1 Feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1
[gedaagde] oefent een transportonderneming uit en is lid van de Vereniging Transport en Logistiek Nederland (TLN). [gedaagde] heeft met FNV Bondgenoten reeds jarenlang CAO’s voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO) afgesloten. De CAO die is gesloten voor de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 (hierna de CAO 2012/2014) is algemeen verbindend verklaard geweest van 1 februari 2013 tot 1 januari 2014.
Met ingang van 1 januari 2014 hebben partijen een CAO afgesloten voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Deze CAO is algemeen verbindend verklaard met ingang van 12 februari 2015.
1.2
In de CAO zoals geldend van 1991 tot en met 1993 is in artikel 2 een definitie van het begrip “dagdienst” opgenomen:
“Het ingedeeld zijn voor werkzaamheden op de dagen van maandag t/m vrijdag, liggend in de periode van 06.00 tot 20.00 uur daaropvolgend.”
1.3
In de CAO 2012/2014 is onder meer het volgende bepaald:
“(…) Artikel 37
voor ééndaagse nachtritten [wordt] voor de diensturen gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur een vergoeding […] toegekend.
(…)
Artikel 40
3.a Bij ééndaagse ritten¹
(…)
Ad ¹ Onder een ééndaagse rit wordt verstaan een rit waarbij het vertrek en de aankomst binnen 24 uur plaatsvinden (…)”
In eerdere CAO’s is een soortgelijke bepaling opgenomen.
1.4
In de einduitspraak van rechtbank Middelburg, locatie Terneuzen van 18 oktober 2006, dat is gevolgd op tussenvonnissen van 15 februari 2006 en 7 juni 2006, heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
“(…)
4. de kantonrechter stelt vast dat partijen nog steeds verschillen van standpunt met betrekking tot de uitleg die gegeven moet worden aan het begrip ééndaagse nachtrit. De kantonrechter heeft in het vorig tussenvonnis deze uitleg gegeven en wel in de navolgende bewoordingen:
“een rit die zich afspeelt binnen 24 uur en waarvan de uitvoering geheel of gedeeltelijk plaatsvindt in de periode gelegen tussen 00.00 en 06.00 uur. (…)”
1.5
In de brief van 28 maart 2012 van [naam 1] , medewerkster van FNV Bondgenoten, aan Transport en Logistiek Nederland B.V. staat onder meer het volgende:
“(…) De toeslag eendaagse nachtritten is een ander verhaal. U geeft aan dat ik de mening ben toegedaan dat over alle diensturen tussen 20.00 en 04.00 uur een toeslag moet worden betaald. Deze vaststelling is niet helemaal correct. De toeslag eendaagse nachtritten dient betaald te worden wanneer de chauffeur na 24.00 uur nog aan het werk is, eindigt de rit voor 24.00 uur dan heeft hij geen recht op toeslag. De uren tussen 20.00 en 23.59 uur hebben wij dan ook niet meegenomen in de berekening.”(…)”
1.6
In de brief van 1 oktober 2014 heeft FNV Bondgenoten [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk 8 oktober 2014 schriftelijk aan haar te bevestigen dat zij de nachttoeslag aan haar chauffeurs zal uitbetalen conform de uitleg die FNV Bondgenoten aan het desbetreffende CAO-artikel geeft.
3 De beoordeling
3.1
FNV Bondgenoten heeft [gedaagde] gedagvaard, omdat zij zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] art. 37 CAO 2012/2014, welk artikel reeds jaren in de opeenvolgende CAO’s is opgenomen, niet naleeft.
3.2
Partijen zijn het er over eens dat onder “ééndaagse” rit in art. 37 CAO wordt verstaan een rit die verricht wordt binnen een tijdsbestek van 24 uur. Zij zijn echter verdeeld over de vraag wat moet worden verstaan onder het begrip “nachtrit”.
FNV Bondgenoten gaat uit van een grammaticale uitleg van art 37 CAO, welke erop neerkomt dat een toeslag betaald moet worden wanneer er werkzaamheden worden verricht in de uren gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur. Deze uitleg komt er op neer dat onder een nachtrit wordt verstaan de in art. 37 CAO genoemde periode tussen 20.00 en 04.00 uur. [gedaagde] beroept zich op de uitspraak van de kantonrechter Terneuzen (zie hierboven in rov. 1.4), die heeft beslist dat een werkgever alleen een toeslag op grond van art. 37 CAO dient te betalen over de uren, gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur, wanneer de chauffeur werkzaamheden verricht tussen 0.00 uur en 06.00 uur. Verwijzend naar de definitie in de Dikke van Dale en de Arbeidstijdenwet, wordt in deze uitspraak geconcludeerd dat onder het begrip “nacht” moet worden verstaan: de tijd gelegen tussen middernacht (00.00 uur) en 06.00 uur.
3.3
De kantonrechter overweegt daarover het volgende. In ieder geval kan worden vastgesteld dat art. 37 CAO niet duidelijk is: enerzijds staat daarin een tijdsperiode van 20.00 uur tot 04.00 uur vermeld, anderzijds spreekt het artikel over “nachtrit”, zonder dat in het artikel zelf of elders in de CAO aangegeven wordt wat daaronder moet worden verstaan.
Alleen al daarom levert een puur grammaticale lezing van het artikel geen oplossing voor de vraag wat onder een nachtrit moet worden verstaan.
Nu de tekst van de CAO niet duidelijk is, dient de vraag wat de betekenis moet zijn van het begrip nachtdienst te worden beoordeeld aan de hand van de vraag hoe de werknemer de betreffende tekst in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht begrijpen. Daarbij dient acht geslagen te worden op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de CAO en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
3.4
In de eerste plaats is de kantonrechter van oordeel dat uit de definitie van “nacht” in de definitie in de Dikke van Dale niet ondubbelzinnig afgeleid kan worden dat de nacht niet eerder dan om 00.00 uur begint. De door de kantonrechter Terneuzen uit de Dikke Van Dale geciteerde definitie:
“tijd tussen zonsondergang en zonsopkomst, m.n. na middernacht en zes uur ’s morgens.”
is multi-interpretabel: enerzijds wordt de periode tussen zonsondergang en zonsopgang genoemd, (die ook nog sterk wisselt), anderzijds kan uit het begrip “middernacht” even goed afgeleid worden dat 00.00 uur het midden van de nacht is en een deel van de nacht dus voor 00.00 uur gelegen is.
Daarnaast heeft FNV Bondgenoten onbetwist gesteld dat in de CAO die van 1991 tot en met 1993 gold, een definitie van het begrip “dagdienst” is gegeven, te weten de periode van 06.00 tot 20.00 uur, terwijl in het in die CAO opgenomen artikel 32 (voorganger van art. 37 CAO) werd bepaald dat de nachttoeslag gold voor werkzaamheden verricht in de periode tussen 20.00 en 06.00 uur. Deze onderscheiding lijkt erop te duiden dat in deze CAO de werkdag verdeeld is in twee perioden: de dagdienst en de nachtdienst. [gedaagde] heeft gesteld dat de periode tussen 20.00 en 00.00 uur aan te duiden is als “avonddienst”, doch gesteld noch gebleken is dat het begrip “avonddienst” ergens voorkomt in de CAO.
Weliswaar is de definitie van “dagdienst” na 1993 uit de CAO verdwenen, doch daarvoor is niet expliciet een andere indeling in soorten diensten en daarvoor geldende tijden in de plaats gekomen, terwijl de tekst van het huidige art. 37 CAO is gehandhaafd. Daarbij geldt eveneens dat de onderhandelingspartners bij de CAO in art. 37 CAO (en daaraan voorafgaande gelijkluidende CAO-artikelen) uitdrukkelijk hebben opgenomen dat werknemers al vanaf 20.00 uur recht hebben op de nachttoeslag. Indien het de bedoeling was geweest dat zij alleen een toeslag vanaf 20.00 uur zouden ontvangen, indien er ná 00.00 uur met werken wordt gestart, dan had het voor de hand gelegen om dat expliciet in art. 37 CAO of in een definitieartikel vast te leggen. Dit geldt temeer nu, ondanks het feit dat al - in ieder geval - sinds 1991 de tekst van art. 37 CAO vragen oproept, en er kennelijk geen aanleiding is gezien om art. 37 CAO duidelijker te formuleren conform de door [gedaagde] voorgestane uitleg. Een en ander komt echter voor risico van de werkgever. Om dezelfde reden gaat, bij gebrek aan verwijzing naar deze wet in de CAO, ook de verwijzing van FNV Bondgenoten naar het begrip “nachtdienst” in de Arbeidstijdenwet niet op.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat het begrip “nachtrit” in art. 37 CAO moet worden uitgelegd als een rit waarin tussen 20.00 en 04.00 uur werkzaamheden worden verricht. Daaruit volgt dat de hierboven in rov 2.1 sub I weergegeven vordering van FNV Bondgenoten toewijsbaar is.
3.5
Wel dient nog de vraag beantwoord te worden vanaf wanneer [gedaagde] art. 37 CAO op de hierboven aangegeven wijze dient na te leven.
Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat FNV Bondgenoten de verjaringstermijn als bedoeld in art. 3:307 BW heeft gestuit in haar brief van 1 oktober 2014, stelt FNV Bondgenoten terecht dat [gedaagde] de CAO dient na te leven vanaf 1 oktober 2009.
Het standpunt van [gedaagde] dat FNV Bondgenoten niet kan vorderen dat [gedaagde] art. 37 CAO eerder naleeft dan na 28 maart 2012, omdat namens FNV Bondgenoten in de brief van deze datum van medewerkster [naam 1] (zie rov. 1.5) het standpunt van de kantonrechter Terneuzen is ingenomen, verwerpt de kantonrechter. FNV Bondgenoten stelt terecht dat het feit dat [naam 1] in deze brief voortborduurt op de uitspraak van de kantonrechter, nog niet betekent dat FNV Bondgenoten haar eigen standpunt heeft gewijzigd. Het spreekt voor zich dat [naam 1] , na de uitspraak van de kantonrechter Terneuzen, bij een poging om tot een schikking tussen partijen, het oordeel van de kantonrechter tot uitgangspunt diende te nemen.
[gedaagde] stelt terecht dat uit het door FNV Bondgenoten sub I gevorderde niet blijkt vanaf wanneer art 37 CAO nageleefd zou moeten worden. Nu dat uit het sub II gevorderde wel blijkt, zal het sub I eveneens vanaf 1 oktober 2009 worden toegewezen.
Hieruit volgt dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om vanaf 1 oktober 2009 art. 37 CAO uit te voeren in de hierboven in rov. 3.4 weergegeven zin.
3.6
De kantonrechter zal [gedaagde] wel een termijn van vier weken geven om art 37 CAO na te leven op de hierboven aangegeven wijze.
Ook de gevorderde dwangsom is toewijsbaar. Het standpunt van [gedaagde] dat een dwangsom niet toewijsbaar is, omdat het hier om de betaling van een geldsom gaat, is niet juist. [gedaagde] dient welswaar toeslagen aan haar werknemers uit te betalen, doch de vordering van FNV Bondgenoten betreft een veroordeling tot naleving van art. 37 CAO. De dwangsom zal worden beperkt tot een maximum van € 50.000,00.
3.7
Met betrekking tot de vordering sub II van FNV Bondgenoten heeft [gedaagde] gesteld dat deze afgewezen moet worden, omdat daarmee de privacyregels worden geschonden voor zover het gaat om werknemers die geen lid van de FNV zijn. [gedaagde] stelt bovendien dat art. 78 CAO FNV Bondgenoten geen recht geeft op afgifte van stukken in het kader van art. 37 CAO.
FNV Bondgenoten betwist dat met de afgifte van loonspecificaties enigerlei privacyregel wordt geschonden en dat het niet uitmaakt of werknemers al dan niet lid van FNV Bondgenoten zijn, omdat de CAO’s algemeen verbindend zijn verklaard en daarmee voor alle werknemers gelden. Voor de perioden dat de CAO’s niet algemeen verbindend waren geldt bovendien nog dat [gedaagde] ook in die perioden aan de CAO’s gebonden is, omdat zij lid is van de Vereniging TLN en daarmee (indirect) partij is bij de CAO. [gedaagde] dient derhalve de CAO ook toe te passen op werknemers die geen lid zijn van FNV Bondgenoten, dan wel een andere vakbond.
De kantonrechter is met FNV Bondgenoten van oordeel dat zij op grond van art. 843a Rv recht en belang heeft om te verifiëren of [gedaagde] de veroordeling om de CAO op de in deze uitspraak aangegeven wijze na te leven, nakomt. [gedaagde] heeft niet onderbouwd op grond waarvan daarmee privacyregels zouden worden geschonden. Nu zij als werkgever gehouden is voornoemd artikel na te leven, ongeacht of de werknemers lid van FNV Bondgenoten dan wel een andere vakbond zijn, ligt daarin het belang van FNV Bondgenoten bij het door haar gevorderde.
Ook de gevorderde dwangsom is toewijsbaar, zij het dat deze zal worden beperkt tot een maximum van € 50.000,00.
3.8
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast, alsmede de nakosten.
I. veroordeelt [gedaagde] art. 37 CAO 2012/2014 (op de juiste wijze) na te leven, door haar chauffeurs vanaf 1 oktober 2009 over de uren gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur (daaropvolgend) een nachttoeslag te betalen, wanneer zij in de uren gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur (daaropvolgend) werkzaamheden verrichten, ongeacht of hun dienst (ook) loopt tussen 0.00 en 06.00 uur, binnen vier weken na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag en per keer dat [gedaagde] daaraan geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,00;
II. veroordeelt [gedaagde] om binnen 60 dagen na het in deze te wijzen vonnis met afgifte van afschriften van loonspecificaties aan FNV aan te tonen dat aan de in dienst zijnde en in dienst geweest zijnde werknemers de toeslag van art. 37 CAO is nabetaald indien zij in de periode vanaf 1 oktober 2009 voor die toeslag in aanmerking kwamen en betaling daarvan ten onrechte uitbleef, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] daaraan geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,00;
III. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding tot op heden begroot op:
- griffierecht: € 116,00
- dagvaardingskosten € 102,87
- salaris gemachtigde € 500,00
--------------------------
€ 718,87
voor zover van toepassing inclusief BTW,
IV. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. Y.A.M. Jacobs, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.