3.1.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 1 augustus 2014 uitgevaardigd door het Liverpool Magistrates’ Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
Genoegzaamheid omschrijving feiten
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat de omschrijving van de feiten niet voldoet aan artikel 2 van de OLW.
De feiten zijn niet in redelijkheid als lijstfeiten aangekruist en het feit “conspiracy to possess firearms with intent to cause fear of violence” is naar Nederlands recht niet strafbaar.
Uit de feitsomschrijvingen blijkt niet op welke wijze de opgeëiste persoon een strafbare bijdrage zou hebben geleverd aan de feiten waarvoor in Engeland reeds personen zijn veroordeeld. Ook ontbreekt informatie over het Britse recht rond deelnemingsvormen.
De officier van justitie heeft betoogd dat het verweer dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is op pagina 5 en 6 van het EAB onder e) het volgende omtrent de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon vermeld (onderstreping van de rechtbank):
1. Murder contrary to Common Law - 1 offence
2. Conspiracy to possess firearms with intent to cause fear of violence Criminal Law Act 1977 - 1 offence
3. Attempt murder Criminal Attempts Act 1981 - 1 offence
(…)
Description of the circumstances in which the offence(s) was (were) committed, including the time, place and degree of participation in the offence(s) by the requested person:
In February 2014 a trial took place at Liverpool Crown Court resulting in [persoon 1], [persoon 2] and [persoon 3] being convicted of the murder of [persoon 4]. All three were sentenced to life imprisonment. In addition [persoon 1] was convicted of an offence of conspiracy to possess firearms with intent to cause fear of violence and of the attempted murder of [persoon 5].
There is a clear evidential link between the three offences which were all tried together as part of the same case.
It is believed that [opgeëiste persoon] was heavily involved in the planning and preparation of these offences. The case against [opgeëiste persoon] is based on circumstantial evidence. There is no direct evidence of his involvement in the shooting of [persoon 4] or [persoon 1] other crimes, but there is a body of evidence that supports a strong inference that he was the man responsible for recruiting and directing [persoon 1]. The summary below sets out the facts of each of the offences and the evidence which shows the involvement of [opgeëiste persoon].
Vervolgens volgt in het EAB voor de moord, de “conspiracy to possess firearms with intent to cause fear of violence” en de poging tot moord een uitgebreide uiteenzetting van de feiten en omstandigheden met daarbij de plaats en de tijdstippen waarop de strafbare feiten zich hebben voorgedaan. Tevens is beschreven waarop het bewijs is gestoeld.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het EAB gelet op het voorgaande de door artikel 2 van de OLW vereiste gegevens bevat en dat in voldoende mate de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten is omschreven. Immers, de Britse autoriteiten hebben aangeven dat zij bewijs hebben voor het vermoeden dat de opgeëiste persoon verantwoordelijk was voor het aanwerven en het aansturen van [persoon 1], één van de medeplegers van de feiten.
De rechtbank deelt evenmin het standpunt van de raadsman dat het feit moord niet in redelijkheid als lijstfeit is aangekruist. Zij is, met de officier van justitie, van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit, uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens, in redelijkheid tot voornoemde kwalificatie heeft kunnen komen. Zoals de raadsman ook heeft betoogd, is het recht van de uitvaardigende lidstaat immers bepalend voor de kwalificatie van de feiten en heeft de Amsterdamse rechtbank hierin alleen een marginale toets. Onder de aangekruiste lijstfeiten kunnen meerdere strafbare feiten worden geschaard. Het overleggen van de wetsbepalingen omtrent de Britse strafbare deelnemingsvormen is dan ook niet vereist.
Onder E.II heeft de uitvaardigende autoriteit de feiten “conspiracy”, “possession of firearm with intent tot cause fear of violence” en “attempting to commit an offence” vermeld. Deze feiten zullen naar Nederlands recht dubbel gekwalificeerd moeten worden en hiertoe verwijst de rechtbank naar paragraaf 4.2. van deze uitspraak.
De opmerkingen van de raadsman met betrekking tot de verdenking en/of de bewijsmiddelen voor het medeplegen, staan in de onderhavige procedure niet ter beoordeling. De waardering van het bewijs dient immers bij uitsluiting te geschieden door de Britse rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan. De uitgebreide weergave van de (veelal indirecte) bewijsmiddelen en de uiteenzetting van de verdenking op de opgeëiste persoon, is voor een beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering dan ook niet noodzakelijk.
De verweren van de raadsman worden dan ook verworpen.
4.1.
Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit moord waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
14. moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Zoals reeds is overwogen in paragraaf 3.2. van deze uitspraak is de rechtbank van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten “conspiracy to possess firearms with intent to cause fear of violence” en “attempting to commit an offence” (waarbij is vermeld dat het om een poging tot moord gaat) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e van de OLW gestelde eisen.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van het Verenigd Koninkrijk als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en/of vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
en
Medeplegen van poging tot moord.