RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT TEAMS KANTON
Kenmerk : CV 13-11255
Datum : 30 september 2013
515
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
hierna[eiseres],
gemachtigde: mr. M.J. Keuss,
de besloten vennootschap met beperkt aansprakelijkheid KOP OF MUNT B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna Kop of Munt,
gemachtigde: mr. A.F. Bungener.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- -
de dagvaarding van 26 april 2013 inhoudende de vordering van [eiseres], met producties;
- -
de conclusie van antwoord van Kop of Munt met producties.
Vervolgens is bij tussenvonnis van 17 juni 2013 bepaald dat een comparitie van partijen werd gelast. Deze is op 20 augustus 2013 gehouden. Voorafgaand aan deze comparitie zijn nog stukken ingediend. Ter comparitie is [eiseres] verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Namens Kop of Munt is [naam] verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en over en weer op elkaar gereageerd en daarbij ook vragen beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd.
Daarna is vonnis bepaald.
Vordering
2.
[eiseres] vordert veroordeling van Kop of Munt tot betaling van € 116.442,00 bruto ter zake van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf [datum] tot aan de dag van voldoening en met veroordeling van Kop of Munt in de kosten van dit geding. [eiseres] stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is nu er sprake is van een valse of voorgewende reden. De arbeidsrelatie is niet duurzaam verstoord nu partijen nog steeds goed met elkaar samenwerken. Voorts zijn de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, mede de getroffen voorziening in aanmerking genomen en de kans voor haar op ander werk, te ernstig in vergelijking met het belang van Kop of Munt, het gevolgencriterium. De schade bestaat allereerst uit inkomensschade die [eiseres] begroot op € 87.403,00 gelet op de verwachte duur van haar werkeloosheid van 544 dagen. Daarnaast vordert [eiseres] schade als gevolg van het inleveren van haar auto van € 11.792,00. Bovendien heeft zij in het verleden afgezien van loonsverhogingen in ruil voor 8 extra vakantiedagen, waarvan de waarde € 4.616,00 bruto bedraagt. Ten slotte is er pensioenschade van € 12.631,00, aldus [eiseres].
Beoordeling
4.
Bij de beantwoording van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is geldt als uitgangspunt dat eerst aan de hand van alle omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden vastgesteld dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, voordat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding eventueel aan de werknemer moet worden toegekend. Daarbij is het enkele feit dat geen of een geringe voorziening voor de werknemer is getroffen, niet voldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook dan hangt het af van alle vast te stellen omstandigheden of voldaan is aan de in de wet neergelegde maatstaf die in de kern inhoudt dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
5.
Bij de beoordeling staat voorop dat uit de stukken noch uit de verklaringen zoals die ter terechtzitting zijn afgelegd is gebleken dat op [datum] een situatie was ontstaan waarbij een verder functioneren van [eiseres] bij Kop of Munt onmogelijk was geworden. Vast staat dat [eiseres] heeft verklaard dat indien haar teammedewerker zou moeten vertrekken, ook zij zou gaan, maar ook staat vast dat dit een emotionele uitbarsting betrof. Bij de vaststelling dat geen onomkeerbare situatie was ontstaan is allereerst van belang dat het een discussie betrof die binnen het [team] werd gevoerd en waarbij meningsverschillen over te nemen maatregelen niet in de openbaarheid zijn gekomen. Dat er binnen het [team] meningsverschillen zijn, mag in beginsel niet als een omstandigheid worden aangemerkt op grond waarvan een arbeidsovereenkomst zou moeten eindigen, ook niet in een situatie waarin [eiseres] kennelijk al eerder in het [team] discussie heeft gevoerd over het te voeren beleid. Het [team] is immers bij uitstek de plek waar een dergelijke discussie dient plaats te vinden en deelnemers dienen daar ook in alle veiligheid hun mening kenbaar kunnen maken. Dit geldt in het onderhavige geval temeer nu over het functioneren van het [team] al langere tijd discussie werd gevoerd en er zelfs met behulp van een externe kracht aan is gewerkt om dit functioneren te verbeteren. Bovendien is onweersproken gebleven dat de wijze van totstandkoming van het besluit van [datum] in strijd was met de hierover gemaakte afspraken. Dat gegeven maakt de uitbarsting van [eiseres] wellicht niet verstandig, maar dient er nog niet zonder meer toe te leiden dat er geen weg terug was. Overige feiten en omstandigheden die in dit geval tot het oordeel zouden moeten leiden dat [eiseres] vanaf dat moment niet te handhaven was, zijn niet gebleken.
6.
Voor zover door Kop of Munt in dit verband is betoogd dat [eiseres] in het verleden maatregelen die uiteindelijk zijn genomen niet loyaal heeft uitgevoerd, is dit niet gebleken. De voorbeelden die daarvan door Kop of Munt in dit geding zijn aangedragen overtuigen niet, dan wel zijn door [eiseres] afdoende toegelicht. In het bijzonder inzake het debat over de deeltijd WW is door [eiseres] toegelicht dat het hier een vergissing van haar betrof, terwijl overigens door [eiseres] weliswaar is verklaard dat zij het niet altijd eens is geweest met de genomen besluiten, maar dat deze wel steeds loyaal door haar zijn uitgevoerd. Hiertegenover zijn door Kop of Munt geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. De kwesties die ook in de stukken voor het UWV zijn genoemd overtuigen evenmin.
7.
Ter terechtzitting is namens Kop of Munt erkend dat de opmerkingen van [eiseres] tijdens het [team]-overleg ook door haar zijn geduid als een emotionele uitbarsting. Dat leidt ertoe dat die emotionele uitbarsting weliswaar niet goed te praten is, maar dat het vervolgens wel op de weg van Kop of Munt als goed werkgever had gelegen om daarna deze uitbarsting met [eiseres] te bespreken en te beoordelen of zij, ook na het wegzakken van die emoties, nog steeds bij haar standpunt bleef dat ze de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen, dan wel te bekijken of voortzetting daarvan mogelijk was. Vast staat dat Kop of Munt dit niet onmiddellijk heeft gedaan, maar dat pas op [datum] een nadere bespreking heeft plaatsgevonden, terwijl [eiseres] na [datum] haar werkzaamheden normaal heeft voortgezet.
8.
Dat [eiseres] op [datum] wederom zou hebben verklaard dat ze de arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen, is niet vast komen te staan. [eiseres] heeft bestreden dat dit door haar tijdens die bijeenkomst is verklaard. Zij heeft daarentegen verklaard dat haar slechts door Kop of Munt is meegedeeld dat ze na haar vakantie met een voorstel kon komen. Door Kop of Munt zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die haar stelling dat [eiseres] de arbeidsovereenkomst nog steeds wenste te beëindigen, staven. Kop of Munt heeft op dit punt ook geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan.
9.
Dat door Kop of Munt niet is geprobeerd de verstandhouding te normaliseren wordt ook bevestigd door de inhoud van de kort hierna geschreven e-mails. Vanaf [datum] heeft Kop of Munt toegewerkt naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder daarbij zich veel gelegen te laten liggen aan de wensen van [eiseres]. Verder heeft zij, zonder dat daar een voldoende zwaarwegende aanleiding aanwezig was, [eiseres] gedreigd met een ontslag op staande voet, hetgeen de verstandhouding verder heeft verslechterd in plaats van genormaliseerd.
10.
Aldus heeft Kop of Munt niet als goed werkgever gehandeld door [eiseres], die een langdurig dienstverband had terecht te laten komen in een traject waarbij alleen nog maar werd toegewerkt naar een einde van het dienstverband. Hiermee is het ontslag in strijd met goed werkgeverschap en dus kennelijk onredelijk te achten.
11.
Nu het ontslag reeds op die grond als kennelijk onredelijk wordt aangemerkt, behoeven de door [eiseres] aangevoerde gronden geen bespreking meer.
12.
Vervolgens dient beoordeeld te worden welke schadevergoeding [eiseres] toekomt. Daarbij heeft te gelden dat de hoogte van de vergoeding dient te worden vastgesteld op basis van artikel 6:97 ev BW; aan de hand van de naar verwachting door de werknemer als gevolg van het ontslag te lijden schade, aangeknoopt bij de mate waarin de schade aan de werknemer resp. werkgever valt toe te rekenen en gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever. Daarbij ligt het op de weg van [eiseres] om de gestelde schade te onderbouwen en bij betwisting afdoende toe te lichten en te staven.
