Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2015:2497

Rechtbank Amsterdam
16-04-2015
06-05-2015
AMS 15-1622
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Eiser heeft een melding gedaan bij verweerder en daarbij vermeld dat het ook een aanvraag betreft. Hij heeft verweerder verzocht met spoed een tijdelijke maatwerkvoorziening te treffen. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening.

De rechtbank volgt niet het betoog van verweerder dat tegen het niet tijdig nemen van deze beslissing bezwaar moet worden gemaakt. In de Wmo 2015 zijn hieromtrent geen bepalingen opgenomen, zodat artikel 6:2 van de Awb van toepassing is

Naar het oordeel van de rechtbank dient de verzoeker van een tijdelijke maatwerkvoorziening, bij zijn melding te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisend geval. Eiser heeft bij zijn melding gewezen op zijn medische problemen en daarbij verwezen een bijlage. Verweerder heeft desgevraagd de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ingediend. De rechtbank beslist daarom op grondslag van de het dossier op het beroep. De door eiser omschreven klachten sluiten voorshands niet uit dat sprake is van een spoedeisend geval. Nu er in het dossier geen aanknopingspunten zijn om anders te oordelen, gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een spoedeisend geval.

Artikel 2.3.3. van de Wmo 2015 bepaalt dat bij een spoedeisend geval onverwijld dient te worden beslist. Uit artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 volgt dat de procedure om een voorziening op grond van de Wmo 2015 te verkrijgen, start met een melding. Artikel 4:13 van de Awb, dat ziet op de beslistermijn op een aanvraag, is daarom niet van toepassing. Daarom dient op grond van de bewoordingen en de strekking van artikel 2.3.3 Wmo 2015 te worden bepaald wat onverwijld is. De rechtbank acht de door eiser genoemde termijn van twee weken niet onjuist. Nu verweerder niet binnen die termijn heeft beslist, heeft hij niet tijdig beslist en is het beroep kennelijk gegrond.

Met betrekking tot het verzoek van eiser om de dwangsom die is verbeurd vast te stellen overweegt de rechtbank dat de procedure ter verkrijging van een voorziening op grond van de Wmo 2015 niet met een aanvraag start, maar met een melding. Artikel 4:17 van de Awb is daarom niet van toepassing.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 15/1622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2015 in de zaak tussen

[naam persoon] te Amsterdam, hierna eiser,

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1.1

Eiser heeft een melding gedaan bij verweerder en daarbij vermeld dat het ook een aanvraag betreft. Hij heeft verweerder verzocht met spoed een tijdelijke maatwerkvoorziening te treffen omdat hij dringend opvang en hulp nodig heeft. Daarbij heeft hij verweerder verzocht binnen twee weken een beslissing te nemen.

1.2

Twee weken na de indiening van zijn brief heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder niet heeft beslist op zijn verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank omdat verweerder ook na de ingebrekestelling niet heeft beslist.

2.1

Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2.2

Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.

2.3

Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.

2.4

Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

2.5

Artikel 8:55d bepaalt dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, de bestuursrechter bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

2.6

Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 voert, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

Op grond van het negende lid van dit artikel kan een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

2.7

Op grond van artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 beslist het college in spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.

3.1

Vast staat dat verweerder niet heeft beslist om ten aanzien van eisers een tijdelijke maatwerkvoorziening te treffen. Verweerder heeft aangevoerd dat het uitblijven van een beslissing op het verzoek om onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken, moet worden beschouwd als een fictieve beslissing, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Verweerder verwijst in dat verband naar de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II, 2013-2014, 33841, nr. 3, p. 147).

3.2

In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II, 2013-2014, 33841, nr. 3, p. 147) staat het volgende vermeld:

Het niet tijdig – d.w.z. niet onverwijld – nemen van een beslissing tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening is een fictieve weigering, waartegen de belanghebbende op grond van de Awb bezwaar (al dan niet gepaard gaande met een verzoek om een voorlopige voorziening) en beroep kan aantekenen.

3.3

De rechtbank stelt vast dat in de Wmo 2015 geen bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot het opkomen tegen deze zogenoemde fictieve weigering. Dat betekent dat de Awb onverkort van toepassing is. De Awb voorziet niet in een fictieve weigering als bedoeld in de Memorie van Toelichting. Op grond van artikel 6:12 van de Awb kan wel worden opgekomen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Uit dit artikel volgt dat daartegen direct beroep openstaat, mits het bestuursorgaan in gebreke is gesteld. Aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank zal dan ook beoordelen of sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit tot het treffen van een tijdelijke maatwerkvoorziening.

4.1

Naar het oordeel van de rechtbank dient de verzoeker van een tijdelijke maatwerkvoorziening, bij zijn melding te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisend

geval. Eiser heeft bij zijn melding gewezen op zijn medische problemen. Hij lijdt aan epilepsie, is prikkelbaar, heeft suïcidegedachten en lijdt aan posttraumatische stressstoornis. In zijn melding verwijst eiser naar bijlage 1, een verklaring van een psychiater. Eiser heeft de bijlage niet overgelegd bij zijn beroep.

4.2

De rechtbank heeft verweerder bij brief van 17 maart 2015 verzocht binnen twee weken de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarbij heeft de rechtbank er op gewezen dat als verweerder niet voldoet aan dit verzoek, de rechtbank op grondslag van de beschikbare stukken op het beroep zal beslissen. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ingediend. Daarom zal de rechtbank op grond van het dossier beslissen.

4.3

De door eiser omschreven klachten sluiten voorshands niet uit dat sprake is van een spoedeisend geval. Nu er in het dossier geen aanknopingspunten zijn om anders te oordelen, gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een spoedeisend geval.

5.1

Vervolgens dient te worden beoordeeld welke beslistermijn in dit geval van toepassing is. Artikel 2.3.3. van de Wmo 2015 bepaalt dat onverwijld dient te worden beslist. Uit artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 volgt dat de procedure om een voorziening op grond van de Wmo 2015 te verkrijgen, start met een melding. Dat is niet anders indien de melder een beroep doet op een tijdelijke voorziening. Artikel 4:13 van de Awb, dat ziet op de beslistermijn op een aanvraag, is daarom niet van toepassing. Daarom dient op grond van de bewoordingen en de strekking van artikel 2.3.3 Wmo 2015 te worden bepaald wat onverwijld is.

5.2

Uit de bewoording blijkt dat het moet gaan om een voorziening die terstond nodig is. Gelet hierop en gezien de korte duur van de “normale” meldingsprocedure, acht de rechtbank de door eiser genoemde termijn van twee weken niet onjuist. Nu verweerder niet binnen die termijn heeft beslist, heeft hij niet tijdig beslist. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.

5.3

De rechtbank is niet gebleken dat inmiddels is beslist door verweerder. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden, alsnog een besluit bekendmaakt. De rechtbank bepaalt daarbij dat verweerder een bedrag van € 100,- per dag verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Het maximum van de dwangsom wordt bepaald op € 15.000,-.

6.1

Met betrekking tot het verzoek van eiser om de dwangsom die is verbeurd vast te stellen overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de rechtbank heeft overwogen in overweging 5.1, start de procedure ter verkrijging van een voorziening op grond van de Wmo 2015 niet met een aanvraag, maar met een melding. Artikel 4:17 van de Awb is daarom niet van toepassing. Gelet hierop is geen dwangsom verbeurd.

7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 122,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 0,25). Tevens dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;

- bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden een beslissing neemt op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag waarop verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,-;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 45,-- vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 122,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van

M.M.J. Mooijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2015.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.