Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 30 november 2012 (de primaire besluiten) heeft verweerder ontheffing verleend van een aantal geluidsvoorschriften uit de revisievergunning van eiseres voor het spelen van mechanisch versterkte muziek tijdens het dance-evenement Thunderdome op 15 december 2012 en het dance-evenement Valhalla op 22 december 2012.
Bij besluit van 18 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak, gezamenlijk met de zaak met zaaknummer AMS 13/2193, ter zitting behandeld op 19 juni 2014.
Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door
[persoon 1] (vergunningofficer en milieucoördinator van [naam]) en [persoon 2] (geluidstechnicus van [bedrijf]). Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 3] (geluidsspecialist gemeente Amsterdam), [persoon 4] (vergunningverlener) en [persoon 5] (vergunningverlener). Belanghebbende is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon 6] (bestuurslid van [derde-partij]).
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank – bij beslissing van 8 juli 2014 – het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de StAB) benoemd tot deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft op 18 november 2014 verslag uitgebracht.
De rechtbank heeft de StAB bij brief van 8 januari 2015 verzocht te reageren op de reacties van partijen op het verslag. De StAB heeft vervolgens bij brief van 16 januari 2015 te kennen gegeven dat de reacties van partijen geen aanleiding geven tot een andere conclusie dan die in het verslag van 18 november 2014.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten nadat partijen toestemming, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hebben gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.
Overwegingen
1. Bij afzonderlijke brieven van 8 oktober 2012 heeft eiseres aanvragen gedaan tot het verlenen van ontheffingen van de geluidsvoorschriften C-1 tot en met C-3 van de geldende revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer van 15 december 1999 (de revisie-vergunning). De ontheffingen worden gevraagd voor het spelen van mechanisch versterkte muziek tijdens de evenementen Thunderdome en Valhalla in hallen van Amsterdam RAI op 15 december 2012 van 21:30 tot 08:00 uur, respectievelijk 22 december 2012 van 21:00 uur tot 07:30 uur.
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder op grond van voorschrift C-9 van de revisievergunning de gevraagde ontheffingen verleend. Verweerder heeft in de ontheffingen een aantal – voor beide evenementen gelijkluidende – geluidsnormen opgenomen, waaronder een maximale dB(A)-waarde van 100 en een maximale dB(C)-waarde (basgeluid) van 118 dB(C) voor de Parkhal en 115 dB(C) voor de overige hallen/areas (geluidsnormen 1, 2 en 3). Daarnaast is in geluidsnorm 4 voorgeschreven dat ter regulering van de bastonen in alle hallen op enig moment het verschil tussen het equivalente geluidsniveau (LAeq) en het equivalente geluidsniveau (LCeq) veroorzaakt door het ten gehore brengen van muziek, gemeten op de dansvloer, niet meer mag bedragen dan 18 dB.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie van 13 maart 2013, de primaire besluiten gehandhaafd, waarbij de motivering van de primaire besluiten wordt gewijzigd – onder meer – voor wat betreft de zinsnede ‘gemeten op de dansvloer’ in geluidsnorm 4, in die zin dat die zinsnede dient te worden verwijderd. Het nut van de aanvullende geluidsnorm van het maximale verschil van 18 dB tussen dB(A) en dB(C), namelijk een betere beheersing van laagfrequent geluid, is volgens verweerder vast komen te staan. Er is aangesloten bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (de Handreiking), alsmede bij de ervaringen in de praktijk van Amsterdam en omliggende gemeenten. Tijdens de hoorzitting is genoegzaam aangetoond dat er een relatie bestaat tussen het ervaren van overlast en de toename van het verschil tussen dB(A) en dB(C). Bij te kleine verschillen tussen de dB(A)- en de dB(C)-norm wordt afbreuk gedaan aan de kwaliteit van de muziek en de beleving bij het publiek, en bij te grote verschillen ontstaan extra klachten. Niet is gebleken dat een verschil van maximaal
18 dB onredelijk is en eiseres heeft niet gemotiveerd aangetoond dat een groter verschil gehanteerd dient te worden, aldus verweerder.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres nog belang heeft bij de beoordeling van haar beroep, nu de evenementen al hebben plaatsgevonden en geen uitspraak van de bestuursrechter kan worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat ook in 2013 dance-evenementen in de hallen van Amsterdam RAI zijn georganiseerd en dat naar verwachting dit in ieder geval in 2014 en ook daarna opnieuw het geval zal zijn en voorts blijkt dat verweerder de intentie heeft voor deze toekomstige evenementen een ontheffing te verlenen met een zelfde normstelling als die is opgenomen in de ontheffingen van 2012. De rechtbank is van oordeel dat eiseres vanwege de reële kans op herhaling van de besluitvorming zoals die nu voorligt belang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Het beroep is dan ook, anders dan verweerder heeft bepleit, ontvankelijk.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat geluidsnorm 4 ten onrechte in de ontheffing is opgenomen. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende onderbouwd waarom de norm nodig is voor het tegengaan van overlast voor de omgeving. De vergelijking met buitenevenementen kan volgens eiseres niet worden gemaakt, nu het bij de evenementen van eiseres gaat om binnenevenementen, waarbij – middels maximale dB(A) en dB(C) normen – voldoende rekening met de omgeving wordt gehouden. Geluidsnorm 4 doet afbreuk aan de beleving van het type muziek dat tijdens de evenementen wordt gedraaid. Deze muziek kenmerkt zich juist door de grote verschillen tussen dB(A) en dB(C). Door het bepalen van maximale waarden voor dB(A) en dB(C) in de geluidsnormen bij de ontheffing is al afdoende rekening gehouden met het voorkomen van een te groot verschil tussen dB(A) en dB(C). Verweerder verwijst voor de onderbouwing ten onrechte naar de Handreiking; die geeft geen normen ten aanzien van dB(C), laat staan ten aanzien van het verschil tussen dB(A) en dB(C). Verweerder heeft het opnemen van geluidsnorm 4 in de ontheffing dan ook onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en daarmee onzorgvuldig gehandeld, aldus eiseres.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat voor zover geluidsnorm 4 in stand kan blijven, verweerder in de ontheffing duidelijkheid dient te verschaffen over de wijze waarop deze norm gehandhaafd wordt, opdat een duidelijk bepaalbaar doel wordt bereikt.
