RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/371 HUUR
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.J.G. Tijhuis,
en
de Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres voor het kalenderjaar 2007 herzien tot een bedrag van € 2.616,- en de te veel uitgekeerde toeslag ten bedrage van € 521,- teruggevorderd
Bij besluit van 13 december 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak te doen.
Overwegingen
1.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Wat eiseres aanvoert leidt volgens verweerder niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom niet-ontvankelijk verkaard.
1.2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij was toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), wat onder meer inhoudt dat al haar post – door middel van een zogenoemde postblokkade – naar de bewindvoerder is gezonden. Pas na de beëindiging van de WSNP op 28 juli 2010 is zij op de hoogte gesteld van het besluit van 3 februari 2010. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder, gezien deze omstandigheden, de termijnoverschrijding verschoonbaar had moeten achten.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
2.2. In afwijking van artikel 6:8 van de Awb vangt ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
2.3. Blijkens het bepaalde in artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel, bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
3.1. De rechtbank stelt vast dat de dagtekening van het primaire besluit 3 februari 2010 is. De bezwaartermijn is dan ook begonnen op 4 februari 2010 en geëindigd op
17 maart 2010.
3.2. Het bezwaarschrift van eiseres van 30 september 2010 is eerst acht maanden na het einde van de bezwaartermijn, te weten op 4 oktober 2010, door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dan ook niet tijdig ingediend.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat de reden die eiseres voor de te late indiening heeft aangevoerd aanleiding geeft de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank acht hierbij van belang dat aan eiseres, nadat zij was toegelaten tot de WSNP, een bewindvoerder toegewezen heeft gekregen. Nu eiseres niet de vrijheid had om zelf een bewindvoerder te kiezen en de bewindvoerder niet een door eiseres zelf gekozen gemachtigde is, is de rechtbank van oordeel dat eventuele nalatigheid van de in het kader van de WSNP aan eiseres toegewezen bewindvoerder niet voor haar rekening en risico dient te komen.
4.1. Gezien het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
4.2. De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75, van de Awb en verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep te veroordelen, welke kosten onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair worden begroot op een bedrag van € 437,- (1 punt voor het beroepschrift x wegingsfactor 1). Omdat eiseres op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd dienen de proceskosten betaald te worden aan de griffier van de rechtbank.
4.3. Ingevolge artikel 8:74, tweede lid, van de Awb dient het griffierecht van € 41,- aan eiseres te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,- (vierhonderd zevenendertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat Staat der Nederlanden het griffierecht ten bedrage van € 41,- (zegge: eenenveertig euro) aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
J.J.M. Tol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.
De griffier, De rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB