4.3.5.
Bewezen verklaarde feiten
4.3.5.1. Ten aanzien van feit 1, valsheid in geschrift
Verantwoordingsformulieren - algemeen
In het dossier bevinden zich een groot aantal verantwoordingsformulieren die betrekking hebben op geldbedragen die budgethouders hebben betaald aan verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [VOF 1] .
Uit de aangiften van de zorgkantoren Zorg en Zekerheid en Agis volgt dat over de jaren 2007, 2008 en 2009 in totaal een bedrag € 1.100.308,- aan PGB-gelden aan verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is uitbetaald. Op de facturen, die ter onderbouwing van het PGB zijn ingestuurd, staat vermeld dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een uurtarief van € 25,- hebben gehanteerd. Ten aanzien van de over het jaar 2009 (365 dagen) verantwoorde zorg – en uitgaande van dit uurtarief – zou het gemiddelde aantal gewerkte uren per dag uitkomen op 14,46 uur voor verdachte, 21,18 uur voor [medeverdachte 1] en 18,08 uur voor [medeverdachte 2] .8 De verantwoordingsformulieren vermelden in vrijwel alle gevallen dat de zorg is geleverd door verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] . Verdachte heeft hierover verklaard dat de werkzaamheden niet altijd door haar, [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] persoonlijk zijn verricht, maar dat zij ook gebruik hebben gemaakt van vrijwilligers. Dit betekent dat op de verantwoordingsformulieren meer uren zijn vermeld dan dat er daadwerkelijk door verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] persoonlijk aan zorg zijn verleend.9 Verdachte heeft verklaard dat zij de naam van [medeverdachte 2] op verantwoordingsformulieren heeft ingevuld, terwijl hij geen werkzaamheden als zorgverlener heeft verricht. Volgens haar boekhouder zou het beter zijn om de uren te verdelen en daarom heeft zij alleen een beetje geschoven met de bedragen.10
[medeverdachte 1] – als medevennoot van [VOF 1] – heeft verklaard dat zij facturen heeft opgemaakt, ook samen met verdachte. Voorts volgt uit haar verklaring dat zij wist welke administratieve verplichtingen er bestonden rondom het PGB.11 Tot slot heeft [medeverdachte 1] verklaard dat het kan kloppen dat facturen zijn verstuurd waarin uren voor haar zijn gedeclareerd die betrekking hadden op een periode waarin zij op vakantie was.12
[persoon 1]
Op de verantwoordingsformulieren van budgethouder [persoon 1]13 over de verantwoordingsperiode van 6 juli 2007 tot en met 31 december 2011 staat vermeld dat door de budgethouder geldbedragen zijn uitbetaald aan onder meer verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [VOF 1] , [Stichting 1] en [persoon 8] ( [persoon 8] ).14 In voornoemde periode is in totaal een bedrag van € 209.369,84 verantwoord middels deze verantwoordingsformulieren. Van dit bedrag is € 176.469,14 verantwoord door verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [VOF 1] en [Stichting 1] .15 [persoon 2] heeft verklaard de verantwoordingsformulieren niet te kennen.
Voor 2007 en 2008 heeft [persoon 2] verklaard dat [medeverdachte 2] slechts een paar keer is langs geweest en dat door hem vrijwel geen zorg is verleend, terwijl voor [medeverdachte 2] over de periode juni 2007 – december 2008 ongeveer € 39.000 is gedeclareerd. Verder is [persoon 2] niet bekend met [Stichting 1] .16
Op het verantwoordingsformulier van [persoon 1] over de verantwoordingsperiode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008 staat ook [persoon 8] vermeld als zorgverlener.17 [persoon 8] heeft hierover verklaard dat zij in het jaar 2008 niet bij [persoon 1] heeft gewerkt en pas vanaf het jaar 2009 zorg heeft verleend aan [persoon 1] .18
[persoon 9]
In het dossier bevinden zich ook een tweetal verantwoordingsformulieren van budgethouder [persoon 9] ( [persoon 9] ) over de verantwoordingsperiode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Op deze verantwoordingsformulieren staan, naast de naam van verdachte, ook de namen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [persoon 10] en [persoon 11] vermeld. Aan deze personen zijn veelal grote geldbedragen uitbetaald, hetgeen inhoudt dat voor een groot aantal uren zorg is verleend aan [persoon 9] .19 heeft verklaard niet bekend te zijn met voormelde verantwoordingsformulieren en dat de persoon genaamd [medeverdachte 2] geen zorg heeft verleend, terwijl voor hem ongeveer € 9.300,- is gedeclareerd over het jaar 2008. Verdachte zou hierover tegen [persoon 9] hebben gezegd dat zij niet teveel belasting wilde betalen en daarom [medeverdachte 2] op het verantwoordingsformulier heeft gezet. Over het tweede halfjaar van 2008 heeft ook verdachte geen zorg verleend, aldus [persoon 9] .20 Uit een brief van de dochter van [persoon 9] , [persoon 12] ( [persoon 12] ), gericht aan Dienst Zorg en Samenleven, volgt dat [persoon 12] is gebleken dat verdachte de verantwoording van het PGB niet op de juiste wijze deed. Op de verantwoordingsformulieren werden namen en geldbedragen vermeld, die niet conform de waarheid waren. [persoon 12] zou verdachte hiermee hebben geconfronteerd, waarop verdachte heeft geantwoord dat het normaal was dat bedragen en namen niet correspondeerden.21
Overige budgethouders
De rechtbank komt op grond van de besproken verklaringen tot het oordeel dat de inzake [persoon 2] en [persoon 9] ingediende verantwoordingsformulieren een onjuiste opgave van het aantal gewerkte uren bevatten. Uit het dossier volgt voorts dat ook andere verantwoordingsformulieren een onjuiste opgave bevatten. Zo is gebleken dat ten aanzien van verantwoordingsformulieren van budgethouders [persoon 13] ( [persoon 13] )22, [persoon 14] ( [persoon 14] )23, [persoon 15] ( [persoon 15] )24, [persoon 16] en [persoon 17] (familie [persoon 16 en 17] )25 en de familie [persoon 5 en 6]26 veelal namen staan vermeld van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , terwijl uit onderzoek blijkt dat zij niet, dan wel aanzienlijk minder zorg hebben verleend dan op de verantwoordingsformulieren is aangegeven.
[persoon 18] ( [persoon 18] ), moeder van voornoemde [persoon 13] , heeft verklaard dat haar dochter een machtiging moest tekenen, waarmee zij verdachte machtigde27 om de PGB-gelden te ontvangen op een rekeningnummer op naam van verdachte. Voorts heeft zij verklaard dat de zorg door anderen dan verdachte, [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] is geleverd.28 Tijdens de periode waarin zorg werd verleend, heeft [persoon 13] presentielijsten bijgehouden. Hierop komt de naam van verdachte, [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] niet voor. De namen die wel op deze presentielijsten staan vermeld, komen weer niet voor op de verantwoordingsformulieren.29
Ten aanzien van de verantwoordingsformulieren op naam van budgethouder [persoon 14] , waar de namen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op staan vermeld, heeft [persoon 19] verklaard dat zij voor verdachte heeft gewerkt en dat verdachte geen zorg heeft verleend en [medeverdachte 2] helemaal niets heeft gedaan. Ook [persoon 11] heeft verklaard dat zij bij verdachte heeft gewerkt en dat verdachte geen zorg heeft verleend en bij budgethouders alleen de post heeft opgehaald.30 [persoon 14] heeft verklaard dat zij de verantwoordingsformulieren D-140 en D-141 niet heeft ingevuld en [medeverdachte 2] niet kent en hij dus ook geen zorg heeft verleend.31
Ten aanzien van budgethouder [persoon 15] is uit onderzoek gebleken dat een groot deel van de gedeclareerde zorg geen werkzaamheden betreffen waarvan de kosten ten laste van het PGB mochten worden gebracht. Voorts blijkt uit het PGB-dossier van [persoon 15] dat vanaf het eerste halfjaar van 2009 zorg is verleend door verdachte en [medeverdachte 2] . Blijkens het verantwoordingsformulier D-157 zou verdachte – conform het indicatiebesluit – in het tweede halfjaar van 2009 7 dagen per week, 7 uur per dag zorg hebben verleend aan [persoon 15] .32 Aangezien [persoon 15] 24 uur per dag zorg nodig had, zijn de overige 17 uren vanuit het privévermogen van [persoon 15] gefinancierd en heeft [medeverdachte 1] over de periode 23 februari 2009 tot en met 28 december 2009 (315 dagen, 5361 uren) 7 dagen per week voor 17 uur per dag een totaalbedrag van € 53.220,- betaald gekregen door de bewindvoerder van [persoon 15] uit het privévermogen van [persoon 15] .33 Naast dit hoge aantal gedeclareerde uren per dag gedurende 7 dagen per week over voornoemde lange periodes is in 2009 alleen al bij zorgkantoor Agis voor 26 andere budgethouders zorg verantwoord in verantwoordingsformulieren voor verdachte en [medeverdachte 1] voor bedragen van respectievelijk ruim € 222.000,- en € 93.000,-.34 Uitgaande van het eerder vermelde uurtarief van € 25,- betekent dit dat beiden op alle dagen per jaar naast de uren bij budgethouder [persoon 15] , gemiddeld respectievelijk 24 uur en 10 uur hebben gewerkt.
[persoon 20] , een vrijwilliger die met [persoon 15] iedere zondag ging wandelen, heeft verklaard dat hij bij [persoon 15] altijd een persoon aantrof met de voornaam [persoon 30] . Deze persoon verleende volgens [persoon 20] 24-uurs zorg aan [persoon 15] . Daarnaast is hij regelmatig een persoon met de voornaam [persoon 21] tegengekomen.35 [persoon 21] ( [persoon 21] ), de nicht van verdachte, heeft verklaard dat zij zorg heeft verleend aan [persoon 15] . Op de vraag of [medeverdachte 2] ook zorg heeft verleend aan [persoon 15] , heeft [persoon 21] ontkennend geantwoord.36 [persoon 22] ( [persoon 22] ), die dagelijks bij [persoon 15] kwam, heeft verklaard dat een persoon genaamd [persoon 30] vrijwel altijd aanwezig was en dat de gedeclareerde zorg niet of nauwelijks werd verleend door verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] .37
Voor [persoon 17] zijn over de jaren 2009, 2010 en 2011 verantwoordingsformulieren ingediend bij zorgkantoor Agis. Over de periode 16 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ieder voor € 5.556,50 zorg verantwoord. Verdachte heeft echter verklaard dat [medeverdachte 2] meer chauffeur was dan zorgverlener en dat zij alleen een beetje heeft geschoven met de bedragen.38 Verder zijn op het adres [adres, te plaats] , het adres van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waar ook de eenmanszaak en vof [VOF 1] en [Stichting 1] stonden ingeschreven, een aantal verantwoordingsformulieren aangetroffen op naam van onder meer [persoon 21] en [persoon 8] . Uit onderzoek blijkt dat deze formulieren niet overeenkomen met de bij Agis bekende onderliggende facturen.39
De familie [persoon 5 en 6] heeft vanaf april 2009 tot 12 mei 2011 zorg gehad van [VOF 1] . Voor budgethouder mevrouw [persoon 6] zijn over de jaren 2009, 2010 en 2011 verantwoordingsformulieren ingediend. Voor budgethouder de heer [persoon 5] zijn over de jaren 2009 en 2010 verantwoordingsformulieren ingediend. Uit de verantwoordingsformulieren blijkt dat onder meer door verdachte, [medeverdachte 2] en [VOF 1] zorg is verantwoord, maar ook door [persoon 21] , het nichtje van verdachte.40 De budgethouders hebben verklaard dat verdachte alles heeft ingevuld en opgestuurd.41 Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] vooral haar chauffeur was, maar dat zij hem toch als zorgverlener heeft verantwoord om belastingtechnische redenen.42 [persoon 21] heeft verklaard dat zij in september 2010 is gestopt met het verlenen van zorg. Zij wordt echter wel op het verantwoordingsformulier op naam van mevrouw [persoon 6] over de eerste helft van het jaar 2011 vermeld voor een bedrag van bijna € 14.000,-.43 Op het adres van de budgethouders is op 12 mei 2011 [persoon 23] ( [persoon 23] ) aangetroffen.. [persoon 23] verbleef op dat moment illegaal in Nederland en verleende naar eigen zeggen sinds december 2010 24-uurs zorg bij de familie [persoon 5 en 6] . Op de verantwoordingsformulieren komt zij niet voor. Verdachte heeft verklaard dat [persoon 23] werd betaald vanuit het privévermogen van de familie [persoon 5 en 6] , maar het echtpaar [persoon 5 en 6] heeft verklaard dat [persoon 23] de enige was in huis, 24 uur per dag en alleen als zij even vrij was er een vrijwilliger kwam. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de uren die op naam van [persoon 21] zijn gedeclareerd niet alleen uren zijn die door [persoon 23] zijn gewerkt, maar dat hiervoor ook een hoger bedrag door verdachten is ontvangen dan aan [persoon 23] (zwart) is uitbetaald.44
Nadere overweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat op de door verdachte opgemaakte verantwoordingsformulieren ten behoeve van de budgethouders, zorgverleners (waaronder verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) zijn vermeld die geen zorg hebben verleend en dat er PGB-gelden bij verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] terecht zijn gekomen, terwijl geen of (veel) minder zorg door hen is verleend dan op basis van de betaalde bedragen had gemoeten. Hiermee staat de valsheid van deze verantwoordingsformulieren vast. Deze verantwoordingsformulieren dienen als basis voor de definitieve vaststellingsbesluiten PGB van de zorgkantoren. Doel en strekking van deze formulieren binnen het maatschappelijk verkeer is dan ook dat zij voor alle betrokkenen als bewijs dienen voor de hoeveelheid geld die is besteed aan daadwerkelijk verleende zorg. De in het voorgaande beschreven verantwoordingsformulieren doen dat niet en zijn daarom vals.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verantwoordingsformulieren grotendeels door verdachte zijn ingevuld en opgestuurd naar de zorgkantoren. Verdachte heeft hierover zelf verklaard dat zij verantwoordingsformulieren inderdaad heeft ingevuld. Zij wist dan ook dat deze verantwoordingsformulieren onjuist waren, wat zij ook, voor wat betreft in ieder geval [medeverdachte 2] , heeft bekend.
Machtigingen en arbeidsovereenkomsten
Tot medio 2009 was het mogelijk dat budgethouders hun zorgverlener machtigden. Deze machtiging hield onder meer in dat de zorgverlener de voorschotten PGB rechtstreeks op diens bankrekening ontving. Vanaf medio 2009 kon het PGB niet meer rechtstreeks worden uitbetaald op het rekeningnummer van de gemachtigde, maar werd het alleen nog maar uitbetaald op het rekeningnummer van de budgethouder. Wel bestond de mogelijkheid tot ‘opting-in’; de zorgverlener machtigt dan het SVB Servicecentrum PGB om de loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet direct af te dragen.
In het dossier bevinden zich op naam van budgethouder [persoon 24] ( [persoon 24] )45 twee machtigingen voor opting-in. Op deze machtigingen staan respectievelijk verdachte en [medeverdachte 2] als zorgverlener vermeld, met als ingangsdatum 1 januari 2010.46 Voorts bevinden zich in het dossier twee arbeidsovereenkomsten tussen [persoon 24] en respectievelijk verdachte en [medeverdachte 2] , beide ondertekend op 1 januari 2010.47
Uit een brief op naam van [persoon 24] aan de SVB van 30 maart 2010 blijkt dat [persoon 24] na haar vertrek uit verpleeghuis [verpleeghuis 1] in contact is gekomen met verdachte als zorgverlener van [VOF 1] . Verdachte zou vanaf 29 april 2009 zorg verlenen bij [persoon 24] , maar hier is niet veel van terecht gekomen. Na een gesprek tussen [persoon 24] , verdachte en een maatschappelijk werker, is afgesproken dat per 1 januari 2010 de zorg zou worden beëindigd. Na 1 januari 2010 heeft [VOF 1] geen zorg meer verleend, dit alles aldus [persoon 24] . Na 1 januari 2010 heeft [persoon 24] nog wel salarisstroken ontvangen van de SVB voor de maanden januari, februari en maart 2010, met daarop vermeld de namen van verdachte en [medeverdachte 2] .48
Uit een bankafschrift van de bankrekening op naam van [persoon 24] blijkt dat op 18 maart 2010 drie keer een geldbedrag is afgeschreven door het SVB Servicecentrum PGB. Het betreffen de facturen met nummer 1495382, 1495383 en 1495384. Op bankafschriften van bankrekeningen op naam van respectievelijk verdachte en [medeverdachte 2] – dezelfde rekeningnummers die door hen zijn opgegeven in de arbeidsovereenkomsten – is te zien dat op 26 maart 2010 bedragen van respectievelijk ruim € 4.600,- en € 4.500,- zijn bijgeschreven met als omschrijving jan’ 10 ref: 1495382, febr’ 10 ref: 1495383 en mrt’ 10 ref: 1495384.49
Aan verdachte is gevraagd of zij de machtigingen en arbeidsovereenkomsten, die met behulp van weglakmiddel zijn gewijzigd, heeft veranderd. Verdachte antwoordde dat zij de documenten heeft ingevuld, haar handtekening onderaan D-239 en D-242 heeft gezet en ten aanzien van D-231, D-241 en D-242 de datum met weglakmiddel heeft gewijzigd naar 1 januari 2010. Voorts heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 2] zijn handtekening op D-231 heeft gezet en aanwezig was toen verdachte de arbeidsovereenkomst (D-241) tussen [persoon 24] en [medeverdachte 2] invulde.50
Nadere overweging
Verdachte heeft erkend dat zij met gebruikmaking van weglakmiddel op reeds bestaande documenten de datum van 1 oktober 2009 naar 1 januari 2010 heeft gewijzigd. Zij heeft ter zitting verklaard dat het invullen van deze documenten in overleg met [persoon 24] heeft plaatsgevonden en dat in de maanden januari, februari en maart 2010 wel degelijk zorg is geleverd. De reden om gebruik te maken van weglakmiddel was omdat hierdoor geen nieuwe documenten bij de SVB hoefden te worden opgevraagd.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. [persoon 24] heeft per brief van 30 maart 2010 aan de SVB – vrijwel direct nadat zij heeft geconstateerd dat door het SVB Servicecentrum PGB drie keer een geldbedrag van haar bankrekening heeft afgeschreven – gemeld dat met ingang van 1 januari 2010 de zorg was beëindigd en dat feitelijk na 1 januari 2010 geen zorg meer was verleend door [VOF 1] . Blijkens die brief heeft verdachte zich in eerste instantie niet op het standpunt gesteld dat zij na 1 januari 2010 nog zorg had verleend, maar heeft zij gezegd dat het contract niet was opgezegd. Ongeloofwaardig is daarom het later ingenomen standpunt dat zij die zorg wel verleend zou hebben. Nu niet aannemelijk is dat er na 1 januari 2010 nog zorg door verdachte en/of haar medeverdachten is verleend, is ook onaannemelijk dat verdachte in overleg met [persoon 24] heeft gekozen voor het gebruiken van weglakmiddel. De aldus gewijzigde documenten kwamen immers niet overeen met de wens van [persoon 24] . De conclusie moet dan ook zijn dat door de wijziging van de datum met weglakmiddel sprake is van vervalste documenten. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben door hun handelen de indruk gewekt dat tussen hen en [persoon 24] een arbeidsovereenkomst bestond en dat met haar toestemming het SVB Servicecentrum PGB was gemachtigd voor opting-in. Op deze wijze hebben verdachte en [medeverdachte 2] , zonder dat mevrouw [persoon 24] daarvan op de hoogte was, via het SVB meerdere geldbedragen op hun bankrekening ontvangen.
Conclusie
De verantwoordingsformulieren, machtigingen en arbeidsovereenkomsten zijn geschriften. Deze geschriften zijn bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen. Immers, aan de hand van deze geschriften kunnen zorgkantoren controleren op welke wijze budgethouders hun PGB-gelden hebben besteed en verantwoord.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde geschriften komt de rechtbank op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, tot het oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] genoemde geschriften valselijk heeft opgemaakt, dan wel heeft vervalst en tevens het oogmerk heeft gehad deze geschriften als echt en onvervalst te gebruik. De rechtbank is van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigd is bewezen.
4.3.5.2. Ten aanzien van feit 2, verduistering
Uit de aangifte van zorgkantoor Agis volgt dat na het overlijden van vijf budgethouders, hun PGB voorschotten zijn uitgekeerd op rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Deze bankrekening staat op naam van [medeverdachte 1] .51 [medeverdachte 1] heeft verklaard dat dit de bankrekening van [VOF 1] betreft. De bankpas, behorende bij deze bankrekening, lag volgens [medeverdachte 1] of op het adres [adres, te plaats] , of was in het bezit van verdachte.52 Verdachte heeft verklaard dat zij ook over deze rekening kon beschikken.53
Uit overzichten van zorgkantoor Agis volgt het volgende:
- -
Na het overlijden van budgethouder [persoon 25] op 18 oktober 2008 is een PGB voorschot uitgekeerd van € 23.917,49;
- -
Na het overlijden van budgethouder [persoon 26] op 28 februari 2008 is een PGB voorschot uitgekeerd van € 13.054,46;
- -
Na het overlijden van budgethouder [persoon 27] op 28 februari 2009 is een PGB voorschot uitgekeerd van € 2.311,68;
- -
Na het overlijden van budgethouder [persoon 28] op 11 april 2008 is een PGB voorschot uitgekeerd van € 48.777,57;
- -
Na het overlijden van budgethouder [persoon 29] op 22 oktober 2008 is een PGB voorschot uitgekeerd van € 30.239,05.54
Het zorgkantoor Agis heeft [medeverdachte 1] hierover schriftelijk benaderd. [medewerker Agis] , medewerker van Agis, heeft verklaard dat uit de schriftelijke beantwoording viel op te maken dat zij ‘na het overlijden van de budgethouders niet langer gemachtigd is’55 en dat geen voorschotten zijn terugbetaald. Vanuit het zorgkantoor zijn (per aangetekende post) meerdere brieven verstuurd naar het adres [adres, te plaats] , waarin melding wordt gemaakt dat zorgkantoor Agis een vordering heeft op [medeverdachte 1] , omdat zij als zorgverlener en gemachtigde van de budgethouders was opgetreden en de PGB-gelden op haar bankrekening heeft ontvangen.56 Bij de doorzoeking op het adres [adres, te plaats] is een grote hoeveelheid documenten in beslag genomen, waaronder voormelde brieven.57 Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij niet weet waarom deze gelden niet zijn terugbetaald.
Nadere overweging
Van verduistering is sprake indien een persoon, zonder daartoe gemachtigd te zijn, als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Van zodanig beschikken kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, onder meer sprake zijn indien aan een ander dan verdachte toebehorende gelden aan verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend, dan wel indien teruggave van die gelden door verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.
In onderhavig geval heeft het zorgkantoor Agis na het overlijden van de budgethouders, voorschotten PGB uitbetaald op een bankrekening op naam van [medeverdachte 1] . Zowel verdachte als [medeverdachte 1] konden over deze bankrekening beschikken. De voorschotten zijn uitbetaald op basis van de eerder door CIZ vastgestelde indicatiestelling, maar zijn niet gebruikt voor het financieren van zorg. Immers, na het overlijden van de budgethouders is geen zorg meer verleend.
Gelet op het feit dat verdachte en [medeverdachte 1] voor deze budgethouders zijn opgetreden als zorgcoördinator dan wel zorgverlener, kan het niet anders zijn dan dat zij wisten dat de budgethouders waren overleden. Ondanks meerdere brieven van zorgkantoor Agis, hebben verdachte en [medeverdachte 1] tot op heden de onterecht uitgekeerde PGB voorschotten niet terugbetaald.
Het zorgkantoor Agis is niet tijdig op de hoogte gebracht van het overlijden van de budgethouders, waardoor het uitbetalen van PGB voorschotten niet is gestopt. Deze PGB voorschotten zijn, ook na overlijden, op basis van de eerder door CIZ vastgestelde indicatiestelling uitbetaald. Daarmee zijn de voorschotten onverschuldigd maar niet onrechtmatig uitbetaald. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de geldbedragen anders dan door misdrijf onder zich heeft gekregen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] de gelden anders hebben aangewend dan waarvoor zij zijn uitgekeerd, waardoor sprake is van verduistering van die geldbedragen in vereniging, gepleegd uit hoofde van hun beroep.
4.3.5.3. Ten aanzien van feit 3, mensensmokkel
[persoon 30]
Op 12 juni 2012 vindt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer verdachte een doorzoeking plaats op het adres van de budgethouders [persoon 16 en 17] en [persoon 17] . Naast voornoemde budgethouders en verdachte is op dit adres ook [persoon 30] ( [persoon 30] ) in een kamer op de eerste verdieping aangetroffen. Tijdens de doorzoeking zijn veel persoonlijke spullen aangetroffen van [persoon 30] . In de jaszak van [persoon 30] is een sleutel aangetroffen, waarvan is vastgesteld dat dit de huissleutel betrof van voornoemd adres. Ook zijn op haar telefoon foto’s gevonden van het echtpaar [persoon 16 en 17] .58
[persoon 30] heeft verklaard dat zij verdachte expliciet heeft verteld dat ze illegaal in Nederland verbleef. Ook heeft zij verklaard dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en regelmatig met verdachte bij budgethouders is geweest en dat zij en verdachte boezemvriendinnen zijn.59 De getuige [persoon 22] , die dagelijks in de naast de woning van [persoon 15] gelegen manage aanwezig was, heeft verklaard dat bij [persoon 15] vrijwel altijd een persoon, genaamd [persoon 30] , aanwezig was.60 Haar verklaring wordt bevestigd door de verklaring van [persoon 21] .61 Budgethouder [persoon 6] heeft verklaard dat [persoon 30] bij hen heeft gewerkt en in haar woning heeft geslapen.62 Tot slot hebben [medeverdachte 1] en [persoon 31] ( [persoon 31] ) verklaard dat [persoon 30] 24-uurs zorg leverde bij de familie [persoon 16 en 17] .63
Hoewel [persoon 30] heeft verklaard dat zij niet voor verdachte werkte en ook geen salaris van haar heeft ontvangen, blijkt uit een winst- en verliesopstelling over de jaren 2008 en 2009 dat aan [persoon 30] respectievelijk € 12.787,65 en € 13.263,80 is betaald.64 Voorts blijkt uit rekeningafschriften de bankrekening op naam van [medeverdachte 1] dat meerdere betalingen zijn verricht aan [persoon 30] , waarbij in twee gevallen is vermeld “decl. aug 2008” en “decl. sept. 2008”.65
Uit informatie van het Bureau Bijzonder Onderzoek Immigratie- en Naturalisatiedienst blijkt dat de status van [persoon 30] op 9 mei 2006 onrechtmatig is geworden.66
[persoon 23]
Op 12 mei 2011 heeft de politie, samen met een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, een bezoek gebracht aan het adres van de familie [persoon 5 en 6] . De deur werd geopend door een vrouw die zich voorstelde als [persoon 21] . Zij verklaarde dat ze werkzaam was in de thuiszorg, bij de familie [persoon 5 en 6] 24-uurs zorg verleende en haar salaris van verdachte van het bedrijf [VOF 1] ontving67. Uit nader onderzoek bleek de vrouw in werkelijkheid te zijn genaamd [persoon 23] . [persoon 23] verklaarde illegaal in Nederland te verblijven en geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben. Verdachte zou tegen haar hebben gezegd dat zij zich moest voordoen als [persoon 21] .68
[persoon 21] , de nicht van verdachte, heeft verklaard dat zij [persoon 23] kent van de familie [persoon 5 en 6] en dat [persoon 23] 24-uurs zorg verleende bij deze familie.69 Dit wordt ondersteund door de verklaring van mevrouw [persoon 6] .70
Bij de FIOD en bij de rechter-commissaris heeft [persoon 23] verklaard dat zij bij de familie [persoon 5 en 6] inwoonde en voor verdachte werkte. Ook zou zij tegen verdachte hebben verteld dat zij illegaal in Nederland verbleef. [persoon 23] had met verdachte afgesproken per maand € 1.200,- te verdienen, maar kreeg meestal tussen de € 300,- en € 700,- contant van verdachte overhandigd.71
Uit informatie van het Bureau Bijzonder Onderzoek Immigratie- en Naturalisatiedienst blijkt dat de status van [persoon 23] op 12 mei 2011 onrechtmatig was.72
Nadere overweging
Niet in geschil is dat [persoon 30] sinds 9 mei 2006 en [persoon 23] op 12 mei 2012 zich onrechtmatig in Nederland bevonden. Voorts volgt uit de inhoud van het dossier dat onder meer [persoon 30] en [persoon 23] zorg hebben geleverd, terwijl zij niet op de naar de zorgkantoren verstuurde verantwoordingsformulieren staan vermeld.
De rechtbank leidt uit vorenstaande bewijsmiddelen af dat zowel [persoon 30] als [persoon 23] in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 12 mei 2012 met grote regelmaat werkzaamheden hebben verricht voor verdachte en dat zij hiervoor ook betaald zijn. De inhoud van deze bewijsmiddelen spreken de verklaring van verdachte, namelijk dat zij [persoon 30] en [persoon 23] geen arbeid heeft laten verrichten tegen betaling en inwoning, tegen.
De rechtbank overweegt dat het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij’ in artikel 197a Sr moet worden uitgelegd als in artikel 48 Sr. Het gaat er om of de betrokkene het (verdere) verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in de onderhavige zaak het geval. Verdachte heeft, als zorgcoördinator van [VOF 1] , illegaal in Nederland verblijvende personen tewerkgesteld. De zorg die door [persoon 30] en [persoon 23] is geleverd, heeft verdachte onder de naam van andere zorgverleners bij zorgkantoren gedeclareerd. Hierdoor zijn [persoon 30] en [persoon 23] buiten het zicht van de zorgkantoren, maar ook overheidsinstanties gehouden.
Voorts volgt uit het dossier dat vanuit [VOF 1] 24-uurs zorg is aangeboden. Uit diverse verklaringen blijkt dat [persoon 30] en [persoon 23] inwonend waren bij budgethouders, alwaar zij 24-uurs zorg hebben verleend. Aangezien [persoon 30] en [persoon 23] zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verbleven, is voor hen op deze wijze een woonruimte gecreëerd alwaar zij konden verblijven. Tot slot blijkt dat verdachte [persoon 30] en [persoon 23] heeft betaald voor hun werkzaamheden. Het ‘uurloon’ dat zij ontvingen, was echter aanzienlijk lager dan het uurtarief dat verdachte bij zorgkantoren in rekening bracht. Desalniettemin zijn [persoon 30] en [persoon 23] door deze gelden in staat gesteld hun verblijf in Nederland te financieren. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat verdachte [persoon 30] en [persoon 23] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland.
De stelling van de raadsvrouw dat [persoon 30] en [persoon 23] reeds jarenlang onrechtmatig in Nederland verbleven en tevens hulp hebben gehad van partners, familieleden en kennissen, doet aan de strafrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van verdachte niet af.
De rechtbank stelt voorts vast dat zowel [persoon 30] als [persoon 23] geen regulier loon ontvingen voor hun werkzaamheden. Verdachte had aldus de beschikking over twee goedkope, niet geregistreerde arbeidskrachten, waarvoor zij eveneens geen loonbelasting of premies hoefde af te dragen. Indien verdachte [persoon 30] en [persoon 23] op legale wijze in dienst had genomen, waren de feitelijke loonkosten van verdachte en [VOF 1] aanmerkelijk hoger geweest. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat van winstbejag reeds sprake is, indien beoogd wordt enig voordeel te genieten, bijvoorbeeld het voordeel dat voortvloeit uit om niet verrichte werkzaamheden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat [persoon 30] en [persoon 23] onrechtmatig in Nederland verbleven. Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden waaronder [persoon 30] en [persoon 23] tewerk zijn gesteld door verdachte, zij niet op verantwoordingsformulieren aan zorgkantoren staan vermeld en de verklaringen van [persoon 30] en [persoon 23] dat zij verdachte hebben verteld dat zij illegaal in Nederland verbleven, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank leidt hieruit juist af dat verdachte wel degelijk bekend was met het feit dat [persoon 30] en [persoon 23] illegaal in Nederland verbleven en dat zij voor eigen financieel gewin hen heeft ingezet om goedkope zorg te verlenen.
Nu [persoon 30] en [persoon 23] ten aanzien van onderhavig feit niets hebben verklaard over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en uit de overige bewijsmiddelen eveneens niet blijkt waar de rechtstreekse betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij dit feit uit heeft bestaan, is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen.
Conclusie
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het haar onder 3 primair ten laste gelegde feit.
4.3.5.4. Ten aanzien van feit 4, witwassen
Over de periode van 1 december 2007 tot en met september 2011 hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op zeven verschillende bankrekeningen in totaal € 2.390.746,83 aan PGB-gelden ontvangen.73 In de periode 1 december 2007 tot en met 7 juni 2012 is in totaal
€ 1.191.384,90 contant van deze bankrekeningen opgenomen.74
In totaal is van een bankrekening op naam van verdachte in de periode van mei 2009 tot en met juni 2012 een contant geldbedrag van € 173.080,- opgenomen.75 Van de bankrekeningen op naam van [medeverdachte 1] is over de periode december 2007 tot en met mei 2012 een geldbedrag van € 573.896,15 contant opgenomen.76 Van de bankrekening op naam van [medeverdachte 2] is in de periode van december 2007 tot en met juni 2012 een contant geldbedrag van € 370.928,13 opgenomen.77 Tot slot is van de bankrekening met betrekking tot [VOF 1] in de periode van april 2010 tot en met september 2011 een contant geldbedrag van € 73.480,- opgenomen.78
Nadere overweging
Uit de inhoud van het dossier volgt dat verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [VOF 1] zorg hebben verleend aan budgethouders, alleen niet voor de uren en bedragen zoals die middels verantwoordingsformulieren aan Zorg en Zekerheid en Agis zijn opgegeven. Doordat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een onjuiste administratie hebben gevoerd en – zoals onder feit 1 bewezen – ten aanzien van de urenverantwoording gebruik hebben gemaakt van door hen valselijk opgemaakte verantwoordingsformulieren, valt niet meer te achterhalen wat zij daadwerkelijk aan zorg hebben verleend. De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier af dat de door hen verleende zorg echter in geen verhouding staat tot de door hen in totaal ontvangen PGB-gelden. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat een substantieel deel van de totaal ontvangen PGB-gelden afkomstig is uit misdrijf.
De omstandigheid dat een deel van de PGB-gelden daadwerkelijk ziet op door hen verleende zorg, doet niet af aan het oordeel dat ten aanzien van het gehele ten laste gelegde bedrag sprake is van witwassen, nu uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat, wanneer van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen uit legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als geheel uit misdrijf afkomstig.
Gelet op de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door het plegen van valsheid in geschrift en verduistering in het bezit gekomen van het ten laste gelegde geldbedrag, waarover zij ook konden beschikken. De rechtbank merkt in dit verband op dat voor bewezenverklaring van witwassen sprake moet zijn van gedragingen die meer omvatten dan het enkele voorhanden hebben van die gelden en die gericht zijn op of het karakter hebben van een daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden (ECLI:NL:HR:2014:702).
De raadsvrouw heeft gesteld dat geen sprake is geweest van verhullingshandelingen, omdat het contant opnemen van geldbedragen niet als zodanig kan worden aangemerkt. Hierdoor kan de ten laste gelegde gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit het dossier volgt dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het geldbedrag van
€ 1.191.384,90 via geldautomaten hebben opgenomen, terwijl die opnames niet zijn verantwoord in de administratie. Verdachte had met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hierdoor de gelden voorhanden, die afkomstig waren uit hun eigen misdrijf. Het opnemen van geld via een geldautomaat kan worden geduid als ‘omzetten’ in de betekenis van artikel 420bis, eerste lid sub b Sr. De handeling moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een handeling die erop is gericht ‘om de criminele opbrengsten veilig te stellen’. Immers, door deze handeling is sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijke verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Het contant opgenomen geld is nadien immers ook uit het zicht verdwenen. Op een situatie als deze is de
kwalificatieuitsluitingsgrond niet van toepassing.
Conclusie
Verdachte, haar dochter [medeverdachte 1] en haar partner [medeverdachte 2] , tevens vennoten van [VOF 1] , moeten – mede in het licht van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde – hebben geweten dat zij (deels) geen recht hadden op de PGB-gelden die op hun bankrekeningen zijn uitgekeerd. Door het – gedeeltelijk – contant opnemen van deze onterecht uitgekeerde PBG-gelden hebben zij zich tezamen en in vereniging schuldig gemaakt aan witwassen.
4.3.5.5. Ten aanzien van feit 5, deelname aan een criminele organisatie
Volgens vaste jurisprudentie wordt onder een criminele organisatie in de zin artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht een samenwerkingsverband verstaan met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. De rechtbank is van oordeel dat in de ten laste gelegde periode sprake was van een samenwerkingsverband van verdachte en haar mededaders dat aangemerkt moet worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin.
Uit de bewijsmiddelen79 volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte, hiertoe gedurende een langere periode regelmatig hebben samengewerkt. Het gemeenschappelijk oogmerk hierbij was het ontvangen en declareren van PGB-gelden, terwijl hieraan door verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] valselijk opgemaakte en vervalste geschriften ten grondslag lagen. Met deze geschriften is de indruk gewekt dat er conform het (maximaal) geïndiceerde aantal uren zorg was, of zou worden verleend door de zorgverleners die op deze geschriften stonden vermeld, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was.
De PGB-gelden zijn – onder meer – uitbetaald op bankrekeningen op naam van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarna deze geldbedragen voor een groot gedeelte contant door hen zijn opgenomen. Deze PGB-gelden zijn niet of niet geheel besteed aan het doel waarvoor zij waren uitgekeerd, maar onder verdachte en haar mededaders verdeeld.
Verdachte was primair verantwoordelijk voor de administratie en het valselijk opmaken van de geschriften en had kennis van het aanvragen van PGB’s. Ook [medeverdachte 1] bemoeide zich met het voeren van administratie en ook zij was bekend met de regels omtrent de administratie en uitbetaling van PGB’s.80 [medeverdachte 1] heeft tevens gedurende een lange periode aanzienlijke geldbedragen op haar bankrekeningen ontvangen en daarvan grote delen contant opgenomen of laten opnemen, terwijl zij wist dat deze bedragen (tenminste gedeeltelijk) ten onrechte waren uitgekeerd. Blijkens de inhoud van het dossier komt [medeverdachte 2] naar voren als de chauffeur van onder meer verdachte en [medeverdachte 1] . Meerdere budgethouders hebben verklaard dat [medeverdachte 2] geen of nauwelijks zorg heeft verleend. Desondanks blijkt uit onderzoek van de zorgkantoren Zorg en Zekerheid en Agis dat [medeverdachte 2] over het jaar 2009 (365 dagen) meer dan 18 uur per dag zou hebben gewerkt en dat hij gedurende een lange periode grote geldbedragen aan PGB op zijn bankrekening heeft ontvangen. Hiertoe heeft hij, zo blijkt uit het dossier, zijn gegevens beschikbaar gesteld en handtekeningen op valselijk opgemaakte of vervalste geschriften gezet. Dat hij ook overigens van hetgeen in de onderneming plaatsvond op de hoogte was leidt de rechtbank af uit het feit dat [medeverdachte 2] samen met verdachte bij de boekhouder verscheen voor besprekingen.81
De rechtbank acht het samenwerkingsverband daarnaast ook voldoende duurzaam om te kunnen spreken van een organisatie, nu verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich gedurende een aantal jaren en met een zekere frequentie bezighielden met het plegen van misdrijven. Hieruit volgt dat het oogmerk van deze organisatie er op was gericht om op basis van valselijk opgestelde en vervalste geschriften op grote schaal PGB-gelden, te declareren, te ontvangen en wit te wassen.
Verdachte heeft een aandeel gehad in dit samenwerkingsverband en gedragingen verricht die strekten tot de verwezenlijking van het oogmerk van deze organisatie. Ook kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op het deelnemen aan die criminele organisatie. Voor een nadere onderbouwing van deze bewezenverklaring verwijst de rechtbank voorts naar hetgeen hierboven ten aanzien van de valsheid in geschrift, verduistering en het witwassen is overwogen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
4.3.5.6. Ten aanzien van feit 6, onjuiste aangiften inkomstenbelasting
Verdachte heeft op 31 maart 2010 de aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2008 ingediend en op 22 april 2010 de aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2009.82 Op 21 februari 2011 heeft de Belastingdienst een tweede aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2009 ten name van verdachte ontvangen.83
Over het jaar 2008 heeft verdachte een bruto resultaat uit werkzaamheden van € 55.963,- opgegeven, terwijl uit onderzoek van de zorgkantoren Zorg en Zekerheid en Agis blijkt dat zij over het jaar 2008 een bedrag van € 176.062,14 aan vergoedingen heeft ontvangen.84 Ten aanzien van het jaar 2009 heeft verdachte een bedrag van € 217.995,61 aan vergoedingen ontvangen.85 Uit de aangifte Inkomstenbelasting van 22 april 2010 volgt echter dat verdachte een resultaat uit werkzaamheden van € 44.569,- heeft opgegeven. In de tweede aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2009, ontvangen op 21 februari 2011, staat een inkomen van € 131.968,- vermeld.86
De aangiften Inkomstenbelasting 2008 en de eerste aangifte Inkomstenbelasting over 2009 zijn ingediend door [persoon 32] ( [persoon 32] ). De tweede aangifte Inkomstenbelasting 2009 is ingediend door [persoon 33] ( [persoon 33] ). Zowel [persoon 32] als [persoon 33] hebben verklaard dat zij de aangiften hebben ingevuld op basis van de door verdachte aangeleverde informatie.87 [persoon 32] heeft verdachte er zelfs op gewezen dat de aangiften onvolledig waren.88
Verdachte stelt dat zij voor het doen van de aangiften Inkomstenbelasting alle documenten aan [persoon 32] en [persoon 33] heeft overhandigd op basis waarvan zij aangifte konden doen. Verdachte heeft voorts verklaard dat de administratie een puinhoop was.
Nadere overweging
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het doen van onjuiste belastingaangifte.
De rechtbank neemt aan dat de onjuiste belastingaangiften feitelijk door derden zijn ingediend. De vraag die dan voorligt is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doen van deze onjuiste aangiften.
De stelling dat [persoon 32] en [persoon 33] hebben nagelaten om – op basis van onvolledige gegevens – juiste aangifte van inkomstenbelasting te doen, verontschuldigt verdachte dan ook niet. Zelfs indien de rechtbank verdachte op dit punt zou volgen, dan nog geldt dat verdachte op de hoogte kon zijn van de onvolledigheid van de gegevens die aan de aangifte inkomstenbelasting ten grondslag lagen nu zij zelf verklaart dat de administratie een puinhoop was. Het was haar verantwoordelijkheid haar administratie zo te ordenen dat zij de gegevens kon aanleveren waarmee een juiste belastingaangifte kon worden gedaan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat er sprake was van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de tijdvakken 2008 en 2009. Het onder 6 ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.