RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
Parketnummer: 13/420975-07
BESCHIKKING IN HOGER BEROEP
Gezien de akte rechtsmiddel met appèlmemorie van de officier van justitie
in het arrondissement Amsterdam tegen de beschikking d.d. 15 juni 2007 van de
rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het
arrondissement Amsterdam, ingekomen ter griffie van deze rechtbank d.d. 19 juni 2007,
waarbij de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986
wonende te [adres],
onmiddellijk in vrijheid is gesteld door de rechter-commissaris.
PROCEDURE
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder die betrekking
hebben op de voorlopige hechtenis van verdachte, en heeft in raadkamer de
officier van justitie en de raadsvrouw, mr. M.J. Kikkert, van verdachte
gehoord.
HET APPEL
Aan de orde is het beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van
de rechter-commissaris verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen bij
gelegenheid van de toetsing van diens inverzekeringstelling.
Verdachte is op 14 juni 2007 om 4.10 uur aangehouden en om 13.33 uur in
verzekering gesteld. De officier van justitie heeft met ingang van 15 juni
2007 om 9.42 uur het bevel tot inverzekeringstelling verlengd voor ten
hoogste drie dagen. Op 15 juni 2007 werd verdachte ter toetsing van de
inverzekeringstelling om 16.42 uur aan de rechter-commissaris voorgeleid.
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat de inverzekeringstelling van
verdachte niet onrechtmatig is, maar heeft verdachte "desondanks"
onmiddellijk in vrijheid gesteld. Daartoe heeft de rechter-commissaris
overwogen dat niet valt in te zien, in het licht van de nog te verrichten
onderzoekshandelingen (zo begrijpt de rechtbank), dat de verlenging van de
inverzekeringstelling dringend noodzakelijk is.
Dit oordeel miskent, hoewel uitdrukkelijk door de rechter-commissaris in
diens beslissing opgenomen, dat artikel 59a lid 5 van het Wetboek van
Strafvordering de rechter-commissaris 'slechts' de bevoegdheid geeft de
verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen indien hij de
inverzekeringstelling onrechtmatig oordeelt. In dat verband dient de
rechter-commissaris te toetsen (zo volgt ook uit de Kamerstukken II 1992/93,
21 225, nr. 13) of:
- sprake is van een redelijk vermoeden van schuld;
- sprake is van een verdenking ter zake een strafbaar feit waarvoor voorlopige
hechtenis is toegelaten;
- de inverzekeringstelling in het belang is van het onderzoek;
- de vormvoorschriften terzake inverzekeringstelling in acht zijn genomen;
- de inverzekeringstelling niet in strijd is met het ongeschreven recht, meer
in het bijzonder de beginselen van een goede procesorde.
Aangenomen moet worden dat de rechter-commissaris de inverzekeringstelling
van verdachte hieraan volledig heeft getoetst en geen onrechtmatigheden heeft
geconstateerd, in welk geval hij verdachte niet in vrijheid had mogen stellen.
Voorzover de rechter-commissaris tot uitdrukking heeft willen brengen dat de
toetsing van de inverzekeringstelling van verdachte, op verzoek van de
officier van justitie, ook het bevel tot verlenging van de
inverzekeringstelling omvat, oordeelt de rechtbank dat een dergelijk
uitgangspunt geen steun vindt in de wet, noch in de wetsgeschiedenis.
BESCHIKKENDE
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep van de officier van
justitie gegrond.
De rechtbank vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris en beveelt
dat aan het bevel tot inverzekeringstelling uitvoering zal worden gegeven.
Aldus gedaan in raadkamer van 10 september 2007 door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker, H.M.J. Quaedvlieg, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Schilp, griffier,
mr. J. Piena, voorzitter,
R. Schilp, griffier