Inleiding
1. [verweerder], geboren op [datum], is per 1 juli 2002 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) KNA in de functie van algemeen buitendienst medewerker. Het laatst verdiende salaris bedraagt € 3.306,26 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
2. KNA is een bedrijf dat zich richt op de ontvangst en op- en overslag van onder andere cacaobonen. KNA exploiteert magazijnen en loodsen in de haven van Amsterdam en Zaandam.
3. [verweerder] verricht zijn werkzaamheden op verschillende locaties van KNA.
4. [verweerder] was op zaterdag 28 februari 2015 als enige werknemer werkzaam op de locatie Sluis 2. Die dag stond geregistreerd dat zes vrachtwagens cacaobonen zouden komen ophalen, welke vrachtwagens door [verweerder] beladen dienden te worden. Die zaterdag heeft [verweerder] ook een zevende vrachtwagen, van het bedrijf [naam 6] Transport (verder: [naam 6]), beladen met cacao, zonder deze zevende vrachtwagen vooraf en na afloop te wegen, en zonder hiervoor papieren in te vullen.
5. De aankomst en het vertrek van deze zevende vrachtwagen is gebleken uit camerabeelden.
6. KNA heeft [verweerder] op 2 maart 2015 ondervraagd over de gang van zaken op 28 februari 2015 en hem vervolgens die dag op staande voet ontslagen.
7. [verweerder] heeft bij brief van 4 maart 2015 de vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ingeroepen.
Beoordeling
11. [verweerder] heeft erkend op 28 februari 2015 een vrachtwagen van het bedrijf [naam 6] te hebben beladen, en wel met 9 à 10 scheppen cacao, zonder deze vrachtwagen vooraf of na afloop van de belading te hebben gewogen en zonder hiervoor verder ook papieren te hebben ingevuld. [verweerder] heeft onder ede verklaard hiertoe op zaterdag 28 februari 2015 van zijn leidinggevende [naam 3] (verder: [naam 3]) opdracht te hebben gekregen. [verweerder] heeft daaraan onder ede het volgende toegevoegd. Hij kreeg op vrijdag 27 februari 2015 het verzoek van [naam 3] op de 28e te werken omdat die zaterdag nog open stond. Op zaterdag 28 februari 2015 werd hij gebeld door [naam 3] met de mededeling dat over een half uur een vrachtwagen van [naam 6] zou komen, dat hij die moest vullen en dat de administratie later zou komen. “Normaal moet je wegen, vullen en daarna weer wegen. Dat hoefde dus nu niet.” [verweerder] kende [naam 6] als vervoerder op andere locaties maar op de locatie Sluis 2 zag hij ze eigenlijk nooit. Het kwam volgens [verweerder] wel vaker voor dat er afgeleverd werd zonder te wegen. “Eén voorbeeld daarvan is als de weegbrug wordt gekalibreerd. Dat is twee keer per jaar. Dan wordt gebruik gemaakt van een andere weegbrug buiten het terrein. Een ander voorbeeld is op de zakgoed locatie. Er wordt daar een partij cacao in bulk gestort, verwerkt en pas daarna gewogen.”
12. KNA heeft gesteld dat op de locatie Sluis 2 uitsluitend cacao ligt van de firma [naam 7], welke cacao uitsluitend vervoerd wordt door specifieke transporteurs, te weten [naam 4] en sporadisch [naam 5], maar nooit [naam 6]. KNA heeft erkend dat in geval van het tweemaal per jaar calibreren van de weegschaal er bij de vervoerder [naam 4] wordt gewogen, doch dat dit uitsluitend door de weeks plaatsvindt. Voor de zakgoed locatie gelden andere instructies dan voor de bulklocatie zoals Sluis 2.
13. KNA heeft gesteld dat [verweerder] op 2 maart 2015 het volgende heeft verklaard: “Ik heb mijn vingers gebrand. Ik ben het haasje” en “Ik ben vrijdag al op de hoogte gebracht van het feit dat er zaterdag ‘iets’ zou moeten gebeuren want dat er cacao over is die naar een andere plek moet worden gebracht” en “Ik wist dat het niet tot de normale beladingen behoorde”.
14. [naam 2] heeft over het op 2 maart 2015 met [verweerder] gehouden gesprek onder ede het volgende verklaard: “[naam 1] en ik hebben [verweerder] op maandag 2 maart 2015 laten komen om hem te vragen of er die zaterdag daarvoor op Sluis 2 was afgeweken van het laadprogramma. [verweerder] zei nee niks bijzonders. Buiten het programma hebben geen andere ladingen plaatsgevonden. Alles is volgens planning gegaan. [naam 1] heeft vervolgens gezegd dat wij beelden hebben dat er buiten het programma om een additionele auto is geladen. In mijn eerlijke herinnering is die opmerking over de beelden pas geplaatst nadat [verweerder] twee keer had gezegd dat er niks bijzonders was gebeurd. (…) Toen wij vroegen of hij de beelden wilde zien brak hij in mijn ogen en zei woorden als: ik ben het haasje, ik wist dat het niet goed zat. (…) Die maandag heeft hij ons verteld dat hij die vrijdag te horen had gekregen dat er die zaterdag iets moest gebeuren met die auto en het laden van cacao. [verweerder] heeft die maandag verklaard dat hij wist dat het die zaterdag om een ongebruikelijke lading ging. Hij heeft dat niet verder toegelicht. [verweerder] was die maandag duidelijk aangeslagen hij zei woorden als: nu ben ik het haasje, de grote vissen blijven buiten schot. Op onze herhaalde vraag of hij door iemand die zaterdag onder druk was gezet antwoordde hij tweemaal dat dat niet zo was.”
15. [naam 1] heeft over het op 2 maart 2015 met [verweerder] gehouden gesprek onder ede het volgende verklaard: “Het gesprek werd door mij geopend. Ik vroeg aan [verweerder] of er bijzonderheden te melden waren over zijn werkzaamheden op zaterdag. Hij zei nee. Ik heb mijn vraag herhaald met het zelfde antwoord van hem. Vervolgens hebben wij hem gemeld dat er die zaterdag wel iets was gebeurd en dat dat ook op camera beelden stond. [verweerder] antwoordde toen dat hij benaderd was geweest. Er was hem gezegd dat er cacao over was die van de ene naar de andere plek toe moest. Op veel vragen antwoordde hij dat hij het niet meer wist. Wel zei hij dat hij zijn vingers had gebrand. (…) Hij zei dat hij besefte dat het niet klopte. (…) Op de vraag van de kantonrechter of wij hem ook gevraagd hebben of hij hiervoor geld gekregen had zeg ik: ik durf hier niet te zeggen of wij hem dat gevraagd hebben. Wel heeft hij een antwoord gegeven in de trant van de grote vissen ontspringen de dans, ik ben een kleine vis en ik heb mijn vingers gebrand en ik ben het haasje. (…) Wij hebben daags na die maandag meerdere medewerkers, waaronder bulk medewerkers, benaderd met de vraag of zij iets te melden hadden. Wij hebben ze ook ingelicht over de gebeurtenissen op die zaterdag waarbij cacao is vervoerd geheel buiten de procedure om. Wij hebben ze ook de details verteld. Twee medewerkers hebben toen verklaard dat zij in het verleden door [naam 3] waren benaderd met de vraag of ze bereid waren aan dergelijke zaken mee te werken. Vervolgens hadden zij geweigerd daar aan mee te werken.”
16. [verweerder] heeft over het op 2 maart 2015 met [naam 2] en [naam 1] gehouden gesprek onder ede het volgende verklaard: “Op maandag 2 maart 2015 werd ik bij [naam 2] en [naam 1] geroepen. [naam 1] vroeg mij: Wat kun je mij vertellen over de gele auto; je hoeft niet te liegen want we hebben beelden. We gaan aanstonds aangifte doen. Ik heb geantwoord: ik heb de auto met 9 à 10 scheppen geladen. Ik dacht bij mezelf: ik zeg niks, want ik word ergens van beschuldigd en daar ga ik niet aan meewerken. Ik heb toen niks gezegd over degene die mij de opdracht had gegeven. Ik heb wel gezegd dat ik benaderd was om de auto vol te gooien en dat de administratie later zou komen. Na een week of drie ben ik de vervoerder gaan bellen. Ik deed dat omdat ik er bij toeval, via een andere collega, achter was gekomen dat de lading helemaal niet weg was. In het gesprek met de vervoerder bleek dat [naam 3] hem intussen ook had gebeld. Ik kon toen vrijuit praten. Ik had intussen ook begrepen dat [naam 3] was ontslagen. Ik kan mij niet herinneren dat ik die maandag heb gezegd dat ik die vrijdag al dacht dat er iets vreemds was. Maar ik heb gaten in mijn herinnering over dat gesprek op maandag. (…) Ik weet nog wel dat [naam 1] zei dat hij graag gehoord had dat ik zwaar onder druk was gezet. Maar ik ben niet onder druk gezet. (…) Ik had geen reden om aan de opdracht van [naam 3] te twijfelen. Alles bij elkaar kan ik u zeggen dat ik op die zaterdag toen ik de vrachtwagen van [naam 6] vulde dat ik niet wist dat dat verband zou kunnen houden met een mogelijke ontvreemding van de cacao: ik was me van geen kwaad bewust. (…) Ik was nooit eerder benaderd door [naam 3] om iets vreemds te doen. Ik heb nooit geld aangenomen van [naam 3]. (…) Op de vraag of ik maandags heb gezegd: ik heb mijn vingers gebrand, ik ben het haasje, antwoord ik: dat zou een kreet van mij geweest kunnen zijn. Ik besefte dat alleen de planner mij vrij zou kunnen pleiten het was pure onmacht, paniek, frustratie, vooral vanwege het niet wegen van de vrachtwagen.”
17. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [verweerder] willens en wetens heeft deelgenomen aan (een poging tot) ontvreemding van een partij cacao. Dat de partij cacao, die zonder te wegen en buiten alle regels om is afgevoerd van het terrein van KNA, mogelijkerwijs later is teruggevonden ([verweerder] stelt dat, maar KNA voert aan niet te kunnen verifiëren of de door [naam 6] aangewezen partij ook de ontvreemde partij is) is voor deze zaak niet relevant: ook een poging tot verduistering kan een dringende reden opleveren. De kantonrechter volgt [verweerder] in diens verklaring dat hij van zijn leidinggevende [naam 3] opdracht had gekregen de partij cacao zonder hem te wegen te laden in de betreffende vrachtwagen. Of [verweerder] op het moment dat hij uitvoering gaf aan die opdracht al beseft moet hebben dat het om (een poging tot) ontvreemding van die partij ging, is onvoldoende komen vast te staan. Dat [verweerder] naar zeggen van KNA later heeft verklaard toen al te hebben beseft “dat het om een ongebruikelijke lading ging” en “dat er iets niet klopte” betekent niet dat [verweerder] ook wist dat het om zo iets ernstigs als (een poging tot) ontvreemding ging. De kantonrechter is daarmee van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [verweerder] een dringende reden heeft veroorzaakt, die onmiddellijke beëindiging van het dienstverband rechtvaardigde.
18. De kantonrechter is wel van oordeel dat [verweerder] ernstig is tekort geschoten in de uitvoering van zijn taken. Allereerst heeft [verweerder] in strijd met de uitdrukkelijke schriftelijke instructie een vrachtwagen beladen zonder deze van te voren en na afloop te wegen. [verweerder] heeft verklaard dat dat incidenteel vaker voorkwam (namelijk bij het calibreren van de weegschaal), maar van dat calibreren was die zaterdag geen sprake aangezien de andere zes vrachtwagens wel gewogen werden. [verweerder] verwijzing naar de zakgoed locatie gaat niet op, want bij Sluis 2 was juist sprake van bulkgoederen. [verweerder] had moeten beseffen dat met het ongewogen beladen van de vrachtwagen met bulkgoederen, de omvang van de belading niet meer vast te stellen viel. Zijn verweer dat de papieren later ingevuld hadden kunnen worden wordt niet gevolgd, nu bij gebreke van enige weging er niets meer in te vullen viel. Dat was des te meer ernstig, nu het om een voor die locatie ongebruikelijke vervoerder ging.
19. Het tweede tekortschieten van [verweerder] bestaat er uit dat hij niet onmiddellijk maandag 2 maart 2015, toen hij gevraagd werd naar bijzonderheden over het werk op zaterdag 28 februari 2015, volledige opening van zaken heeft gegeven tegenover KNA. Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van [verweerder] dat hij zich van geen kwaad bewust was. Door niet onmiddellijk opening van zaken te geven tegenover KNA, heeft hij het vertrouwen geschaad dat KNA in hem moet kunnen hebben. Dat vertrouwen is nodig, onder andere op momenten dat hij als enige aanwezige op een fabrieksterrein vrachtwagens belaadt.
20. In de derde plaats heeft [verweerder], door op maandag 2 maart 2015 te spreken over “grote vissen” die de dans ontsprongen, tegenover KNA de indruk gewekt er wel van op de hoogte te zijn geweest dat er op zaterdag 28 februari 2015 iets was gebeurd wat niet in de haak was. Ook dat betekent een schending van het in [verweerder] te stellen vertrouwen.
21. Het door [verweerder] geschonden vertrouwen is zodanig dat dit ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt vanwege een wijziging van omstandigheden, en wel per 1 juni 2015. Deze wijziging van omstandigheden is in het geheel niet te wijten aan KNA, en wel aan [verweerder]. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding aan [verweerder] een vergoeding toe te kennen.
22. Nu aan [verweerder] geen vergoeding wordt toegekend hoeft KNA niet in de gelegenheid te worden gesteld het verzoek in te trekken.
23. Er is aanleiding de proceskosten te compenseren.