2. In deze procedure liggen twee verzoeken van [verzoekster] ter beoordeling voor, die afzonderlijk zullen worden weergegeven en beoordeeld.
I. Verzoek van [verzoekster] ex artikel 7:681 BW (EA 15 - 824)
3. [verzoekster] verzoekt primair de vernietiging van de opzegging op 1 juli 2015. Daarnaast verzoekt [verzoekster] wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom en loondoorbetaling, zulks vanaf de datum van opzegging tot aan het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente.
4. Ter zitting heeft [verzoekster] haar verzoek toegelicht in de zin dat uitgaande van de situatie dat de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] door [verweerder] op 1 juli 2015 is opgezegd, zij vernietiging van die opzegging verzoekt. De wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom is verbonden aan de opgelegde non-activiteit en staat er los van.
5. Subsidiair verzoekt [verzoekster] , voor het geval de opzegging per 1 juli 2015 rechtsgeldig wordt geacht, veroordeling van [verweerder] tot betaling van een transistievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 7.720,29 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:682 lid 9 BW van € 6.463,50 bruto, en een billijke vergoeding ex artikel 7:681 jo 7:671b lid 8 sub c BW van € 25.000,00 bruto.
6. Aan haar primaire verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag. De opzegging is geschied zonder haar instemming en zonder een voorafgaande toestemming. Bovendien ontbreekt een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW, terwijl niet is gebleken dat herplaatsing, al dan niet met behulp van scholing, in een passende functie niet mogelijk is of in de rede ligt.
7. Aan haar subsidiaire verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat zij op 1 juli 2015, zonder opzegtermijn en zonder gegronde reden, is ontslagen. Daarmee zijn haar elementaire rechten onder de Wwz geschonden en heeft [verweerder] zich op tenminste twee punten onzorgvuldig gedragen. Bovendien heeft [verweerder] dezelfde dag met een soort van reden de collega’s geïnformeerd, terwijl de brief aan [verzoekster] over haar ontslag eerst de volgende dag ter post is bezorgd. Dat alles valt te kwalificeren als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zijdens [verweerder] .
8. [verzoekster] erkent dat tussen [verweerder] en haar een verschil van mening bestond over de uitbetaling van overuren in 2013 en 2014 en over de invulling van haar coördinatie-uren, maar meent dat zij in de geschillen met [verweerder] in haar recht stond. Op 27 juni 2015 nog werd dit bevestigd door het bericht dat zij niet gekort zou worden op haar coördinatie-uren en dat 10,5 overuren zouden worden uitbetaald. Over de overige financiële zaken zou op 1 juli 2015 verder worden gesproken.
9. Op 1 juli 2015 echter is geen gesprek gevolgd, maar is [verzoekster] meteen ontslag aangezegd. Daarbij is [verzoekster] direct op non-actief gezet. Die non-activiteit heeft geen goede reden en [verzoekster] heeft recht en belang haar werkzaamheden te hervatten. [verzoekster] verzoekt dan ook [verweerder] te veroordelen haar haar werkzaamheden te laten hervatten, zulks op straffe van een dwangsom.