15. Kern van het geschil is welke afspraken in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] zijn gemaakt, welke informatie aan hem is verstrekt en welke consequenties daaraan kunnen worden verbonden.
15. Daarbij is van belang dat Cargill het initiatief heeft genomen om tot een regeling met [eiser] te komen en hem te verzoeken om met vervroegd pensioen te gaan, zonder dat sprake was omstandigheden die samenhingen met onvoldoende functioneren, opheffing functie of andere omstandigheden waardoor continuering van het dienstverband niet aan de orde was. Voor de meeste werknemers waarmee in zo’n geval een beëindigingsregeling wordt getroffen zijn de financiële gevolgen een belangrijk punt van afweging om daar al dan niet mee in te stemmen. Doorwerken behoort immers tot de mogelijkheden. Een dergelijke financiële afweging gaat zeker ook op voor werknemers als [eiser] die met vroegpensioen gaan. Bij afweging van de financiële gevolgen van een ontslagregeling is in dat geval van groot belang wat de consequenties zijn voor de hoogte van het ouderdomspensioen. De kans dat nog een nieuwe dienstbetrekking zal worden aanvaard en op andere wijze een inkomensvoorziening kan worden getroffen is immers gering en de periode waarover vroegpensioen wordt genoten is relatief kort. Verder kunnen de gevolgen van een regeling in de situatie van [eiser] niet meer worden teruggedraaid. Met het aanvaarden van vroegpensioen en ontslag wordt een onomkeerbare beslissing genomen.
15. Cargill diende zich rekenschap van het bovenstaande te geven. Zij was in de gegeven omstandigheden dan ook als goed werkgever gehouden om de financiële gevolgen van de onderhavige regeling op alle punten en ook voor wat betreft de wijze van opbouw van het ouderdomspensioen in niet mis te verstane bewoordingen aan [eiser] duidelijk te maken en deze ook zorgvuldig te onderzoeken en na te gaan of [eiser] zich daarvan voldoende bewust was. Dit uitgangspunt geldt ook indien niet zou komen vast te staan dat [eiser] uitdrukkelijk heeft gevraagd naar de gevolgen voor zijn ouderdomspensioen zoals hij stelt doch Cargill betwist. Het voorgaande geldt des te meer waar Cargill niet heeft bestreden dat [eiser] in mei 2010 na overleg met Cargill heeft besloten om niet met vervroegd pensioen te gaan vanwege de nadelige financiële gevolgen die dit voor hem zou hebben. Dit overleg met Cargill blijkt ook uit de brief van het Pensioenfonds van 11 mei 2010. Reeds toen had [eiser] te maken met de nieuwe pensioenregeling van ná 2006. Cargill moet er dan ook van op de hoogte worden geacht dat ondanks het feit dat inmiddels een hoger pensioen gold dan vóór 2006 [eiser] vanuit financieel oogpunt wenste door te werken. De stellingen van Cargill over de overgang van de oude naar de nieuwe pensioenregeling in 2006 en de in dat verband verzonden correspondentie zullen verder dan ook onbesproken blijven.
15. Geoordeeld wordt dat uit hetgeen Cargill naar voren heeft gebracht niet volgt dat zij aan de hiervoor vermelde verplichtingen heeft voldaan. Cargill leunt in haar verweer zwaar op de verklaring van [naam 4] over de gesprekken die zijn gevoerd met [eiser] en zijn echtgenote. Het moet Cargill worden meegegeven dat [naam 4] daarin verklaart dat zij nimmer enige toezegging aan [eiser] heeft gedaan voor wat betreft de voortzetting van de pensioenopbouw gedurende de periode van vroegpensioen, in tegensteling tot hetgeen [eiser] stelt. Daarmee verklaart [naam 4] echter nog niet dat zij [eiser] expliciet heeft duidelijk gemaakt dat er gedurende de periode van het vroegpensioen geen opbouw van het ouderdomspensioen zou plaatsvinden en hij qua inkomen in de toekomst er in die zin dus op achteruit zou gaan in verhouding met de situatie van doorwerken en zij zich ervan heeft vergewist dat [eiser] dit zo wenste. [naam 4] verklaart daarnaast wel dat expliciet aan de orde is geweest wat de verschillende hoogten van het ouderdomspensioen zouden zijn geweest bij de verschillende ingangsdata van het vroegpensioen onder gebruikmaking van de e-mail van 27 september 2011 van [naam 2] aan [naam 1] . Afgezien van het feit dat [eiser] dit betwist staat hiermee echter niet vast dat [naam 4] een en ander op voldoende duidelijke wijze heeft gecommuniceerd. Gelet op de complexe materie die het betreft en de grote onomkeerbare gevolgen van ontslag voor [eiser] bracht de zorgvuldigheid ex artikel 7:611 BW met zich dat de afspraken schriftelijk werden vastgelegd en dat daarbij expliciet werd bericht dat de opbouw van het ouderdomspensioen van [eiser] per 1 mei 2012 zou worden stopgezet, wat de hoogte was van het te verwachten ouderdomspensioen per die datum en wat de hoogte van het ouderdomspensioen was geweest bij doorwerken tot een latere datum, eventueel onder mee zending van de desbetreffende e-mail waarop [naam 4] doelde.
15. Uit het feit dat de onderhavige e-mail van 27 september 2011 aan [naam 1] is verzonden en hij desondanks later heeft verklaard aan [eiser] dat het “pensioen blijft doorlopen”, overigens opgevat door [eiser] als “de opbouw van het ouderdomspensioen blijft doorlopen” moge blijken dat er vanuit Cargill geen eenduidige informatie werd verstrekt en de email die [naam 4] stelt te hebben gebruikt voor meerderlei interpretatie vatbaar was of niet doorslaggevend.
15. Waar Cargill voorts aanvoert dat [naam 1] in 2013 nog uitging van de oude regeling van vóór 2006 waarbij tijdens vroegpensioen de opbouw van het ouderdomspensioen doorliep, bevestigt zij in feite dat bij Cargill zelfs na zoveel jaren onvoldoende zicht was op de daadwerkelijke gevolgen van vroegpensionering voor het ouderdomspensioen van [eiser] in de nieuwe regeling. Voorts betwist Cargill niet de door [eiser] vermelde bespreking in november 2013 met [naam 1] . Dit versterkt de stelling van [eiser] dat hij door Cargill op het verkeerde been is gezet. Hij stelt terecht dat het bericht van [naam 1] een beeld geeft van de context waarbinnen werd gesproken over het ouderdomspensioen van [eiser] .
15. In de schriftelijke vastlegging van 3 februari 2012 door [naam 4] van de met [eiser] gemaakte afspraken ontbreekt de hiervoor vermelde vereiste duidelijke omschrijving van de gevolgen van vervroegd uittreden voor de hoogte van het ouderdomspensioen van [eiser] . Bovendien is de tekst voor meerderlei interpretatie vatbaar. De uitleg die [eiser] daaraan geeft is in het licht van alle omstandigheden van het geval ook begrijpelijk, te weten dat met de zinsnede aangaande het ontbreken van inkomstenderving ten gevolge van het vervroegd pensioen ook werd gedoeld op het niet derven van ouderdomspensioen ten gevolge van het vroegpensioen. Dat achteraf bezien een dergelijke continuering van de opbouw van het ouderdomspensioen niet tot de mogelijkheden behoort en [eiser] daardoor schade leidt dient voor risico van Cargill te komen.
15. Gelet op het bovenstaande is de primair onder 1 verzochte verklaring voor recht dat Cargill aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van de onjuiste inlichtingen geleden en nog te lijden schade toewijsbaar.
15. Aangezien [eiser] schade vordert bestaande uit de inkomsten die hij derft en heeft gederfd doordat geen aanspraak kan worden gemaakt op een hoger pensioen en hij geen nakoming van een pensioentoezegging vordert is het afkoopverbod van artikel 65 van de Pensioenwet niet aan de orde. Om diezelfde reden kan Cargill zich evenmin met succes beroepen op de onderbrengingsplicht van artikel 23 van de Pensioenwet.
15. Gelet op het voorgaande zijn in beginsel de vorderingen onder II.a. en b. toewijsbaar. Dat neemt niet weg dat het wellicht aanbeveling geniet om in overleg te treden met het Pensioenfonds of een verzekeraar om op andere wijze tot een oplossing te komen in het onderhavige geschil, waarbij bijvoorbeeld een eenmalig bedrag wordt voldaan door Cargill. Dat geldt des te meer gelet op hetgeen is gevorderd onder III. Cargill heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter echter acht deze vordering niet zo maar toewijsbaar nu de echtgenote van [eiser] geen partij is in deze zaak en [eiser] op dat punt geen toelichting heeft gegeven.
15. Teneinde het bovenstaande te bespreken zal een comparitie van partijen worden gelast. Partijen wordt in overweging gegeven om op voorhand met elkaar in overleg te treden en onderzoek te doen naar de mogelijkheden in dezen, ook bij het Pensioenfonds en/of verzekeraar. Indien dat overleg tot overeenstemming leidt wordt partijen verzocht om de kantonrechter bij akte te berichten. Alsdan kan wellicht vonnis gewezen worden zonder voorafgaande mondelinge behandeling.
15. Gelet op het voorgaande wordt een bijeenkomst met partijen noodzakelijk geacht. Op de rolzitting over 14 dagen na heden zal een datum worden bepaald, nadat partijen in de gelegenheid zijn geweest om tot uiterlijk 2 werkdagen voor die zitting hun verhinderdata (in een periode van 2 tot 8 weken daaropvolgend) schriftelijk op te geven aan het bureau teamplanner-A (teamplannerA.kanton.rb.amsterdam@rechtspraak.nl), per fax (020-5412990) of per post. Partijen dienen daarbij zittingsdatum en rolnummer te vermelden. Indien een partij niet of niet tijdig verhinderdata opgeeft zal haar – behoudens ingeval van calamiteiten – na vaststelling van de zittingsdatum geen uitstel worden verleend.
15. Eventueel ter gelegenheid van de bijeenkomst over te leggen stukken dienen uiterlijk zeven werkdagen voor de datum van de bijeenkomst ter griffie te zijn ingediend, waarbij uit veiligheidsoverwegingen geen gebruik kan worden gemaakt van eerder genoemd e-mailadres, onder gelijktijdige verzending van een afschrift aan (de gemachtigde van) de wederpartij. Partijen wordt verzocht in hun toezendbrief expliciet aan te geven dat deze verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden