december 2011 € 4.000,00 van mevrouw [X] had geleend zonder die terug te betalen. Verder bleek dat [werknemer] eens € 10.000,00 naar zijn eigen bankrekening had overgeschreven en daarvan maar € 9.000,00 naar de bankrekening van mevrouw [X] had teruggestort. [Y] heeft [werknemer] hier op 11 april 2012 mee geconfronteerd. [werknemer] heeft toen tegen [Y] gezegd dat “het niet helemaal klopte” en hij constateerde dat zijn handelwijze “niet de schoonheidsprijs verdiende”. [Y] heeft toen met [werknemer] de door hem gepleegde transacties besproken. Daarbij bleek dat hij ook met geld van mevrouw [X] een computer had gekocht die bij [werknemer] thuis stond, dat hij met het bedrag van € 4.000,00 een verwarmingsketel had gekocht en vergeten was dit bedrag terug te storten. Voor het slechts terugstorten van € 9.000,00 in plaats van € 10.000,00 had [werknemer] geen verklaring. [werknemer] tankte op kosten van mevrouw [X] als tegemoetkoming in de reiskosten die [werknemer] voor haar maakte, zo verklaarde [werknemer]. Na dat gesprek heeft [Y] de financiële administratie van mevrouw [X] doorgelopen en uiteindelijk op 13 juni 2012 met GGZ contact opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft GGZ nog op dezelfde dag met [werknemer] gesproken. [werknemer] bevestigde toen dat hij de bankpas van mevrouw [X] in zijn bezit had en dat hij de transacties daarmee heeft gedaan. GGZ heeft [werknemer] daarop direct met behoud van salaris geschorst. Vervolgens heeft GGZ nader onderzoek gedaan. Daarbij is nadere informatie aan het licht gekomen betreffende de transacties van [werknemer] met de bankrekening van mevrouw [X]. Uit het patiëntendossier van GGZ bleek toen ook dat mevrouw [X] door [werknemer] was uitgeschreven in strijd met de Richtlijn ontslag en ongeoorloofde afwezigheid. De conclusie was dat [werknemer] zijn plichten voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, de Cao, het Professioneel Statuut en de beroepscode grovelijk heeft veronachtzaamd en niet heeft gehandeld met de op hem rustende verantwoordelijkheid door misbruik te maken van zijn positie als verpleegkundige. Op 20 juni 2012 heeft een vervolggesprek tussen GGZ en [werknemer] plaatsgevonden. Bij brief d.d. 21 juni 2012 heeft GGZ [werknemer] op staande voet ontslagen. Bij brief d.d. 20 augustus 2012 heeft [werknemer] de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen. Hoewel GGZ vindt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, heeft zij er belang bij dat thans, voor het geval de arbeidsovereenkomst nog blijkt te bestaan, de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
10.Het verweer van [werknemer] strekt primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een ontbindingsvergoeding, kosten rechtens. Hiertoe voert [werknemer] -zakelijk samengevat- aan dat hij zijn werkzaamheden voor GGZ altijd naar beste weten en kunnen heeft vervuld. [werknemer] heeft de heer en mevrouw [X] sinds 1995 bijgestaan. Hij deed vele klusjes voor ze, deed reparaties en verbeteringen aan de woning, hij deed de financiële administratie, deed boodschappen en kocht de noodzakelijke spullen. GGZ wist dat [werknemer] gemachtigd was over de bankrekening van de heer en mevrouw [X] en dat kwam wel vaker voor. [werknemer] heeft bewerkstelligd dat mevrouw [X] na het overlijden van haar man in Betsy Perk terecht kon. Het ging na het overlijden van haar man, een stuk beter met mevrouw [X]. Dat [werknemer] haar als cliënte van GGZ heeft laten uitschrijven zonder toestemming van de behandelend psychiater is onjuist. [werknemer] heeft hierover met de behandelend psychiater gesproken en [werknemer] heeft een conceptontslagbrief ten behoeve van de psychiater opgesteld. Dat die wellicht niet door de psychiater mede is ondertekend, is [werknemer] niet te verwijten. [werknemer] heeft dit ontslag ook binnen GGZ gemeld. Na 1 oktober 2010 is [werknemer] mevrouw [X] als mantelzorger blijven begeleiden. Dit was op vrijwillige basis en staat geheel los van zijn dienstverband bij GGZ. De financiële zaken vonden altijd plaats in overleg en met toestemming van mevrouw [X]. De pinbetalingen waren ten behoeve van boodschappen en andere aanschaffen (zoals kleding) die [werknemer] voor mevrouw [X] deed. De € 4.000,00 die [werknemer] naar zijn bankrekening overschreef, betrof een lening van mevrouw [X] in verband met de aanschaf van een cv-installatie door [werknemer]. Die lening was nog niet terugbetaald. Terugbetaling van dit bedrag heeft echter direct na 11 april 2012 plaatsgevonden, net als de resterende € 1.000,00 van de € 10.000,00 die [werknemer] van de spaarrekening van mevrouw [X] had overgemaakt. Die overschrijving vond plaats uit nieuwsgierigheid. Dit omdat de bank had meegedeeld dat dit niet zou kunnen. Dat kon dus wel.
11.Er is geen dringende reden voor ontslag. De door GGZ genoemde regelingen zoals het Professioneel Statuut, de Kaders voor behandelplanbespreking nieuwe stijl en de Richtlijn ontslag en ongeoorloofde afwezigheid zijn pas zeer recent vastgesteld, waren [werknemer] (deels) nog niet bekend en op het handelen van [werknemer] niet van toepassing. Dat [werknemer] enige andere verplichting uit hoofde van de arbeidsovereenkomst of de wet niet is nagekomen, is niet gebleken. De gevolgen van een eventueel ontslag staan niet in verhouding tot de ernst van de door GGZ geconstateerde feiten. [werknemer] is al 32 jaar bij GGZ werkzaam, heeft altijd naar behoren gefunctioneerd, zijn conduitestaat is onberispelijk. GGZ diende terughoudend te zijn [werknemer] de verstrekkende maatregel van ontslag op staande voet op te leggen. [werknemer] is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van zijn dienstbetrekking, bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal hij door zijn leeftijd niet meer kunnen instromen, zijn inkomen zal aanzienlijk teruglopen en een onzekere tijd zal voor [werknemer] aanbreken. Als [werknemer] geen WW krijgt, zal hij zijn huis moeten verkopen en [werknemer] zal geen aanspraak kunnen maken op voorzieningen binnen GGZ.
De beoordeling
12.De kantonrechter overweegt in de eerste plaats dat gebleken is dat het onderhavige ontbindingsverzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 7:647, 7:648, 7:670 en 7:670a van het Burgerlijk Wetboek [BW] of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
13.De primaire grondslag voor het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is het bestaan van een dringende reden voor ontslag. Voor de werkgever wordt als dringende reden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
14.De verwijten die GGZ aan [werknemer] maakt, komen, kort samengevat, neer op het volgende:
-[werknemer] heeft gehandeld grovelijk in strijd met zijn plichten uit de arbeidsovereenkomst, de Cao, het Professioneel Statuut, binnen GGZ geldende protocollen en voor hem geldende beroepsregels en misbruik gemaakt van zijn positie als senior psychiatrisch verpleegkundige en als hulpverlener;
-[werknemer] heeft zich tegen het beleid van GGZ in, laten machtigen als medebankpashouder voor de bankrekening van mijnheer en mevrouw [X];
-[werknemer] heeft fraude gepleegd met de bankpas en de bankmachtiging van mevrouw [X] en daarmee vanaf 2008 een groot aantal dubieuze banktransacties gepleegd;
-[werknemer] heeft mevrouw [X] op 1 oktober 2010 volledig ten onrechte en zonder toestemming van de geneesheer-directeur dan wel behandelend psychiater uitgeschreven als cliënte bij GGZ. Dit in strijd met het protocol “Ontslag en ongeoorloofde afwezigheid” en [werknemer] heeft mevrouw [X] niet jaarlijks door een psychiater laten onderzoeken; en
-[werknemer] is zich na 1 oktober 2010 bij Betsy Perk ten onrechte blijven uitgeven als behandelaar van GGZ.
15.De kantonrechter zal eerst ingaan op de verwijten die GGZ [werknemer] maakt over de financiële zaken die [werknemer] voor mevrouw [X] deed. De verwijten die GGZ [werknemer] op dit punt maakt zijn tweeërlei. [werknemer] zou zonder toestemming en medeweten van GGZ gemachtigd zijn over de bankrekening van (eerst mijnheer [X] en daarna) mevrouw [X] en [werknemer] zou daarvan misbruik hebben gemaakt.
16.[werknemer] heeft gemotiveerd betwist dat GGZ er niet van op de hoogte was dat hij gemachtigd was over de bankrekening van de heer en mevrouw [X] te beschikken. Bovendien heeft hij kanttekeningen geplaatst bij de door GGZ gestelde ontoelaatbaarheid hiervan. De kantonrechter is hierover van oordeel dat de aard van het onderhavige geschil eraan in de weg staat om nader onderzoek te doen naar de vraag of er voor [werknemer] kenbare regelgeving of beleid bij GGZ was, die het verbiedt dat hij gemachtigd werd over bankrekeningen van cliënten. Ook voor nader onderzoek naar de vraag of GGZ ervan op de hoogte was dat [werknemer] gemachtigde over de bankrekening van mevrouw [X] was. Dat maakt voor de uitkomst van het geschil, zo zal hierna blijken, ook niet uit.
17.Dan het door GGZ gestelde misbruik van die machtiging/pinpas. Uit de door GGZ overgelegde overzichten van bankmutaties over de periode van 2008 tot en met april 2012 blijkt dat er in ieder geval in de periode dat mevrouw [X] in Betsy Perk verbleef, opmerkelijk hoge betalingen zijn verricht in supermarkten, bij tankstations en bij winkels. Bovendien is aannemelijk dat die betalingen (deels) betrekking hadden op zaken die mevrouw [X] niet nodig had. Mevrouw [X], die inmiddels is overleden, was immers een aan huis gekluisterde, aan een rolstoel gebonden vrouw die geen auto had en weinig contact met derden. Zij maakte voor de warme maaltijden gebruik van “tafeltje dekje” en haar reguliere boodschappen werden in ieder geval vanaf 2010 gedaan door een huishoudelijke hulp. Ter zitting heeft [werknemer] erkend dat hij met de bankpas van mevrouw [X] zaken voor zichzelf heeft gekocht en heeft getankt. Een redelijke verklaring daarvoor heeft [werknemer] daarvoor echter niet gegeven. De betaalde benzinekosten staan immers in geen verhouding tot de reiskosten die [werknemer] heeft gemaakt voor mevrouw [X], hetgeen [werknemer] ook heeft erkend. Bovendien erkende [werknemer] dat hij met geld van mevrouw [X] voor zichzelf een fietsendrager heeft gekocht (in maart 2010) alsmede een computer in januari 2011.
18.Dat [werknemer] pinopnames geheel of ten dele ten goede van zichzelf heeft gebruikt, is eveneens voldoende aannemelijk geworden. GGZ heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd aangevoerd waarom de door [werknemer] opgenomen bedragen niet in een redelijke verhouding staan tot de aard van de huishouding van mevrouw [X] en de normaliter daaraan verbonden kosten. [werknemer] heeft het tegendeel onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat [werknemer] zonder enige redelijke verklaring in augustus 2011 € 10.000,00 heeft overgeboekt van de bankrekening van mevrouw [X] naar die van hemzelf. Weliswaar boekte hij vier dagen later € 9.000,00 terug, maar het restant werd pas op 16 april 2012, derhalve nadat hij daarop door [Y] was gewezen, teruggestort. Een overboeking d.d. 3 november 2011 van € 4.000,00 van de rekening van mevrouw [X] naar de rekening van [werknemer], betaalde [werknemer] pas op 15 april 2012 terug.
19.Aldus is voldoende aannemelijk geworden dat [werknemer] misbruik heeft gemaakt van de bankpas en zijn machtiging over de bankrekening van mevrouw [X] en daar meermalen betalingen voor en overschrijvingen naar zichzelf mee heeft gedaan. Dat mevrouw [X] hier toestemming voor had gegeven, heeft [werknemer] niet onderbouwd en doet aan het verwijtbare van zijn handelen niet af. Immers, wat ook zij van de formele toepasselijkheid en kenbaarheid van de door GGZ genoemde interne regels, als hulpverlener van mevrouw [X] diende hij zich te onthouden van dergelijke handelingen en dat moet hem als sociaal psychiatrisch verpleegkunde met zijn ervaring en staat van dienst volkomen duidelijk zijn geweest. Deze verplichting vloeit overigens ook voort uit het in hoofdstuk 4 artikel 6 van de Cao gegeven verbod direct of indirect geschenken, beloningen of provisie aan te nemen van, onder andere, personen met wie hij uit hoofde van zijn functie in aanraking komt.
20.Het voorgaande is dermate aan [werknemer] verwijtbaar dat dit op zich al een dringende reden voor ontslag oplevert. Immers, uit de gebleken gang van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat [werknemer] zijn positie als behandelaar van mevrouw [X] (bewust) heeft misbruikt door ten laste van haar bankrekening ongeoorloofde uitgaven ten behoeve van zichzelf te doen, regelmatig bedragen ten behoeve van zichzelf te pinnen en grote bedragen naar zijn eigen bankrekening over te maken. Daarmee heeft hij zijn verplichtingen als goed werknemer, maar ook die als sociaal psychiatrisch verpleegkundige grovelijk veronachtzaamd en misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin mevrouw [X] zich als cliënte en later als voormalige cliënte van GGZ zich ten opzichte van [werknemer], als haar (voormalig) behandelaar, bevond. Voor zover [werknemer] heeft aangevoerd dat zijn verwijtbare handelen niet in relatie staat tot zijn arbeidsovereenkomst met GGZ, miskent hij dat dit handelen reeds is begonnen in de tijd dat hij namens GGZ de behandelaar van mevrouw [X] was. Bovendien zijn de activiteiten van [werknemer] voor mevrouw [X] na 1 oktober 2010 een direct gevolg van zijn werkzaamheden als werknemer van GGZ in de periode daarvoor en zijn de door [werknemer] na 1 oktober verrichte werkzaamheden voor een groot deel dezelfde gebleven. Het beroep van [werknemer] op zijn persoonlijke omstandigheden, maakt het voorgaande, gelet op de ernst daarvan, niet anders.
21.Dit leidt er toe dat de arbeidsovereenkomst, zo die nog bestaat, op grond van een dringende reden per 19 december 2012 dient te worden ontbonden. De verwijten die GGZ [werknemer] overigens maakt, kunnen gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
Nu de arbeidsovereenkomst, zo die nog bestaat, wordt ontbonden wegens een dringende reden, is er geen ruimte om een ontbindingsvergoeding toe te kennen.
23.Er zijn termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren.
De beslissing
De kantonrechter:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog bestaat, tussen partijen met ingang van 19 december 2012.
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 18 december 2012 in het openbaar uitgesproken.