RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Almelo
Zaaknummer : 364634 EJ VERZ. 157/11 (jho)
Beschikking van de kantonrechter d.d. 15 maart 2011 in de zaak van:
[verzoekster]
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats]
verzoekster
hierna te noemen [verzoekster]
gemachtigde: mr. A. Akman
verbonden aan Akman Juridisch Advies te Oldenzaal
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats] en [adres]
verweerder
hierna te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp
advocaat te Hengelo
Het procesverloop
1. Op 27 januari 2011 is ter griffie ingekomen het verzoekschrift van [verzoekster]
hierna ook wel [verzoekster] te noemen, strekkende tot ontbinding op de voet van het
bepaalde in artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van haar arbeidsovereenkomst met
[verweerder]. Bij het verzoekschrift behoort een aantal producties.
2. Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 februari 2011. [verweerder] heeft zich
verweerd. Partijen hebben hun standpunten nader mondeling toegelicht en door hun
gemachtigden doen bepleiten. Mr Van Gurp heeft zich daarbij bediend van een
pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de behandeling.
3. De inhoud van alle processtukken geldt als hier ingelast en herhaald.
4. De beschikking is op vandaag bepaald.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
1. In deze procedure staat op grond van hetgeen de een heeft gesteld of verklaard en de
ander heeft erkend danwel niet of niet voldoende gemotiveerd heeft betwist het
navolgende genoegzaam vast.
2. [verzoekster] is een familiebedrijf dat zich beweegt in de staalbouw. [verweerder] is op dit
moment 53 jaar oud. Hij werkt in loondienst bij [verzoekster] sinds 16 juli 1973 en heeft
dus ruim 37 dienstjaren. Hij vervulde laatstelijk de functie van medewerker op de knip-
en zetafdeling en hij ontvangt daarvoor een salaris groot € 1.320,72 bruto per maand,
exclusief vakantiegeld. Als gevolg van beperkingen is hij niet volledig inzetbaar. Naast
salaris ontvangt hij een WIA – uitkering vanwege die beperkingen. Hij is inmiddels al
een paar maanden vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
3. Feitelijk hield [verweerder] zich bij [verzoekster] dagelijks bezig met een drietal taken. Hij
was betrokken bij het maken en samenstellen van zogeheten ankersets, bij het knip- en
zetwerk en hij werkte deels in het magazijn. Partijen zijn het er wel over eens dat ook
[verzoekster] vanwege de verbondenheid met de bouwwereld nu last heeft van de gevolgen
van de al enige tijd durende economische en financiële crisis. Er wordt minder gebouwd
en dus wordt er minder staal verbruikt in de constructies.
4. [verzoekster] stelt onder verwijzing naar het rekest en hetgeen daarover ter zitting door een
van haar directeuren en haar gemachtigde is verklaard, dat de financiële gevolgen van
de crisis voor [verzoekster] zodanig ernstig zijn, dat een eind is gekomen aan een tijd van
positieve bedrijfsresultaten. Was de winst in 2008 nog ongeveer 2,2 miljoen euro en in
2009 ruim € 700.000,00, in het jaar 2010 was sprake van een negatief resultaat van
ongeveer € 1.750.000,00. Mitsdien een verlies van bijna 2,5 miljoen euro ten opzichte
van 2009. Voor 2011 is een lichte winst geprognosticeerd. Het herstel in de bouw is nog
niet in zicht en kan nog wel tot na 2012 op zich laten wachten. Zij is van oordeel dat op
dit moment bij een vrijwel niet te beïnvloeden omzetvolume en winstmarge niets anders
rest dan snijden in de kosten. Zij heeft de keus gemaakt om een deel van haar bestaande
activiteiten bij derden onder te brengen en aldus uit te besteden en voorts om een aantal
werknemers in aanmerking te brengen voor beëindiging van het dienstverband.
5. Zij stelt dat als gevolg van de krimp in de activiteiten en van het uitbesteden van werk
aan derden juist de positie van [verweerder] grotendeels is komen te vervallen. Hij is
daarom een van de achttien werknemers aan wie wegens bedrijfseconomische redenen
een beëindigingsvoorstel is gedaan. Zestien werknemers zouden het voorstel, dat
grofweg inhield vier maand opzegtermijn, vrijstelling van werkzaamheden en een
vergoeding volgens de kantonrechtersformule met 0,5 als C-factor, hebben
geaccepteerd. [verweerder] is de enige van de achttien voor wie een ontbindingsverzoek
is ingediend.
6. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek. De kantonrechter begrijpt zijn standpunt
aldus dat hij op zich niet betwist dat, indien er gecijferd gaat worden, begrip valt op te
brengen voor de keus van [verzoekster] om op de hiervoor genoemde wijze de kosten en
uitgaven te beperken. Hij vraagt zich wel af of het zo drastisch moet dat ook zijn positie
moet komen te vervallen. Ter zitting heeft hij aangegeven dat er, alles bij elkaar
opgeteld, voor hem wellicht best nog wel voldoende werk over blijft om zijn beperkte
salaris waard te kunnen zijn. Hij stelt mogelijk ook nog wel wat anders (erbij) te kunnen
doen dan de werkzaamheden tot aan zijn vrijstelling. Daarnaast beroept hij zich op een
onvoorwaardelijke toezegging van de vader van de huidige twee directeuren,
inhoudende dat hij nooit weg zou hoeven bij het bedrijf. In geval van ontbinding
verzoekt hij hem een vergoeding volgens factor C=4 toe te kennen in verband met de
grote nadelige gevolgen van het verlies van een baan voor hem.
7. De kantonrechter heeft lang nagedacht over dit verzoek. Het is lastig. Als gekeken
wordt naar de door [verzoekster] in het geding gebrachte en door [verweerder] niet
gemotiveerd betwiste cijfers, dan is er genoeg ruimte om aan te nemen dat sprake is van
bedrijfseconomische noodzaak om van een aanmerkelijk aantal medewerkers afscheid te
nemen en aldus de loonkosten kleiner te maken. In het belang van de toekomst van een
bedrijf moet een werkgeefster keuzes als deze kunnen maken. Uitbesteding van
werkzaamheden aan derden kan ook zeer wel een kostenbeperkende maatregel zijn.
Gevolg daarvan is dat arbeidsplaatsen in het bedrijf zelf komen te vervallen. Niet
gezegd kan worden dat [verzoekster] niet te verdedigen keuzes heeft gemaakt.
8. Toch zal de kantonrechter in het geval van [verweerder] beslissen dat het hem
betreffende en hem treffende verzoek moet worden afgewezen. Voor die beslissing is in
het bijzonder redengevend dat aannemelijk is geworden dat een eventueel verlies van
baan voor [verweerder] tot gevolg zal hebben dat hij met zijn fysieke beperkingen, zijn
leeftijd en zijn eenzijdige arbeidsverleden nooit meer aan het werk zal komen bij een
andere baas. Voorzienbaar is dat hij na de uitkeringsperiode geheel of gedeeltelijk op
een uitkering op bijstandsniveau zal worden teruggeworpen. Hij heeft, naar de
kantonrechter begrepen meent te hebben, een eigen woning met overwaarde en zal die
overwaarde eerst grotendeels moeten “opeten” voordat hij aanspraak op bijstand kan
maken.
9. Bij de beslissing speelt ook mee dat [verzoekster] een relatief groot bedrijf is met meer dan
vijftig werknemers. De beslissing van de directie en (tevens) aandeelhouders om
achttien en juist deze achttien werknemers, onder wie [verweerder], te laten afvloeien,
minder dan het aantal waarvoor de toestemming van de directeur van het CWI nodig is,
is niet getoetst door een ondernemingsraad. [verzoekster] heeft geen OR. Op de totale
jaarlijkse loonsom van het bedrijf is de grofweg € 18.000,00 tot € 20.000,00 van
[verweerder] een betrekkelijk geringe. Het is waar dat het in 2009 minder ging met het
bedrijf en in 2010 slecht. Voor 2011 zijn de vooruitzichten iets positief. De winsten over
de jaren 2008 (2,2 miljoen) en 2009 (ruim € 700.000,00) zijn toegevoegd aan een
reserve. Uit de financiële stukken blijkt dat die reserve behoorlijk is. Het verlies over
2010 kan er mee worden opgevangen.
