uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. J.M. Boegborn).
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Kruseman, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser wenst in aanmerking te komen voor bijstand op grond van de WWB en heeft hiertoe een aanvraag ingediend.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de WWB is bedoeld om broodnood te voorkomen. De Staat moet nu kiezen hoe zij aan haar verdragsverplichting om ervoor te zorgen dat ieder mens ten minste aanspraak heeft op eten, kleding en beschutting voldoet. Dit volgt uit de beslissing van het ECSR van 25 oktober 2013. De verschillende onderdelen van de Staat moeten samenwerken om er voor te zorgen dat de onmenselijke wijze waarop eiser wordt behandeld wordt opgeheven. Eiser is nu het slachtoffer en wordt van het kastje naar de muur gestuurd bij de diverse loketten. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat er inmiddels naar aanleiding van een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tweetal aanvragen is ingediend bij de staatssecretaris, maar dat deze aanvragen nog niet hebben geresulteerd in een effectief vangnet, zodat eiser nog steeds met lege handen staat. Vanwege de tendens om het voorzien in basisbehoeften weer bij de gemeenten onder te brengen, komt een bijstandsuitkering toch weer in beeld, aldus eiser.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante wetgeving.
2.1
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de WWB, wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Op grond van artikel 11, derde lid, van de WWB kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander worden gelijkgesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf in Nederland hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
2.2
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB, kan verweerder aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Op grond van artikel 16, tweede lid, van de WWB is het eerste lid niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Evenmin is in geschil dat eiser, nu hij valt onder de uitzondering van artikel 16, tweede lid, van de WWB geen bijstandsuitkering kan worden toegekend op grond van dringende redenen.
3.2
De rechtbank overweegt dat verweerder gelet op hiervoor weergegeven dwingendrechtelijke bepalingen van de WWB terecht de aanvraag om een bijstandsuitkering van eiser heeft afgewezen, omdat hij niet beschikt en niet beschikt heeft over een geldige verblijfstitel. De argumenten die eiser hiertegen heeft aangevoerd leiden niet tot het oordeel dat verweerder niettemin contra legem een bijstandsuitkering aan eiser toe zou moeten kennen. Dit volgt, voor zover eiser dat heeft willen betogen, in ieder geval niet uit de uitspraak van de ECSR van 25 oktober 2013. Uit deze uitspraak volgt wel dat eiser recht heeft op een menswaardig bestaan waarvoor voedsel, kleding en onderdak een vereiste zijn, maar niet dat er een onvoorwaardelijke (afdwingbare) aanspraak op een bijstandsuitkering bestaat voor mensen die zich in een soortgelijke situatie als eiser bevinden. Verweerder is in deze niet de aangewezen instantie om via de WWB uitvoering aan te geven aan deze positieve verplichting voor de Staat der Nederlanden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de problematiek omtrent het voorzien in eerste levensbehoeften van personen zoals eiser bekend zijn en dat er landelijk wordt gewerkt aan een manier waarop de Staat der Nederlanden in deze zijn verantwoordelijkheid kan nemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat, nu eiser een tweetal aanvragen heeft ingediend bij de staatssecretaris en de procedures hieromtrent nog lopen, niet is gebleken dat alle loketten waar eiser terecht zou kunnen gesloten zijn.
3.3
Hetgeen eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Voor een proceskosten-veroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.
de griffier is verhinderd deze de rechter
uitspraak te ondertekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: