VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op de inleidende dagvaarding, inhoudende de vordering van [eiser], met omvangrijke producties van 18 juni 2012 en de namens [eiser] genomen akte inbreng producties heeft PPG bij conclusie van antwoord met producties gereageerd. Bij instructie tussenvonnis van 11 september 2012 is besloten tot schriftelijk voortprocederen, waarna de volgende processtukken zijn genomen:
Vervolgens heeft op verzoek van [eiser] op 18 februari 2013 een pleidooi plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [eiser], vergezeld van zijn gemachtigde, verschenen. PPG is verschenen bij [naam], vergezeld van hun gemachtigde. De beide gemachtigden hebben mede aan de hand van een pleitnota gepleit. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting handgeschreven aantekeningen gemaakt, welke aan het procesdossier zijn toegevoegd.
De zaak staat voor vonnis.
Bandbreedte:
Voor de uitvoering van de afspraak uit de CAO 2010-2011 “Protocol levensloop” is een bedrag beschikbaar van € 1.009.987,- voor alle werknemers geboren tussen 1 januari 1950 en 31 december 1954 en die op 31 december 2010 in dienst waren bij PPG. De te besteden brandbreedte is de ruimte tussen 4% van de loonsom ten opzichte van de VUT voorzieningen in een jaar.
1.13. De gemachtigde van [eiser] bericht PPG Coatings Nederland BV bij brief van 27 maart 2012 dat [eiser] recentelijk kennis heeft gekregen van het Protocol Extra Pensioenstorting bij de CAO. [eiser] maakt op die regeling aanspraak. PPG wijst die aanspraak af.
vordering
2.
[eiser] vordert bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
een verklaring voor recht dat PPG Industrial Coatings BV en/of PPG Coatings Nederland BV onrechtmatig jegens [eiser] heeft/hebben gehandeld dan wel jegens [eiser] wanprestatie heeft/hebben gepleegd;
-
PPG Industrial Coatings BV of PPG Coatings Nederland BV te veroordelen tot betaling van:
€ 80.865,44 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf 1 september 2011, door storting in een door [eiser] aan te wijzen pensioenfaciliteit;
voorzover de vordering tot storting van het bedrag van € 80.865,44, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, in de pensioenfaciliteit wordt afgewezen, PPG Industrial Coatings BV en/of PPG Coatings Nederland BV te veroordelen tot betaling van de VUT-vergoeding, zoveel mogelijk op een wijze waarbij het bedrag in een door [eiser] aan te wijzen pensioenfaciliteit wordt gestort;
de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
Ter onderbouwing van de vordering voert [eiser] samengevat het navolgende aan.
3.
[eiser] is in 2000 opnieuw een arbeidsovereenkomst met Sigma Coatings BV, thans geheten PPG Coatings Nederland BV, aangegaan. Vervolgens is hij door Sigma Coatings BV in Polen gedetacheerd, waartoe een detacheringsovereenkomst is opgesteld. De detacheringsovereenkomst is op 1 augustus 2008 geëindigd. Aan de arbeidsovereenkomst tussen Sigma Coatings BV en [eiser] is toen geen einde gekomen.
Naast de (slapende) arbeidsovereenkomst met Sigma Coatings BV is [eiser] op 23 juni 2008 een arbeidsovereenkomst met PPG Sàrl aangegaan, bij welke vennootschap hij op 1 augustus 2008 in dienst is getreden. De arbeidsovereenkomst met PPG Sàrl is bij beëindigingsovereenkomst van 12 januari 2011 op 31 januari 2011 geëindigd. De (slapende) arbeidsovereenkomst van [eiser] met thans PPG Coatings Nederland BV is niet geëindigd en bestaat nog steeds.
In de beëindigingsovereenkomst is weliswaar een finale kwijting opgenomen, maar die bepaling ziet alleen op de arbeidsovereenkomst van [eiser] met PPG Sàrl en niet (tevens) op de arbeidsovereenkomst van [eiser] met PPG Industrial Coatings BV, althans PPG Coatings Nederland BV.
4.
In 2008 wenste [eiser] zijn functie bij PPG Sàrl het liefst vanuit Nederland te vervullen en daarvoor een dienstverband met PPG Industrial Coatings BV aan te gaan. Voor een belangrijk deel van zijn werkzaamheden moest hij ook in Nederland zijn. Vanwege Zwitserse regelgeving met betrekking tot de vennootschapsbelasting had PPG belang dat [eiser] in dienst zou treden van PPG Sàrl en dat hij zijn functie vanuit Zwitserland zou vervullen.
Aan de wens van PPG heeft [eiser] voldaan onder de voorwaarde dat zijn arbeidsvoorwaarden bij indiensttreding in Zwitserland niet slechter zou zijn dan de arbeidsvoorwaarden bij indiensttreding van de Nederlandse vennootschap en dat hij geen verworven rechten zou hoeven opgeven. In de overeenkomst met PPG Sàrl is dit onder meer aldus uitgewerkt dat bij gebreke van ontslagbescherming in Zwitserland op voorhand een vertrekregeling is overeengekomen, de openstaande vakantiedagen zijn afgekocht en het pensioen is voortgezet. Bij repliek heeft [eiser] een specifiek bewijsaanbod gedaan.
5.
In de arbeidsovereenkomst met Sigma Coatings BV, thans geheten PPG Coatings Nederland BV, is de CAO van toepassing verklaard. In de arbeidsovereenkomst is een zogeheten incorporatiebeding opgenomen. PPG heeft tijdens het dienstverband van [eiser] ook altijd jegens hem aan die CAO uitvoering gegeven, zoals met betrekking tot de vakantiedagen, ATV dagen en het pensioen.
6.
Op 1 januari 2006 is de VUT regeling afgeschaft. Over de gevolgen van de afschaffing van de VUT-regeling hebben de vakbonden met PPG afspraken gemaakt, die zijn neergelegd in bijlage VII bij de CAO 2011-2012. [eiser] heeft eerst eind 2011/begin 2012 van die regeling kennis gekregen en nagenoeg meteen daarop jegens PPG aanspraak gemaakt.
7.
Om voor de VUT-regeling in aanmerking te komen dient een werknemer volgens het Protocol Extra Pensioenstorting aan de volgende criteria te voldoen:
[eiser] voldoet aan beide criteria. Zijn dienstverband met PPG Industrial Coatings BV, althans PPG Coatings Nederland BV, is niet geëindigd, maar slapende gebleven en bestond daardoor ook op 31 december 2010 nog.
[eiser] berekent de aan hem toekomende VUT vergoeding op € 80.865,44 bruto.
8.
Voorzover [eiser] niet aan de criteria voor de VUT-regeling in bijlage VII (Protocol Extra Pensioenstorting) van de CAO 2011-2012 voldoet, dient op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 1 BW, de regeling ook op [eiser] van toepassing te worden verklaard.
Voorzover een bepaling in die regeling eraan in de weg staat dat de VUT-regeling op [eiser] van toepassing is, is een beroep op die bepaling op grond van artikel 6:248 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Ter onderbouwing voert [eiser] onder meer het navolgende aan. Op verzoek van PPG is [eiser] bij een Zwitserse vennootschap in dienst getreden, terwijl gezien zijn werkzaamheden en collega’s die een Europese functie uitoefenen, hij ook in dienst had kunnen zijn bij PPG Industrial Coatings BV. De positie van [eiser] is vergelijkbaar met zijn collega [naam 2] die voor de VUT-regeling in aanmerking is gekomen. PPG is een complexe internationale organisatie, zodat het werkgeversbegrip in de CAO 2011-2012 niet te beperkt moet worden uitgelegd. Bij indiensttreding bij PPG Sàrl is afgesproken dat [eiser] geen verworven rechten bij PPG zou verliezen en hij in arbeidsvoorwaardenrechtelijke zin er niet op achteruit zou gaan.
9.
PPG pleegt wanprestatie door aan [eiser] niet de VUT vergoeding toe te kennen. Voorzover hij voor de VUT vergoeding niet in aanmerking komt, heeft PPG onrechtmatig jegens hem gehandeld, althans jegens hem wanprestatie gepleegd door bij indiensttreding bij PPG Sàrl, althans ten tijde van het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst, hem er niet op te wijzen dat hij (mogelijk) zijn VUT rechten zou verliezen. Dit is ook in strijd met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW. In die periode bestonden al plannen om de resterende VUT-fondsen aan te wenden voor oudere werknemers. Als PPG [eiser] juist en volledig had geïnformeerd over de (mogelijke) gevolgen van zijn indiensttreding en beëindiging van zijn dienstverband bij PPG Sàrl dan had hij hier rekening mee kunnen houden.
verweer
10.