10. De kantonrechter heeft voorts kennisgenomen van het uit die stukken blijkende feit dat
zowel met betrekking tot 2008 als 2009 aan de drie aandeelhouders (vader en twee
zoons [verzoekster) dividend ter grootte van twee miljoen euro is uitgekeerd. Bij
dergelijke bedragen is het jaarsalaris van [verweerder] relatief gering. Inmiddels zijn
tenminste zestien en misschien al wel zeventien collega’s met een regeling afgevloeid.
[verzoekster] heeft daarmee een groot deel van de voorgestane bezuinigingen gerealiseerd.
Hoewel dat misschien best even zoeken zal worden wil het de kantonrechter voorkomen
dat in een groot bedrijf als [verzoekster] werk voor [verweerder] moet kunnen worden
gevonden waarmee hij zijn salaris waard kan zijn. Dat zal helemaal het geval zijn indien
in de loop van dit jaar of volgend jaar de markt weer aantrekt.
11. [verweerder] is een kwetsbare werknemer. In dit tijdsgewricht werken dienstverbanden
van ongeveer 37 jaar bij een jong bij de baas begonnen werknemer niet in het voordeel
van zo’n werknemer. Collega kantonrechters hebben wel eens en terecht overwogen, dat
een dienstverband niet een kwestie van zegeltjesplakken is. Waarmee gezegd wil zijn
dat het niet zo kan zijn dat een werknemer bij heel veel dienstjaren niet meer of slechts
met een hele hoge ontbindingsvergoeding heengezonden zou kunnen worden. Voor
[verweerder] is dat vanwege zijn beperkingen echter anders. De gevolgen van ontslag
zouden voor hem, in vergelijking met het hiervoor onder de loep gelegde belang van
[verzoekster], te ingrijpend zijn. [verweerder] heeft belang bij behoud van zijn baan en niet
bij een vergoeding zoals deze door [verzoekster] aan hem en de anderen is aangeboden. De
kantonrechter kan op dit moment niet inschatten of wellicht zelfs de C=4 factor passend
zou zijn indien toch ontbonden zou zijn worden. Dat komt omdat nu niet kan worden
overzien welke schade [verweerder] uiteindelijk zal blijken te lijden. Daarom komt het
wenselijker voor hem de baan bij [verzoekster] te laten behouden. Het is dan aan de
werkgeefster om al of niet (weer) van zijn diensten gebruik te gaan maken.
12. Voor de kantonrechter weegt ook de mededeling van [verweerder] over de toezegging
die de voormalig directeur, thans nog aandeelhouder, [verzoekster] senior hem heeft
gedaan nadat hij als gevolg van een tweetal hem in het verleden op het werk overkomen
ongevallen voor een groot gedeelte arbeidsongeschikt is geraakt. Verzoekster heeft die
toezegging niet betwist. Hoewel gewijzigde omstandigheden vanzelfsprekend met zich
kunnen brengen dat een werkgeefster aan zo’n toezegging niet meer gehouden zou
kunnen worden, moet er hier van worden uitgegaan dat de crisis, hoe zeer ook lastig,
voor [verzoekster] nog niet zodanig nadelige gevolgen heeft gehad dat met de toezegging
van [verzoekster] senior geen enkele rekening meer zou mogen worden gehouden.
12. In de bijzonderheden van deze zaak is de reden gelegen om te bepalen dat partijen hun
eigen proceskosten moeten dragen.
De beslissing
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af en compenseert de proceskosten tussen
partijen met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr J.H. Olthof, kantonrechter te Almelo in de rechtbank Almelo, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.