Eiseres heeft bij het beroepschrift onder meer een rapport van [kantoor] van 11 januari 2013 gevoegd met geluidsmetingen van beide evenementen en een analyse van de gegevens, en een rapport van [bedrijf] van 3 juni 2014 over het effect van het voorschrijven van geluidsnorm 4 op de muziekbeleving en op de overlast voor de omgeving.
5.1.
In het deskundigenverslag heeft de StAB op de vraag van de rechtbank wat in het algemeen het effect is van het voorschrijven van een maximaal verschil tussen de dB(A)-waarde en de dB(C)-waarde geantwoord dat het in zijn algemeenheid zinvol kan zijn om een maximaal verschil tussen een dB(A)- en dB(C)-waarde voor te schrijven. Hiermee kunnen de bastonen van de muziek worden gereguleerd. Het effect van het voorschrijven van een maximaal verschil is dat in feite het specifieke karakter van ten gehore gebrachte muziek (een bepaald muziekspectrum) wordt vastgelegd. De vraag of het een meerwaarde heeft om ter beperking van de geluidsoverlast voor de omgeving naast de in beide ontheffingen voorgeschreven maximale waarden dB(A) en dB(C), een maximaal verschil tussen de dB(A)-waarde en de dB(C)-waarde voor te schrijven voor housemuziek, heeft de StAB ontkennend beantwoord. Het normeren van een maximaal verschil tussen het A- en C-gewogen geluidniveau van 18 dB zal volgens de StAB geen effect hebben op de mogelijk in de omgeving te ondervinden hinder van de bastonen. Een verschil van om en nabij de 18 dB is aan te merken als een omslagpunt: boven de 18 dB heeft een ander spectrum (met meer bassen) geen effect, onder de 18 dB wel. De StAB heeft dit laatste middels voorbeelden en berekeningen geïllustreerd.
5.2.
De conclusie in het deskundigenverslag dat het normeren van een maximaal verschil tussen de dB(A)-waarde en de dB(C)-waarde, in dit geval van 18 dB, geen effect zal hebben op de mogelijk in de omgeving te ondervinden hinder van bastonen, is niet bestreden door verweerder. Verweerder heeft in zijn reactie van 24 december 2014 slechts te kennen gegeven dat hij de analyse van de StAB op dit punt kan volgen, hoewel dat niet overeenkomt met zijn ervaring dat muziek die veel lage tonen bevat hinderlijk is voor de woonomgeving. Verweerder heeft noch in het bestreden besluit, noch in de reactie van 24 december 2014 onderbouwd op welke feiten deze ervaring is gebaseerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusie van de StAB te twijfelen. Zich baserend op deze conclusie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat hij in redelijkheid geluidsnorm 4 heeft kunnen opnemen in de ontheffing van de geluidvoorschriften. Het bestreden besluit is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en berust voorts, gelet op het vorenstaande, op een ondeugdelijke motivering. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, voor zover daarbij geluidsnorm 4 in de beide ontheffingen in stand is gelaten. De rechtbank ziet aanleiding om vervolgens met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en de primaire besluiten te herroepen voor zover deze zien op geluidsnorm 4. Dit betekent dat geluidsnorm 4 niet langer deel zal uitmaken van de verleende ontheffingen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
5.3.
Nu de primaire beroepsgrond van eiseres slaagt, kan het subsidiaire standpunt van eiseres onbesproken blijven.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere reactie, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Eiseres heeft voorts verzocht om vergoeding van de verletkosten van [deskundige persoon 2] van [bedrijf] ten bedrage van € 1.000,- voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting, inclusief reiskosten. De rechtbank vat het verzoek op als een verzoek om vergoeding van de kosten die betrekking hebben op kosten van een deskundige op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking, waarbij de hoogte van het toe te kennen bedrag wordt vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en de daarin van toepassing verklaarde Wet tarieven strafzaken. Nu het gevraagde bedrag van € 1.000 niet gespecificeerd is en er is verzocht om vergoeding van de inzet van de deskundige voor een totaal van 6 uur, zal de rechtbank een bedrag van € 696,54 toekennen (6 keer het wettelijk vastgestelde maximale uurtarief van € 116,09).
De gevraagde reiskosten van de deskundige ten bedrage van € 64,40 komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.
De aan eiseres te vergoeden proceskosten bedragen daarmee in totaal € 1.985,94.