RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/993017-15
Datum uitspraak: 23 september 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] (Finland),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] , thans verblijvende op en met als postadres het adres [postadres] (Finland).
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C. Goedegebuure, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
[bedrijf 1. CV] , op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 1 maart 2015, te Sliedrecht en/of Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting, betreffende het aangiftetijdvak 2013 (kwartaalaangiften), 2014 (maandaangiften) en januari 2015 (maandaangifte), (D 2 t/m D 18), in elk geval betreffende een of meer aangiftetijdvak(ken) gelegen in bovengenoemde periode, onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, en/of althans heeft/hebben laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben [bedrijf 1. CV] en/of haar mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Holland Midden en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde/(digitaal) verzonden aangifte(n)/aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting: een onjuist, althans te hoog bedrag aan voorbelasting/te vorderen omzetbelasting opgegeven/doen opgeven en/of een te hoog terug te vragen geldbedrag ingevuld/doen laten invullen, een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting opgegeven en/of vermeld, terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en).
4 Waardering van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde feit acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken en overweegt als volgt.
Het doen van onjuiste belastingaangiften omzetbelasting
In de ten laste gelegde periode zijn ten name van [bedrijf 1. CV] (hierna: [bedrijf 1. CV] ) onjuiste belastingaangiften voor de omzetbelasting ingediend. Hoewel de inhoud van de aangiften dit wel doet vermoeden, hebben binnen [bedrijf 1. CV] (vrijwel) geen bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden. Dit betekent dat de rechtspersoon feitelijk geen goederen en diensten heeft afgenomen van leveranciers en in het kader daarvan dus geen omzetbelasting aan leveranciers heeft betaald. Zowel de facturen waarin wordt voorgewend dat [bedrijf 1. CV] aankopen verricht als de facturen waarin wordt voorgewend dat [bedrijf 1. CV] verkopen verricht aan ICT-bedrijven in Finland zijn vals, evenals de bijbehorende bankafschriften en vervoersbewijzen. In de belastingaangiften voor de omzetbelasting is dan ook telkens een te hoog en fictief bedrag aan voorbelasting vermeld. Het resultaat hiervan is dat de aangiften sloten op te hoge terug te vragen bedragen, met het doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van belastinggeld. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (vlg. ECLI:NL:RBAMS:2010:2543 en ECLI:NL:RBUTR:2012:BW0949)
De strafbaarheid van [bedrijf 1. CV]
Voor het vaststellen van de strafbaarheid van [bedrijf 1. CV] is nodig het toerekenen aan de rechtspersoon van de strafbare gedragingen en het opzet daarop. Vaststaat dat de vervalsing van de facturen en de indiening van de aangiften zijn verricht op naam van [bedrijf 1. CV] . De genoemde strafbare gedragingen zijn verricht in de sfeer van [bedrijf 1. CV] en kunnen in redelijkheid aan de rechtspersoon worden toegerekend. Omdat ten behoeve van de rechtspersoon opzettelijk een onjuiste administratie ter beschikking is gesteld, welke ten grondslag heeft gelegen aan de ingediende belastingaangiften, kan ook het opzet op de strafbare gedragingen aan de rechtspersoon worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1. CV] kan worden aangemerkt als dader van het doen van onjuiste belastingaangiften voor de omzetbelasting.
De strafbaarheid van verdachte als opdrachtgever en feitelijk leidinggever
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte als opdrachtgever en/of feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de strafbare gedragingen van [bedrijf 1. CV] , is relevant of hij van die gedragingen op de hoogte is geweest en mogelijkheid heeft gehad om deze te beëindigen.
Op basis van het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, kan worden bewezen dat ten tijde van het doen van de onjuiste belastingaangiften de feitelijke positie van verdachte dusdanig was, dat hij als opdrachtgever en feitelijk leidinggever van de aan [bedrijf 1. CV] toegerekende strafbare gedragingen moet worden aangemerkt. Hierbij heeft de rechtbank onder meer in ogenschouw genomen de betrokkenheid van verdachte bij i) het opzettelijk opmaken van valse facturen en valse bankbescheiden, ii) het telkens ter beschikking stellen van een onjuiste administratie aan de administrateur voor het doen van belastingaangifte en iii) het ter beschikking stellen van die valse geschriften en onjuiste administratie voor het boekenonderzoek door de Belastingdienst, alsmede zijn wetenschap over het strafbare karakter van deze handelingen. Verdachte heeft niet alleen, hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden, maatregelen ter voorkoming van de strafbare gedragingen van de rechtspersoon achterwege gelaten, maar deze gedragingen juist willens en wetens verricht.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
[bedrijf 1. CV] in de periode van 1 juli 2013 tot en met 1 maart 2015 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting, betreffende het aangiftetijdvak 2013 (kwartaalaangiften), 2014 (maandaangiften) en januari 2015 (maandaangifte) (DOC-002 t/m DOC-018), onjuist heeft laten doen door een ander, immers heeft [bedrijf 1. CV] in de naar de Belastingdienst digitaal verzonden aangiften voor de omzetbelasting telkens een te hoog bedrag aan voorbelasting doen opgeven en een te hoog terug te vragen geldbedrag doen invullen, terwijl die feiten ertoe strekken dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende hij, verdachte, tot vorenstaande feiten opdracht gegevens en feitelijk leiding gegeven aan vorenstaande verboden gedragingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7 De strafbaarheid van verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van psychische overmacht dan wel noodweer, nu verdachte de belastingaangiften heeft ingevuld en ingediend onder druk en bedreiging van onbekende mannen. Gelet hierop kan verdachte niet strafbaar worden geacht en moet ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het bestaan van psychische overmacht moet berusten op feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een van buiten komende dwang, waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet voldoende aannemelijk zijn dat het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, dan wel door een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Zodanige feiten en omstandigheden zijn de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken. Weliswaar heeft verdachte bij de politie aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging, maar hij heeft deze aangifte pas gedaan nadat hij door de FIOD als verdachte was gehoord. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte het door de Belastingdienst ten onrechte aan [bedrijf 1. CV] uitgekeerde belastinggeld grotendeels aan privé-uitgaven heeft besteed, waaronder een Tesla met laadpaal voor zichzelf, een auto voor zijn echtgenote en vermoedelijk ook een appartement in Japan. Aanwijzingen dat hij gelden aan derden heeft moeten afstaan zijn er niet, nog daargelaten dat hij geen concrete informatie over de mannen kan geven. De omstandigheid dat verdachte niet eerder aan de bel heeft getrokken dan nadat de politie hem over het ten laste gelegde heeft gehoord, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat van een daadwerkelijke bedreiging geen sprake is geweest. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte over de bedreiging dan ook niet aannemelijk acht.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 Motivering van de straf
De rechtbank heeft bij de straftoemeting allereerst gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, door opdracht en feitelijk leiding te geven aan het opzettelijk indienen van valse belastingaangiften voor de omzetbelasting ten name van een rechtspersoon, die enkel en alleen voor het plegen van fraude was opgericht. Op deze manier is ten onrechte omzetbelasting teruggevraagd en vervolgens door de Belastingdienst uitgekeerd.
Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. Verdachte heeft gedurende enige periode op structurele en planmatige wijze belastinggeld teruggevraagd. Toen hij in december 2014 van de Belastingdienst een conceptrapport van het boekenonderzoek ontving, waarin te lezen viel dat geen onregelmatigheden waren geconstateerd, heeft verdachte de belastingteruggave verhoogd en in de belastingaangifte voor januari 2015 zelfs een bedrag van ruim € 250.000,- teruggevraagd. Alleen dit laatste bedrag is niet aan [bedrijf 1. CV] uitgekeerd, wel is uitgekeerd een bedrag van bijna € 800.000,-. Het benadelingsbedrag dat aan verdachte zou zijn uitgekeerd, als de Belastingdienst de door verdachte opgeworpen schijnwerkelijkheid niet had doorzien, betreft ruim € 1.000.000,-. De rechtbank neemt dit bedrag bij de straftoemeting als maatstaf.
Vaststaat dat door aldus te handelen, verdachte de verantwoordelijkheden die de wet aan een ondernemer stelt, niet serieus heeft genomen en de integriteit van het financiële en economische verkeer en het vertrouwen dat in hem, als directeur, mocht en moest worden gesteld, in de kern heeft geschonden, louter ten behoeve van zijn eigen gewin. Voorts heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde - voor bonafide ondernemers zeer belangrijke - systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane belastingaangiften en onderliggende administratie moet kunnen vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en de algemene belastingmoraal ernstig ondermijnd.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat van het genoemde benadelingsbedrag een lager bedrag van bijna € 800.000,- is uitgekeerd. Anderzijds geldt echter dat het niet aan verdachte is te danken dat het laatste bedrag van ruim € 250.000,- niet aan verdachte is uitgekeerd, maar aan het oplettende en voortvarende handelen van de Finse autoriteiten en de Belastingdienst.
Tot slot heeft de rechtbank bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Gezien deze oriëntatiepunten en de hiervoor vermelde omstandigheden acht de rechtbank alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier zijn gebleken, en de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel van justitiële documentatie van 15 juli 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld, heeft de rechtbank geen aanleiding tot strafmatiging gezien.
10 Beslissingen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
- feitelijk leiding geven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden.
Dit verkorte vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en A.B.M. Wijnveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2015.