13.
Bij de bepaling van de hoogte van de schade geldt dat de verwachte inkomensschade op het moment van het kennelijk onredelijk ontslag van [eiseres] moeilijk is vast te stellen, nu zij blijkens de mededeling van [eiseres] voorafgaand aan dat ontslag al voornemens was een eigen bedrijf te beginnen en is gebleken dat zij dat inmiddels ook heeft gedaan, terwijl [eiseres] verder heeft verklaard dat zij "haar eigen klanten" ook nog tijdens het dienstverband heeft mogen benaderen. Bovendien staat vast dat zij uit haar eigen bedrijf inkomsten genereert. Weliswaar heeft [eiseres] tijdens de zitting verklaard dat dit slechts geringe inkomsten zijn, dat maakt een en ander niet anders, nu verwacht mag worden dat deze inkomsten na de aanloopfase zullen toenemen en dat dit ook de verwachting mocht zijn ten tijde van het ontslag op [datum].
14.
Dat leidt ertoe dat een bepaling van de omvang van de schade op basis van het thans door [eiseres] aangeleverde materiaal niet te begroten valt, omdat de te verwachten schade niet gekoppeld kan worden aan de te verwachten duur van de werkeloosheid. Verder staat wel vast dat [eiseres] thans een WW-uitkering ontvangt, maar de hoogte van die uitkering is door [eiseres] niet ingebracht. Daarbij komt dat op basis van de startersregeling een korting van 29% over de periode tot en met [jaartal] wordt toegepast. Het komt, mede in aanmerking genomen dat [eiseres] al vanaf [datum] is vrijgesteld van arbeid en verder wel tot [datum] volledig is doorbetaald, alsmede de omstandigheid dat [eiseres] activiteiten voor haar eigen bedrijf heeft kunnen opstarten, redelijk voor om [eiseres] nog gedurende [jaartal] een aanvulling op haar WW-uitkering toe te kennen tot aan haar bruto salaris van € 6000,00 bruto, vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
15.
Deze schade is ook geheel aan Kop of Munt toe te rekenen, nu het Kop of Munt is geweest die heeft aangestuurd op het einde van het dienstverband. Dat ook door [eiseres] in dit laatste stadium wellicht geen duidelijke signalen zijn afgegeven dat ze het dienstverband in stand wilde laten, valt bij de berekening van de schade niet aan [eiseres] toe te rekenen. Nu de exacte WW-uitkering in dit geding door [eiseres] niet is ingebracht kan de precieze schade in dit geding niet op een bedrag worden vastgesteld en wordt Kop of Munt veroordeeld tot aanvulling van de WW-uitkering van [eiseres] als hierna te melden.
16.
Met betrekking tot de overige gestelde schade geldt dat [eiseres] deze tegenover de betwisting van de zijde van Kop of Munt, onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. [eiseres] heeft volstaan met de vermelding van de verschillende bedragen in de dagvaarding en verder daarin geen nadere onderbouwing gegeven. Ook ter terechtzitting is een nadere toelichting achterwege gebleven, terwijl ook niet is aangeboden nadere stukken in het geding te brengen die deze schade nader kunnen staven. Reeds op deze grond komen deze schadeposten niet voor toewijzing in aanmerking.
17.
Voor zover Kop of Munt nog heeft aangevoerd dat zij niet in staat is een schadevergoeding te betalen, wordt dit verweer gepasseerd. De enkele mededeling dat er de afgelopen jaren verlies is geleden en dat het eigen vermogen negatief is, is onvoldoende om tot een zo verregaande conclusie te leiden.
18.
Bij deze uitslag wordt Kop of Munt als overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
veroordeelt Kop of Munt om aan [eiseres] te betalen een bedrag gelijk aan de aanvulling op de door [eiseres] ontvangen WW-uitkering tot € 6.000,00 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, vanaf [datum] tot [datum] ter zake van schadevergoeding in verband met het kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Kop of Munt in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht
|
€
|
448,00
|
- voor het exploot van dagvaarding
|
€
|
92,82
|
- voor salaris van gemachtigde
|
€
|
1.400,00
|
|
|
|
In totaal:
|
€
|
1.940,82
|
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
|
De kantonrechter
|