RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT
Kenmerk : CV 13-30152
Datum : 20 december 2013
178
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
1.[eiser 1]
en
2. [eiser 2]
beiden wonende te Amsterdam
eisers
gemachtigde: mr. B. Külbs
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amsterdam Horeca Holding B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
niet verschenen
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Eisers hebben bij dagvaarding van 8 november 2013 een vordering ingesteld tegen gedaagde Gedaagde is niet in de procedure verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1.
Eisers vorderen primair ontbinding van een tussen hen en gedaagde met ingang van 1 juli 2012 gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] met ontruiming van het gehuurde, wegens het niet stellen van een bankgarantie ter hoogte van € 5.897,13, subsidiair veroordeling tot het alsnog stellen van de bankgarantie. Voorts veroordeling tot betaling van een na sommatie d.d. 16 mei 2013 vervallen boete ter hoogte van € 38.250,00 en doorbetaling van die boete ad € 250,00 per dag tot aan de ontbinding, dan wel tot het moment dat de bankgarantie wordt gesteld.
2.
Eisers beroepen zich bij hun vorderingen op artikel 6 van de huurovereenkomst jo. artikel 34 van de van toepassing zijnde Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte (AV).
3.
In artikel 6 van de overgelegde huurovereenkomst hebben partijen vastgesteld dat een overeengekomen bankgarantie bij ondertekening van de huurovereenkomst nog niet is gesteld/waarborgsom nog niet is betaald. Partijen komen overeen dat dit in ieder geval voor de ingebruikname van het gehuurde zal zijn gebeurd en dat dit een voorwaarde is voor het verschaffen van het huurgenot.
4.
Artikel 34 van de genoemde Algemene Bepalingen luidt als volgt: Indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de huurovereenkomst en in deze algemene bepalingen opgenomen voorschriften verbeurt huurder aan verhuurder, voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250,00 per kalenderdag voor elke kalenderdag dat huurder in verzuim is. Het vorenstaande laat onverlet het recht van verhuurder op volledige schadevergoeding, voor zover de geleden schade de verbeurde boete overtreft.
5.
Naar zijn aard is de verplichting tot het stellen van een bankgarantie gelijk te stellen aan het direct storten van een waarborgsom. In de huurovereenkomst zijn partijen dit alternatief ook met zoveel woorden overeengekomen. Als sanctie op het niet nakomen van de verplichting is in eerste instantie overeengekomen opschorting van de verplichting tot het verschaffen van het huurgenot. Hiervan is kennelijk geen gebruik gemaakt. Thans vorderen eisers de onder 1 genoemde boete op grond van het hierboven geciteerde artikel 34 van de Algemene Bepalingen.
6.
Daargelaten dat reeds een andere sanctie was overeengekomen lijkt deze bepaling het oog te hebben op andere verplichtingen dan het stellen van een bankgarantie/storten van een waarborgsom. Bovendien verklaart het artikel zichzelf buiten toepassing indien een meer specifiek op het geval toegesneden boetebepaling toepasselijk is. Daar lijkt sprake van te zijn nu in artikel 26.2 van de overgelegde Algemene Bepalingen een boete wordt gesteld op het niet tijdig betalen van een geldsom. Verder hadden en hebben, los van overeengekomen sancties, eisers hoe dan ook de mogelijkheid nakoming te vorderen van de overeengekomen verplichting in kwestie.
7.
Geoordeeld wordt mitsdien, dat de ingeroepen bepaling, die bovendien tot een disproportioneel resultaat heeft geleid in verhouding met de geschonden verplichting, niet op het gegeven geval van toepassing is, wat met zich meebrengt dat de vordering tot betaling van de boete als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.
8.
Geoordeeld wordt dat de gestelde wanprestatie, mede gelet op het bovenstaande, de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt. Ook dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen.
9.
Het bovenstaande betekent dat de subsidiaire vordering tot nakoming toewijsbaar is. Nu geen betaling van het betreffende bedrag als waarborgsom en ook geen dwangsom is gevorderd, is deze veroordeling evenwel niet afdwingbaar te maken.
10.
Nu de vordering grotendeels als kennelijk ongegrond wordt afgewezen en voor het overige niet op een wijze is ingesteld dat de gevraagde veroordeling tot nakoming afdwingbaar is, dienen de door eisers gemaakte proceskosten als nodeloos aangewend voor eigen rekening te blijven.