PPG voert verweer. PPG betwist dat na 1 augustus 2008 enige arbeidsovereenkomst met PPG (slapend) is voortgezet. Voorts is de CAO niet op de arbeidsovereenkomst met [eiser] van toepassing verklaard. [eiser] voldoet niet aan de criteria in bijlage VII bij de CAO. Het door [eiser] gevorderde bedrag is onjuist berekend. PPG is niet in verzuim gesteld, zodat geen wettelijke rente is verschuldigd. De VUT vergoeding is geen loon, zodat geen aanspraak op de wettelijke verhoging kan worden gemaakt. Ter onderbouwing voert PPG samengevat het navolgende aan.
11.
[eiser] is nimmer in dienst geweest bij PPG Coatings Nederland BV. [eiser] was in dienst van PPG Industrial Coatings BV en is vervolgens gedetacheerd in Polen, waarbij zijn arbeidsovereenkomst met PPG Industrial Coatings BV in stand bleef. Op 1 augustus 2008 is de arbeidsovereenkomst met PPG Industrial Coatings BV geëindigd en is [eiser] in dienst getreden bij PPG Sàrl. PPG Industrial Coatings BV heeft per 1 augustus 2008 ook een eindafrekening opgemaakt en het bedrag aan [eiser] uitgekeerd.
12.
In de beëindigingsovereenkomst met PPG Sàrl is mede ten behoeve van PPG een finale kwijting opgenomen. In die beëindigingsovereenkomst is Zwitsers recht van toepassing verklaard en is de Zwitserse rechter bevoegd verklaard. Het onderhavige geschil vloeit (mede) uit de beëindigingsovereenkomst voort, zodat de kantonrechter niet bevoegd is over het geschil te oordelen.
13.
PPG betwist dat de CAO 2011-2012 op [eiser] van toepassing is. Allereerst is in de arbeidsovereenkomst van PPG met [eiser] de (toen geldende) CAO niet van toepassing verklaard. Voorts valt [eiser] niet onder de in de CAO opgenomen definitie van werknemer, zodat ook om die reden de CAO niet van toepassing is. Aan de CAO is tijdens het dienstverband van [eiser] met PPG ook geen uitvoering gegeven. [eiser] heeft altijd hoge posities bij PPG bekleed en heeft steeds vrijelijk over zijn arbeidsvoorwaarden onderhandeld en daarover met PPG afspraken gemaakt.
14.
Voorzover de CAO op de arbeidsovereenkomst van [eiser] van toepassing is, voldoet [eiser] niet aan de criteria voor de VUT-regeling. Eén van de voorwaarden is dat [eiser] op 31 december 2010 in dienst moet zijn bij PPG. [eiser] was toen in dienst van PPG Sàrl, welke buitenlandse vennootschap bij de CAO geen partij is.
Voorzover [eiser] op de VUT-regeling in de CAO aanspraak kan maken, betwist PPG de hoogte van het gevorderde bedrag. Bij de berekening gaat [eiser] ten onrechte uit van 1 februari 2011. Dit dient 1 augustus 2008 te zijn. Alsdan is het te betalen bedrag € 28.000,00. Ter onderbouwing is een berekening van PricewaterhouseCoopers overgelegd.
15.
PPG betwist dat op grond van de redelijkheid en billijkheid [eiser] alsnog in aanmerking dient te komen voor de VUT regeling en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat PPG op de criteria in de CAO 2011-2012 een beroep doet. Zo wordt [eiser] ten opzichte van [naam 2] niet ongelijk behandeld. [naam 2] had een minder zware functie en minder verantwoordelijkheden dan [eiser] en verdiende (daardoor) minder dan de helft van het bruto salaris van [eiser]. Voor het geval PPG ten onrechte [naam 2] in aanmerking heeft laten komen voor de VUT-regeling betekent dat niet automatisch dat ook [eiser] daarvoor in aanmerking dient te komen. Voorts heeft mee te wegen dat bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] aan hem een vergoeding is toegekend die het gemis aan inkomsten tot zijn pensioneringsleeftijd goeddeels compenseert. Ook heeft mee te wegen dat op PPG geen verplichting rustte [eiser] te informeren over de VUT-regeling in de CAO.
16.
