vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer: 3272955 CV EXPL 14-21047
vonnis van: 9 december 2014
fno.: 656
vonnis van de kantonrechter
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. P. Heijnen
de besloten vennootschap CSU Personeel B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: CSU
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- dagvaarding van 15 juli 2014 met producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 4 november 2014. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. CSU is verschenen bij [naam 1] en [naam 2]. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiseres], geboren op [geboortedatum], thans 36 jaar oud, is op [datum] bij CSU in dienst getreden in de functie van medewerker algemeen schoonmaakonderhoud, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 11,25 uur per week tegen een salaris van € 462,60 bruto per vier weken. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf van toepassing verklaard
1.2.
Per [datum] is [eiseres] ziek geworden. De re-integratie kwam daarna niet goed van de grond.
1.3.
Nadat ook een loonstop niet tot hervatting van de werkzaamheden leidde, heeft CSU UWV vervolgens verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te mogen zeggen. In deze (eerste) UWV-procedure heeft de arbeidsdeskundige op 14 november 2011 advies uitgebracht aan het UWV en geschreven: “Op 08-11-2011 is er door de verzekeringsarts een onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van belanghebbende. Het blijkt dat er sprake is van beperkingen. Er zijn echter wel benutbare mogelijkheden. Er is een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld. Met inachtneming van haar beperkingen kan belanghebbende een aanvang maken met passend werk gedurende maximaal 10 uur per week. Via een tijdcontingent traject kan de werktijd stapsgewijze worden opgebouwd”.
1.4.
CSU heeft na voorstaand advies het verzoek ingetrokken en [eiseres] opnieuw laten oproepen door de bedrijfsarts ten einde de re-integratie te hervatten.
1.5.
Bij brief van 19 maart 2012 heeft UWV een deskundigenoordeel afgegeven. Daarin staat “Ons oordeel is dat u belastbaar bent, in aanvang, voor 10 uur per week in kader van re-integratie. Overigens is dit conform het eerdere oordeel van onze arts van 8 november 2011”.
1.6.
Bij brief van 10 april 2012 (“derde officiële waarschuwing”) heeft CSU zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] het re-integratieproces tegenwerkt en de betaling van het loon stopgezet.
1.7.
Op 5 juni 2012 heeft CSU [eiseres] op staande voet ontslagen wegens het na herhaalde waarschuwing niet meewerken aan re-integratie.
1.8.
CSU heeft vervolgens UWV toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen voor zover deze nog zou bestaan.
1.9.
UWV heeft in zijn beslissing op de ontslagaanvraag d.d. 12 oktober 2012 geoordeeld dat CSU aannemelijk had gemaakt dat [eiseres] verwijtbaar niet meewerkt aan re-integratie. In dat kader wordt gerefereerd aan het advies van de arbeidsdeskundige van het UWV waarvan de belangrijkste conclusies als volgt luiden: “De werknemer is belastbaar; Er is sprake van weigering om mee te werken aan de re-integratie; De werknemer heeft niet voldaan aan de re-integratieverplichting om mee te werken aan het verrichten van passende arbeid en heeft geen deugdelijke gronden om niet mee te werken; De verzekeringsarts ziet na onderzoek en op basis van de bekende informatie en de informatie van 20 juli 2012 van de GGZ-arts geen aanleiding om de belastbaarheid aan te passen”.
1.10.
CSU heeft bij brief van 19 oktober 2012 met ingang van 24 november 2012 de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd voor zover deze nog zou bestaan.
1.11.
Bij brief van 21 februari 2013 heeft het UWV beslist dat aan [eiseres] een loongerelateerde WGA-uitkering wordt toegekend met ingang van 18 maart 2013. UWV heeft deze beslissing mede gebaseerd op de Medische Reportage Ziektewet van 5 november 2012 waarin de verzekeringsarts onder “Anamnese” heeft geschreven: “Cliënte is door beide werkgevers ontslagen in augustus en recent deze maand. Door het ontslag heeft cliënte het nu nog moeilijker: ze is emotioneler en voelt zich agressiever”. Onder “Probleemanalyse” staat geschreven: “Cliënte is evident psychisch gedecompenseerd; mentaal en emotioneel loopt ze compleet vast. Inzicht ontbreekt of er is sprake van forse afweer van gevoelens. Ik kan van cliënte zo geen reële arbeidsprestatie verlangen, laat staan haar ontslag verwijtbaar stellen; daarvoor is ze te gespannen, te verkrampt, te angstig, te grote lijdensdruk. De prognose zal langdurig zijn gezien het aanhouden van de klachten ondanks behandeling tot nu toe.”
1.12.
Bij brief van 13 februari 2013 aan CSU heeft de gemachtigde van [eiseres], onder verwijzing naar voornoemde rapportage van de verzekeringsarts onder andere geschreven dat [eiseres] het recht voorbehoud om alsnog aanspraak te maken op ziekengeld dat is ingehouden vanuit de onjuiste veronderstelling dat zij ten onrechte zou hebben geweigerd in het kader van de re-integratie werkzaamheden te verrichten.
Vordering
2. [eiseres] vordert CSU te veroordelen, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot betaling van:
-
het salaris/ziekengeld van [eiseres] over de periode vanaf 10 april 2012 tot 24 november 2012, zijnde een bedrag van € 31.469,50 bruto;
-
het vakantiegeld over de periode 10 april 2012 tot 24 november 2012, zijnde een bedrag van € 277,56 bruto;
-
de per kas toegezegde betalingen tot een bedrag van € 3.160,40 netto;
-
e wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder a tot en met c genoemde bedragen;
-
de kosten van deze procedure, inclusief het salaris gemachtigde.
3. [eiseres] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat blijkens de rapportage van de verzekeringsarts d.d. 5 november 2012 [eiseres] niet in staat is geweest tot het verrichten van re-integratiewerkzaamheden. Haar salaris c.a. tijdens ziekte over de periode van 10 april 2012 tot 24 november 2012 moet daarom nog aan haar worden betaald. Dit betreft een bedrag van € 3.469,50 bruto en € 277,56 vakantiegeld. Uit specificaties blijkt dat betalingen aan [eiseres] als “per kas” zijn betaald. Deze bedragen heeft zij echter niet ontvangen en dienen, conform toezegging, aan haar te worden betaald.
Verweer
4. CSU heeft aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [eiseres] primair niet ontvankelijk moet worden verklaard, althans dienen haar vorderingen te worden afgewezen nu zij heeft nagelaten ingevolge het bepaalde in artikel 7:629a lid 1 een verklaring van een deskundige te overleggen.
5. Subsidiair voert CSU het volgende aan. [eiseres] heeft zich ziek gemeld op 21 maart 2011. Zij werd door de bedrijfsarts vanaf 30 mei 2011 geschikt geacht voor 100% belastbaar eigen werk. [eiseres] bleef dit echter weigeren. Hoewel [eiseres] een deskundigenoordeel hierover had gevraagd is zij meteen daarna met vakantie gegaan zodat het UWV, blijkens de brief van 7 juli 2011, geen oordeel heeft kunnen afgeven omdat [eiseres], zonder bericht van verhindering, niet op het gesprek met de verzekeringsarts was verschenen. Nadien heeft [eiseres] ondanks een loonstop en verzoeken om op gesprek te komen (waar [eiseres] niet op reageerde), geen dan wel onvoldoende re-integratiewerkzaamheden verricht, reden waarom CSU zich genoodzaakt heeft gezien UWV om toestemming te verzoeken om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen. In deze (eerste) procedure heeft de arbeidsdeskundige bij brief van 14 november 2011 geadviseerd dat [eiseres] een aanvang zal maken met passend werk gedurende maximaal 10 uur per week. Mede naar aanleiding van bovenstaand advies heeft CSU gemeend [eiseres] nog een kans te geven en heeft zij de UWV-aanvraag ingetrokken.
6. [eiseres] is opnieuw opgeroepen door de bedrijfsarts en deze heeft geoordeeld dat [eiseres] per januari 2012 haar eigen werkzaamheden kon hervatten voor 2,5 uur per dag. Hier was [eiseres] het niet mee eens en heeft daarom een deskundigenoordeel aangevraagd. Bij brief van 19 maart 2012 heeft het UWV geschreven dat [eiseres] belastbaar is voor arbeid, in aanvang voor 10 uur per week in het kader van re-integratie. Dit deskundigenoordeel heeft echter niet geleid tot een hervatting van de werkzaamheden. Na verschillende waarschuwingen heeft CSU [eiseres] bij brief van 5 juni 2012 op staande voet ontslagen.
7. Na het ontslag op staande voet heeft CSU UWV toestemming gevraagd en ook gekregen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen voor zover vereist. Ook uit de toestemming van het UWV van 12 oktober 2012 blijkt dat [eiseres] toen belastbaar was voor het verrichten van werkzaamheden. CSU heeft [eiseres] dan ook terecht een loopstop opgelegd en ook het ontslag op staande voet was gerechtvaardigd. Dat [eiseres] thans nog met een nadien (op 5 november 2012) uitgebrachte rapportage aankomt, waarin in het kader van de beoordeling verwijtbaar ontslag wordt geoordeeld dat er thans geen reële arbeidsprestatie van haar verlangd kan worden, maakt dit niet anders. Bovendien blijkt uit de rapportage duidelijk dat [eiseres] het thans moeilijker heeft nu zij door haar beide werkgevers is ontslagen. Dit beoordelingsmoment ligt dus later dan de periode waarover zij thans loon vordert. De vordering moet dan ook worden afgewezen, in elk geval is de nietigheid van het gegeven ontslag op staande voet niet tijdig ingeroepen, zodat er na 5 juni 2012 in het geheel geen loondoorbetaling dient plaats te vinden.
8. CSU heeft geen betalingen aan [eiseres] per kas toegezegd. De vermelding van deze toevoeging op de salarisspecificatie is een louter administratieve verwerking van de loonstopzetting tijdens deze periode. De periode waarin deze vermelding op de salarisspecificaties staat correspondeert met de diverse brieven waarin [eiseres] is geïnformeerd over de loonstopzetting. Deze vordering moet dan ook worden afgewezen.
Beoordeling
9. Ten aanzien van het verweer dat [eiseres] niet ontvankelijk is omdat zij heeft nagelaten ingevolge het bepaalde in artikel 7:629a lid 1 een verklaring van een deskundige te overleggen ex artikel 7:629a BW, overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 7:629a lid 1 BW heeft mede tot doel de werkgever een hulpmiddel te bieden in het re-integratieproces. Met de verplichte overlegging van het deskundigenoordeel is beoogd de rechtsbescherming van de werknemer en een efficiënte geschilbeslechting door de rechter te bevorderen. Het is aan de werknemer of hij een deskundigenoordeel aanvraagt teneinde een loonvordering in te kunnen stellen. In onderhavige zaak heeft [eiseres] recente rapportage van de verzekeringsarts in het geding gebracht en kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet van haar in redelijkheid gevergd worden dat zij ook nog een separaat deskundigenoordeel overlegt (zie ook Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2128). Dit betekent dat [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering dan wel dat deze vordering niet bij voorbaat moet worden afgewezen.
10. Ten aanzien van de vraag of [eiseres] ziek was over de periode van 10 april 2012 tot 24 november 2012 heeft de kantonrechter dus niet de beschikking over een op die vraagstelling gericht deskundigenoordeel. De kantonrechter heeft wel tot haar beschikking het deskundigenoordeel van 19 maart 2012 (zie 1.5) waarin staat dat [eiseres] belastbaar is, in aanvang, voor 10 uur per week in het kader van re-integratie. Dit oordeel is conform het eerdere oordeel van de verzekeringsarts van 8 november 2011. Verder heeft de verzekeringsarts van het UWV geadviseerd in het kader van de ontslagprocedure voor zover vereist (zie de toestemming van 12 oktober 2012 en zie 1.9) en geoordeeld dat [eiseres] belastbaar is, weigert mee te werken aan re-integratie en niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan om mee te werken aan het verrichten van passende arbeid. Tenslotte is voorhanden de rapportage van 5 november 2012 (1.11), waarin wordt geoordeeld dat [eiseres] na het ontslag door haar beide werkgevers in augustus (2012) en recent deze maand het nog moeilijker heeft en zich emotioneler en agressiever voelt en van haar op dat moment geen reële arbeidsprestatie verlangd kan worden.
11. Gelet op voornoemde rapportages, waar de kantonrechter het mee moet doen nu een recent deskundigenoordeel ontbreekt, komt de kantonrechter tot het oordeel dat de rapportage van 5 november 2012 voor de onderhavige loonvordering te weinig gewicht in de schaal kan leggen. De rapportage is geschreven met het oog op de beantwoording van de vraag of [eiseres] verwijtbaar ontslagen is. De vraagstelling is bijvoorbeeld niet geweest of [eiseres] over de voorliggende periode, vanaf 10 april 2012 arbeidsongeschikt was en/of terecht een loonsanctie was opgelegd. Verder staat in het advies van de verzekeringsarts duidelijk vermeld dat [eiseres] recent ontslagen is door haar beide werkgevers en zij het door het ontslag nu nog moeilijker heeft. Dit laat teveel de mogelijkheid open dat de gezondheidssituatie van [eiseres] na de opzegging van de arbeidsovereenkomst, dat wil zeggen na 12 oktober 2012, verslechterd is en zij nadien niet meer in staat is geweest eventuele passende werkzaamheden te verrichten.
12. Het is denkbaar dat [eiseres] vanaf de datum dat haar de opzegging voor zover vereist bereikt heeft, daags na 19 oktober 2012, al niet meer in staat was passende werkzaamheden te verrichten. Dit leidt echter niet tot een loonaanspraak. [eiseres] heeft niet tijdig, dat wil zeggen binnen zes maanden na het haar op 5 juni 2012 gegeven ontslag op staande voet, de nietigheid van dit ontslag ingeroepen, zodat er van moet worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst reeds op 5 juni 2012 rechtsgeldig is geëindigd en nadien hoe dan ook geen aanspraak op loon heeft bestaan.
13. De vorderingen van [eiseres] tot betaling van het loon c.a. over voornoemde periode zullen op grond van het voorgaande worden afgewezen.
14. Het verweer van CSU dat met de vermelding “betaling per kas” geen toezegging aan [eiseres] is gedaan, maar dit een zuiver administratieve verwerking van de loonstop betreft is nadien onvoldoende gemotiveerd door [eiseres] weersproken en het verweer komt de kantonrechter ook aannemelijk voor. Deze vordering wordt eveneens afgewezen.
15. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.
BESLISSING
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van CSU tot op heden begroot worden op € 500,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.D. Ruizeveld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.