PPG betwist dat zij jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld of jegens hem wanprestatie heeft gepleegd. Zo betwist PPG dat bij de overstap van [eiser] naar PPG Sàrl met hem is afgesproken, dat er geen verworven rechten verloren zou gaan en alles gelijk zou blijven. De afspraken van [eiser] met PPG Sàrl zijn in de arbeidsovereenkomst nauwkeurig omschreven. Zo kreeg [eiser] een veel hoger salaris, moet het hogere salaris geacht worden eventuele verliezen te compenseren, werd hij deelnemer van het Pensioenfonds van PPG Sàrl, werd de pensioenregeling van [eiser] in Nederland premievrij gemaakt en was op de arbeidsovereenkomst Zwitsers recht van toepassing. [eiser] kan op een extra pensioenstorting geen aanspraak maken, zodat PPG bij zowel het totstandkomen van de arbeidsovereenkomst met PPG Sàrl als de beëindigingsovereenkomst met PPG Sàrl ook geen informatieplicht heeft geschonden. Hierbij dient te worden meegewogen dat [eiser] toen rechtskundige bijstand had en dat [eiser] van de CAO onderhandelingen op de hoogte was en daardoor in ieder geval ten tijde van de beëindigingsovereenkomst bekend was, althans had kunnen zijn, van de VUT regeling. Voorts was in de CAO van 2008 al opgenomen dat het voornemen bestond een bepaald bedrag voor een levensloopbijdrage voor de werknemers geboren tussen 1950 en 1954 te beschikking te stellen.
17.
PPG betwist de gevorderde wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Zo is een extra pensioenstorting geen loon in de zin van artikel 7:625 BW. Voorzover het wel als loon heeft te gelden, dient het bedrag, gelet op de omstandigheden van het geval, te worden gematigd.
beoordeling
geschil
18.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op storting van een pensioenbijdrage uit de gelden die PPG voor de VUT-regeling heeft gereserveerd in zijn pensioenfaciliteit.
arbeidsovereenkomst met PPG
19.
Voor het beantwoorden van deze vraag dient eerst te worden nagegaan of op 31 januari 2011 nog een arbeidsovereenkomst met PPG Industrial Coatings BV of PPG Coatings Nederland BV bestond.
20.
Uit hetgeen partijen hebben verklaard en aan stukken hebben overgelegd leidt de kantonrechter het navolgende af.
In augustus 2000 is [eiser] een dienstverband aangegaan met Sigma Coatings BV, thans geheten PPG Coatings Nederland BV. PPG Coatings Nederland BV heeft [eiser] gedetacheerd bij de Poolse onderneming Polifarb. Deze detachering had tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en PPG Coatings Nederland BV in stand bleef. Tijdens de detachering is op 2 december 2002 opgericht de thans geheten PPG Industrial Coatings BV.
PPG stelt dat (kort na die oprichting) een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan de arbeidsovereenkomst van [eiser] met PPG Coatings Nederland BV van rechtswege is overgegaan op PPG Industrial Coatings BV. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist.
De kantonrechter stelt vast dat in ieder geval op 22 december 2004 een driepartijen overeenkomst tussen [eiser], Polifarb Cieszyn-Wroclaw SA en Sigma Coatings Industry Nederlands BV (thans geheten PPG Industrial Coatings BV) tot stand is gekomen. In die overeenkomst wordt ervan uitgegaan dat [eiser] in dienst is van PPG Industrial Coatings BV en bij die vennootschap in dienst blijft. Voorts heeft [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het volgens hem nog steeds bestaande dienstverband met PPG Coatings Nederland BV vanaf (in ieder geval) eind december 2004 nog enige inhoud heeft gehad. Zo heeft [eiser] geen salarisstrook of brief of enig ander document overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] na december 2004 nog een dienstverband met PPG Coatings Nederland BV had.
De kantonrechter gaat er derhalve vanuit dat [eiser] (in ieder geval) vanaf eind december 2004 het dienstverband met PPG Coatings Nederland BV was geëindigd en [eiser] alleen in dienst was van PPG Industrial Coatings BV.
Op 1 augustus 2008 is aan dat dienstverband van [eiser] met PPG Industrial Coatings BV een einde gekomen. Dit is door PPG Industrial Coatings BV bevestigd bij brief van 8 juli 2008. Voorts is [eiser] met ingang van 1 augustus 2008 een nieuwe zelfstandige arbeidsovereenkomst aangegaan met PPG Sàrl, waarin zijn arbeidsvoorwaarden belangrijk zijn verbeterd. Aan de arbeidsovereenkomst met PPG Sàrl is met instemming van [eiser] op 1 februari 2011 een einde gekomen.
21.
Voor de beoordeling van het geschil dient voorts te worden nagegaan of de CAO op de arbeidsovereenkomst van [eiser] van toepassing is.
De kantonrechter is van oordeel dat in de arbeidsovereenkomsten van PPG met [eiser] geen incorporatiebeding is opgenomen. Het beroep van [eiser] op de detacheringsovereenkomst van 9 augustus 2000 faalt. Uit de terminologie en de aard van de overeenkomst volgt dat in die overeenkomst is verwezen naar de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en (toen geheten) Sigma Coatings BV en niet naar de CAO. De enkele stelling van [eiser] dat ten aanzien van algemene onderwerpen als vakantiedagen de CAO regeling is gevolgd, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat partijen de toepassing van de CAO op de arbeidsovereenkomst met de leidinggevende [eiser] zijn overeengekomen.
Voorts heeft voor de CAO 2011-2012 te gelden dat [eiser] voor de periode dat die CAO geldt niet in dienst was van één van de vennootschappen waarop de CAO van toepassing is verklaard. Zo is [eiser] al sedert 1 augustus 2008 niet meer in dienst van PPG Industrial Coatings BV en geldt de CAO niet voor werknemers van PPG Sàrl. Voorts is de leidinggevende [eiser] geen werknemer in de zin van artikel 1 sub c van de CAO 2011-2012.
Dit betekent dat de CAO 2011-2012 niet op de arbeidsovereenkomst van [eiser] van toepassing is.
22.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser] geen rechtstreeks beroep toekomt op bijlage VII Protocol Extra Pensioenstorting van de CAO 2011-2012. Allereerst is deze CAO niet op zijn arbeidsovereenkomst van toepassing. Ten tweede was [eiser] op 31 december 2010 niet in dienst bij PPG, waaronder niet is begrepen PPG Sàrl.
onrechtmatige daad/wanprestatie januari 2011?
23.
Alsdan rijst de vraag of PPG onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, althans jegens hem wanprestatie heeft gepleegd, door hem niet te wijzen op bijlage VII Protocol Extra Pensioenstorting van de CAO 2011-2012 waardoor hij die regeling niet heeft meegenomen in de beëindigingsovereenkomst met PPG Sàrl.
24.
De kantonrechter is van oordeel dat PPG geen wanprestatie heeft gepleegd, omdat zij in of omstreeks januari 2011 niet in een contractuele verhouding tot [eiser] stond.
25.
De kantonrechter is van oordeel, dat in het geval
- -
een leidinggevende werknemer een arbeidsovereenkomst met een buitenlandse (zuster)vennootschap heeft;
- -
die buitenlandse vennootschap en leidinggevende werknemer besluiten de arbeidsovereenkomst te beëindigen;
- -
de voormalige werkgever al bijna 3 jaar niet meer in een contractuele relatie tot die werknemer staat;
- -
die leidinggevende werknemer niet bij zijn voormalige werkgever navraag doet over bijvoorbeeld de gevolgen van de beëindigde VUT-regeling;
- -
die leidinggevende werknemer in ieder geval uit de door hem ontvangen e-mails wist danwel kon weten dat de gevolgen van de beëindigde VUT-regeling in 2010 onderwerp van gesprek in de CAO onderhandelingen was;
- -
de werknemer voor zijn 65ste de arbeidsovereenkomst met die buitenlandse vennootschap beëindigt en in dat kader een substantiële vergoeding bedingt die hem in staat stelt het inkomensverlies tot zijn 65ste op te vangen;
- -
de CAO waarin de gevolgen van de beëindigde VUT-regeling is opgenomen niet op de werknemer van toepassing is en de werknemer ook niet voldoet aan de in de CAO opgenomen voorwaarden voor het verkrijgen van een pensioenstorting uit de gelden die voor de VUT-regeling waren gereserveerd;
de voormalige werkgever niet onrechtmatig jegens de (voormalige) werknemer handelt door hem niet op eigen initiatief te wijzen de regeling betreffende de beëindigde VUT in de CAO 2011-2012.
onrechtmatige daad/wanprestatie augustus 2008?
26.
Voorts rijst de vraag of PPG onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, althans jegens hem wanprestatie heeft gepleegd, door ten tijde van het totstandkomen van de arbeidsovereenkomst met PPG Sàrl hem niet te wijzen op een mogelijke bijdrage uit de voor de VUT gereserveerde bedragen in verband met de afschaffing van de VUT op 1 januari 2006.
27.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat [eiser] op of omstreeks 1 augustus 2008 al zeer vele jaren niet (meer) in een contractuele relatie stond tot PPG Coatings Nederland BV, zodat in ieder geval de vordering op grond van wanprestatie jegens deze vennootschap wordt afgewezen.
28.
Hiervoor is reeds overwogen dat de CAO niet op [eiser] van toepassing was. Dat geldt ook voor de periode op of omstreeks 1 augustus 2008. Voorts heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij op of omstreeks 1 augustus 2008 jegens PPG een “verworven recht” op de VUT of op de voor de VUT gereserveerde gelden had. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat PPG jegens [eiser] in of omstreeks 1 augustus 2008 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld of wanprestatie heeft gepleegd.
Doordat [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld dat toen van een “verworven recht” reeds sprake was, behoeft hij niet tot het door hem aangeboden bewijs te worden toegelaten dat toen is afgesproken althans door PPG aan hem is toegezegd dat zijn dienstverband met PPG Sàrl niet tot verlies van verworven rechten zou leiden.
aanvullende werking redelijkheid en billijkheid
29.
Voorzover [eiser] betoogt dat in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met PPG Industrial Coatings BV in of omstreeks 1 augustus 2008 de in artikel 6:248 lid 1 BW neergelegde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat aan hem een pensioenbijdrage toekomt vanwege de beëindiging van de VUT-regeling op 1 januari 2006 heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat PPG toen tot een dergelijke regeling was gehouden.
30.
Voorzover [eiser] betoogt dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid in januari 2011 met zich meebrengt dat PPG tot een extra pensioenstorting in verband met de beëindiging van de VUT gehouden is, wordt dit betoog verworpen doordat [eiser] in januari 2011 al geruime tijd niet meer in een contractuele verhouding tot PPG stond.
31.
Voorzover [eiser] betoogt dat PPG Sàrl op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid tot een extra pensioenstorting is gehouden miskent [eiser] dat PPG Sàrl geen procespartij is en bovendien op die rechtsverhouding Zwitsers recht van toepassing is.
beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
32.
[eiser] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid welk contractueel recht – behoudens de hierna te bespreken finale kwijting - door PPG wordt ingeroepen en aan toekenning van een extra pensioenstorting in de weg zou staan, zodat aan de beoordeling van de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat PPG zich op dat contractuele recht beroep niet wordt toegekomen.
33.
Zelfs al zou worden aangenomen dat [eiser] recht heeft op een bedrag van PPG in verband met de afschaffing van de VUT-regeling, rijst de vraag of [eiser] dat recht thans nog jegens PPG kan inroepen.
34.
In de beëindigingsovereenkomst met PPG Sàrl heeft [eiser] ingestemd met een finale kwijting. Volgens de tekst van die bepaling wordt niet alleen finale kwijting verleend jegens PPG Sàrl maar jegens “any member of the PPG Industries Inc. group”. Tot die groep behoren ook de procespartijen PPG.
35.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze bepaling aan PPG een eigen recht wordt toegekend waarop zij een beroep kan doen. De finale kwijting in de beëindigingsovereenkomst is daarmee een derdenbeding. PPG heeft in deze procedure op dat derdenbeding een beroep gedaan.
36.
Alsdan rijst de vraag of de kantonrechter bevoegd is daarover te oordelen en zo ja welk recht daarop van toepassing is. Ten tijde van het pleidooi hebben beide partijen verklaard, dat in hun rechtsverhouding de rechten van PPG uit die beëindigingsovereenkomst naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld en dat de kantonrechter bevoegd is daarover een oordeel te geven.
37.
De kantonrechter stelt voorop dat een finale kwijting er mede toe strekt voor beide partijen duidelijkheid te scheppen en dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. De regeling wordt juist opgenomen voor het geval dat later anders mocht blijken te zijn.
In dit geval wordt het derdenbeding ingeroepen door de voormalige werkgever van [eiser] in een situatie waarbij de zustervennootschap met [eiser] een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten waarin aan hem een beëindigingsvergoeding is toegekend die er mede toestrekt dat hij zijn inkomensverlies tot zijn pensionering zoveel mogelijk beperkt. In een dergelijk geval kan PPG op de finale kwijting met betrekking tot de door [eiser] gestelde extra pensioenstorting een beroep doen en is niet van een zodanige uitzonderlijke situatie sprake dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat PPG zich op dat ook jegens haar gemaakte finale kwijtingsbeding beroept.
38.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van PPG gevallen, welke worden begroot op € 2.400,00 wegens salaris gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen te Amsterdam, door mr. D.H. de Witte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.