3 Het geschil
in de hoofdzaak in conventie
3.1.
[eisers gezamenlijk] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- -
verklaart voor recht dat de vorderingen van de Gemeente tot opheffing van het onrechtmatige gebruik door [eisers gezamenlijk] van de stroken overgrond als tuin en voor het hebben van opstallen zijn verjaard;
- -
verklaart voor recht dat [eisers gezamenlijk] door verjaring van de rechtsvordering tot revindicatie van de stroken oevergrond rechthebbende zijn geworden op een erfdienstbaarheid strekkende tot gebruik van de stroken oeververgrond voor het hebben van tuinen, inclusief daarop en daarin aanwezige planten, struiken, bloemperken en bomen, alsmede voor het hebben van erfafscheidingen, opstallen, terrassen, zandbakken, vijvers en jacuzzi’s etc.;
- -
de Gemeente veroordeelt in de kosten van de procedure, inclusief nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eisers gezamenlijk] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij het beperkte recht van erfdienstbaarheid als bedoeld in artikel 5:70 BW tot het hebben van tuinen en opstallen op de stroken oevergrond hebben verkregen, op grond waarvan de Gemeente, als eigenaar, dit gebruik dient te dulden. [eisers gezamenlijk] hebben dit beperkte recht verkregen op grond van artikel 3:105 Burgerlijk Wetboek (BW) alsmede de verjaring op grond van artikel 3:306 BW van de rechtsvordering van de Gemeente tot beëindiging van hun bezit van het beperkte recht. Zij voeren hiertoe aan dat zij vanaf (uiterlijk) 1 januari 1973 de stroken grond als ondubbelzinnige bezitters van het beperkte recht tot het hebben van tuinen en opstallen (de erfdienstbaarheid) in gebruik hebben gehad. Hiermee is de verjaringstermijn in ieder geval op 1 januari 1993 voltooid. De Gemeente heeft die verjaring niet gestuit, zodat het recht van de Gemeente om opheffing te vorderen van het onrechtmatige gebruik van de stroken grond is verjaard. Ten gevolge van het voltooien van de verjaring hebben [eisers gezamenlijk] een erfdienstbaarheid verkregen, omdat de oever als dienend erf ten dienste staat aan de woonschepen als heersend erf, aldus steeds [eisers gezamenlijk]
3.3.
De Gemeente voert verweer. Zij voert aan dat [eisers gezamenlijk] de stroken grond al die jaren gezien de samenhang met de ligplaatsvergunning als houder voor de Gemeente hebben gebruikt en niet als bezitter. De Gemeente heeft het gebruik stilzwijgend goed gevonden, waardoor een stilzwijgende bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen. Er is dan ook nooit een verjaringstermijn gaan lopen. Voorts betwist de Gemeente dat het gebruik, zoals door [eisers gezamenlijk] gesteld, uiterlijk op 1 januari 1973 is ontstaan en dat de erfdienstbaarheden waarop [eisers gezamenlijk] zich beroepen altijd zichtbaar zijn geweest. De Gemeente heeft sinds medio jaren ’80 overleg gevoerd met de woonbootbewoners en gesproken over de contractuele vastlegging van het gebruik van de walkanten. In al deze gesprekken hebben de woonbootbewoners geen beroep gedaan op het bezit van de grond, noch als eigenaar, noch als beperkt gerechtigde van een erfdienstbaarheid tot tuingebruik. [eisers gezamenlijk] hebben zich pas bij brief van 4 april 2014 voor het eerst op het standpunt gesteld dat zij bezitter zijn van een beperkt recht. Bovendien is een erfdienstbaarheid in deze situatie niet mogelijk, omdat de gehele onroerende zaak, de oever en het water, eigendom is van de Gemeente. De woonschepen zijn roerende zaken en kunnen geen heersend erf zijn. Artikel 5:70 e.v. BW is dan ook niet op deze situatie van toepassing, aldus steeds de Gemeente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de hoofdzaak in reconventie
3.5.
De Gemeente vordert samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I: gedaagden sub 1 tot en met sub 15, respectievelijk wonende aan de [adres] en [adres], veroordeelt om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan ieders adres, zoals met kruis- en streeparcering op de als productie 26 t/m 40 overgelegde en aan dit vonnis te hechten tekeningen aangegeven, althans de hierop met streeparcering aangegeven grond, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen, althans op een door de Rechtbank te bepalen wijze, op een zo kort mogelijke, althans door de Rechtbank te bepalen termijn, aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
tevens voor het geval de rechtbank oordeelt dat [eisers gezamenlijk] op enig moment (ondubbelzinnig) bezit (van erfdienstbaarheden) hebben gepretendeerd c.q. verkregen:
II: verklaart voor recht dat gedaagden sub 1 tot en met sub 15 de aan de Gemeente in eigendom toebehorende gronden zonder recht of titel en dus onrechtmatig in bezit hebben, althans zonder recht of titel en dus onrechtmatig bezit hebben van beperkte rechten van erfdienstbaarheden op deze gronden en/of dat deze gronden niet zijn bezwaard met beperkte rechten, althans met erfdienstbaarheden, waarvan één of meer gedaagden rechthebbenden is/zijn;
III: onrechtmatig bezit door één of meer gedaagden van de gronden beëindigt;
tevens voor het geval de rechtbank oordeelt dat door verjaring erfdienstbaarheden zijn ontstaan en vorderingen II en III daarom niet toewijsbaar zijn:
IV: erfdienstbaarheden waarvan één of meer gedaagden rechthebbenden zijn, ten laste van de gronden, opheft, althans wijzigt in die zin dat deze worden opgeheven ten aanzien van de gronden zoals met streeparcering aangegeven op tekeningen;
V: met veroordeling van [eisers gezamenlijk] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.6.
De gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een zwaarwegend belang heeft bij de ontruiming van de oevers, vanwege de herinrichting van deze zone. Zij heeft in redelijkheid mogen besluiten tot opzegging van de bruikleenovereenkomsten, omdat zij de stroken grond nodig heeft ter uitvoering van het vastgestelde Stedenbouwkundig Plan en het bestemmingsplan. De Gemeente heeft al rond 2006/2007 aan [eisers gezamenlijk] kenbaar gemaakt dat zij tot opzegging van de bruikleenovereenkomst zou overgaan en heeft [eisers gezamenlijk] daar nadien meermalen aan herinnerd, waaronder in de brief van 10 juni 2013, waarin de opzegging per 1 januari 2014 is aangekondigd. Zij heeft [eisers gezamenlijk] geruime tijd de gelegenheid gegeven tot ontruiming over te gaan, maar [eisers gezamenlijk] hebben hieraan niet voldaan. Het belang van de ontruiming van de strook weergeven met de streeparcering (de rechtbank zal deze strook hierna voor de leesbaarheid aanduiden met “de twee-meterstrook”, hoewel deze strook in sommige gevallen breder is) is daarin gelegen dat de werkzaamheden ten aanzien van de herinrichting geen langer uitstel dulden. Het belang van de ontruiming van de strook weergegeven met de kruisarcering (de rechtbank zal deze strook hierna voor de leesbaarheid aanduiden met “de zes-meterstrook”, hoewel deze strook in sommige gevallen breder is) is dat de Gemeente met [eisers gezamenlijk] een nieuwe overeenkomst dient te sluiten, teneinde soortgelijke gevallen gelijk te kunnen behandelen en de afspraken voor het gebruik van de grond schriftelijk vast te kunnen leggen. Als er geen afspraken kunnen worden vastgelegd, zal de gemeente de oever als openbare ruimte willen gebruiken, aldus steeds de Gemeente.
3.7.
[eisers gezamenlijk] voeren verweer. Zij betwisten dat de Gemeente belang heeft bij de ontruiming van de zes-meterstrook nu deze strook ook in het bestemmingsplan als tuin is opgenomen. Evenmin is ontruiming van de twee-meterstrook noodzakelijk, omdat deze strook met de huidige inrichting als tuin en met de bestaande bomen binnen het bestemmingsplan en herinrichtingsplan passen. Ontruiming is bovendien nog niet mogelijk omdat er ten aanzien van de te kappen bomen in de strook nog geen onherroepelijke kapvergunning is. Ook heeft de Gemeente nooit duidelijk aangegeven waar de grens tussen de zes-meterstrook en de twee-meterstrook precies ligt, zodat dit voor de bewoners niet duidelijk is, aldus steeds [eisers gezamenlijk]
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.9.
De Gemeente vordert samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in incident:
I: gedaagden sub 1 tot en met sub 15, respectievelijk wonende aan de [adres] en [adres], veroordeelt om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan ieders adres, zoals met streeparcering op de als productie 26 t/m 40 tekeningen aangegeven (zijnde de twee-meterstrook, toevoeging rechtbank), met al de haren en het hare, geheel ontruimd op een zo kort mogelijke termijn, althans op een door de Rechtbank te bepalen datum, aan de Gemeente ter beschikking te stellen en ontruimd te houden;
II: gedaagden sub 1 tot en met 15 (hoofdelijk) te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.10.
De Gemeente legt hieraan ten grondslag dat zij een zwaarwegend en spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van de twee-meterstrook, vanwege de herinrichting van deze zone conform het bestemmingsplan. [eisers gezamenlijk] voeren hiertegen aan dat de Gemeente met het instellen van de provisionele vordering misbruik maakt van procesrecht en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing.
4 De beoordeling in de hoofdzaak
in conventie
4.1.
De kern van het geschil betreft twee vragen: 1) hebben [eisers gezamenlijk] gedurende minimaal twintig jaar het ononderbroken bezit van een erfdienstbaarheid strekkende tot gebruik van de stroken oevergrond voor het hebben van tuinen en opstallen gehad en 2) is een mogelijke vordering van de Gemeente tot opheffing van een onrechtmatige toestand dan wel tot beëindiging van bezit in de zin van artikel 3:314 BW verjaard. De eerste vraag is tweeledig: is er sprake van een (mogelijke) erfdienstbaarheid en heeft [eisers gezamenlijk] gedurende minimaal twintig jaar het ononderbroken bezit hiervan gehad.
4.2.
Een erfdienstbaarheid is een last waarmee een onroerende zaak – het dienende erf – ten behoeve van een andere onroerende zaak – het heersende erf – is bezwaard. In dit geval zijn het water en de oever eigendom van de Gemeente, zodat ten aanzien van deze onroerende zaken onderling geen erfdienstbaarheid kan gelden. [eisers gezamenlijk] betogen echter dat de woonschepen eveneens onroerende zaken zijn en als heersend erf kunnen worden aangemerkt. Of de woonschepen van [eisers gezamenlijk] onroerende zaken zijn moet worden beantwoord aan de hand van artikel 3:3 BW. Hierin is bepaald dat onder meer onroerend zijn de grond, de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd.
4.3.
Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van artikel 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Bij de beoordeling of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Dat de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar dient te zijn vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn (HR 20 september 2002, LJN AE7857).
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers gezamenlijk] onvoldoende gesteld, noch is uit de stukken gebleken, dat de woonschepen bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Zij hebben ook in het geheel niet gesteld dat de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar is. In beginsel is dan ook geen sprake van een onroerende zaak. Tijdens de comparitie ter plaatse heeft de rechtbank voorts geconstateerd dat de woonschepen de uiterlijke verschijningsvormen vertonen van drijvende schepen. De rechtbank stelt dan ook vast dat de woonschepen schepen zijn in de zin van artikel 8:1 BW. Een schip is in het algemeen een roerende zaak. Een verbinding tussen een schip en de onderliggende bodem, die toelaat dat het schip met de waterstand meebeweegt maakt dit niet anders. Nu de woonschepen gelet op het voorgaande dan ook als roerende en niet als onroerende zaken zijn aan te merken, kunnen deze niet als het heersende erf worden aangemerkt en kan er geen erfdienstbaarheid ten laste van de oever zijn ontstaan ten dienste van de woonschepen van [eisers gezamenlijk] (en er kan dus ook geen bezit zijn geweest van een dergelijke erfdienstbaarheid). Hieruit volgt dat de vordering tot verklaring voor recht dat [eisers gezamenlijk] door verjaring van de rechtsvordering tot revindicatie van de stroken oevergrond rechthebbende zijn geworden op een erfdienstbaarheid strekkende tot gebruik van de stroken oeververgrond zal worden afgewezen.
4.5.
Dan volgt de vraag of het recht van de Gemeente tot opheffing van de onrechtmatige toestand dan wel tot beëindiging van het bezit van de oevers in de zin van artikel 3:314 BW is verjaard. Uit de overwegingen hiervoor vloeit voort dat [eisers gezamenlijk] geen erfdienstbaarheid hebben verkregen op de oeverstroken en ook niet hebben kunnen verkrijgen. Aangezien de gestelde erfdienstbaarheid hier rechtens niet mogelijk is, kan ook geen bezit van een dergelijke erfdienstbaarheid hebben bestaan. Nu [eisers gezamenlijk] ook bewust niet hebben gesteld dat zij door middel van onafgebroken bezit eigenaars van de oevers zijn geworden, is ook een dergelijk bezit niet aan de orde. De beantwoording van de vraag of [eisers gezamenlijk] bezitters of houders waren van de oeverstroken kan dus verder achterwege blijven, omdat slechts houderschap van de oevers resteert. Wel dient de vraag te worden beantwoord of [eisers gezamenlijk] de oevers rechtmatig of onrechtmatig hebben gehouden. In het eerste geval bestaat geen onrechtmatige toestand als bedoeld in artikel 3:314 lid 1 BW en kan daardoor ook geen vordering van de Gemeente tot opheffing verjaren. In het tweede geval is dat wel mogelijk. [eisers gezamenlijk] hebben gesteld dat zij de oevers altijd zonder recht en titel hebben gebruikt, volgens de Gemeente was er sprake van stilzwijgende bruikleen.
4.6.
Bij haar verdere beoordeling neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. Vaststaat – [eisers gezamenlijk] hebben dit bij dagvaarding gesteld en de Gemeente heeft dit niet betwist – dat al in de jaren ’70 ligplaatsvergunningen voor de woonschepen zijn afgeven door de Gemeente en daarvóór woonvergunningen door de provincie. De aan de oever gelegen tuinen houden dan ook verband met de aan de bewoners van de woonschepen afgegeven ligplaats- dan wel woonvergunningen, in die zin dat de bewoners aanvankelijk logischerwijze via de oever langs de ligplaats toegang hebben gehad tot hun woonschepen en dat zij dat gebruik van de oevers langzamerhand zijn gaan uitbreiden tot de huidige vorm van gebruik als tuin inclusief diverse opstallen. Uit de door de Gemeente in het geding gebrachte stukken, die niet althans onvoldoende door [eisers gezamenlijk] zijn bestreden, blijkt verder dat de Gemeente al sinds medio jaren ’80 met de woonbootbewoners, waaronder leden van het “Woonboten Komitee” (zie 2.5) in gesprek was over het gebruik van de walkant en de wijze waarop dit gebruik kon worden vastgelegd. De Gemeente gaf destijds de voorkeur aan het vastleggen van het gebruik van zowel de ligplaatsen als de walkant in de vorm van erfpachtscontracten. De woonbootbewoners vonden de kosten van erfpacht te hoog en verzetten zich daartegen. In 1991 was er een hoorzitting ten behoeve waarvan de woonbootbewoners een uitgebreid informatiepakket hebben ontvangen. In dit overleg en tijdens de daarmee verband houdende besprekingen is diverse malen gesproken over de contractuele vastlegging van het gebruik. Daarbij is steeds als uitgangspunt genomen, zo blijkt uit de stukken, dat de Gemeente de eigenaar was, dat de Gemeente een vergoeding wenste voor het gebruik van de oevers en dat de Gemeente in afwachting van overeenstemming daarover klaarblijkelijk met het bestaande gebruik instemde. Het overleg was gericht op verbetering van de contractuele positie van de woonbootbewoners jegens de Gemeente, waarbij gesteld noch gebleken is dat de bewoners destijds het standpunt hebben ingenomen dat zij bezitter van de walkant of van een beperkt recht tot gebruik van de walkant waren, althans dat zij onrechtmatig gebruik zouden maken van de walkanten. Hieruit valt dan ook niet alleen op te maken dat de Gemeente nimmer met het thans door [eisers gezamenlijk] ingenomen standpunt dat men de oevers zonder recht of titel zou gebruiken rekening hoefde te houden, maar dat ook onder de woonbootbewoners niet de opvatting leefde dat zij dan wel bezitters (van een beperkt recht) waren dan wel onrechtmatige gebruikers van de walkant.
4.7.
Op grond van de genoemde omstandigheden, waaronder het ontstaan van het gebruik van de oevers gekoppeld aan de verstrekte ligplaats- dan wel woonvergunningen, de inhoud van de gesprekken in de jaren ’80 met de woonbootbewoners en de instemming van de Gemeente met het gebruik in afwachting van verdere afspraken over onder meer vergoeding, wordt geoordeeld dat tussen de Gemeente en [eisers gezamenlijk] dan wel hun rechtsvoorgangers een stilzwijgende bruikleenovereenkomst als bedoeld in artikel 7a:1777 BW tot stand is gekomen, waarbij de Gemeente geacht moet worden op enig moment de oeverstroken om niet aan de bewoners in gebruik te hebben gegeven. Aan de totstandkoming van een dergelijke privaatrechtelijke rechtsverhouding staat niet in de weg dat de Gemeente nooit een formeel besluit daartoe heeft genomen. Ook dat [eisers gezamenlijk] zelf nooit het standpunt hebben ingenomen dat zij een bruikleenovereenkomst met de Gemeente zijn aangegaan maakt dat niet anders. Het zojuist verwoorde oordeel van de rechtbank houdt immers verband met de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en hangt niet af van de vraag of [eisers gezamenlijk] zich in deze procedure hebben beroepen op het bestaan van een bruikleenovereenkomst.
4.8.
Het oordeel dat er wat het gebruik van de oevers betreft sprake is van een stilzwijgende bruikleenovereenkomst, heeft tot gevolg dat het gebruik dat [eisers gezamenlijk] hebben gemaakt van de oevers geen onrechtmatig gebruik was in de zin van artikel 3:114 BW. Er kan daarom ook geen sprake zijn van verjaring van een vordering uit hoofde van genoemd artikel. Dit betekent dan ook dat de vordering tot verklaring voor recht dat de vorderingen van de Gemeente tot opheffing van het onrechtmatige gebruik door [eisers gezamenlijk] van de stroken overgrond als tuin en voor het hebben van opstallen zijn verjaard, eveneens zal worden afgewezen.
4.9.
[eisers gezamenlijk] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.712,00
4.10.
Zoals in 4.7. is overwogen kwalificeert de tussen partijen bestaande rechtsverhouding als een stilzwijgende bruikleenovereenkomst. Uit de stukken blijkt dat de Gemeente op 10 juni 2013 heeft aangekondigd dat de bruikleenovereenkomst per 1 januari 2014 zou worden opgezegd. Bij brief van 17 februari 2014 heeft de Gemeente de bruikleenovereenkomst daadwerkelijk opgezegd per 31 mei 2014.
4.11.
[eisers gezamenlijk] hebben niet betwist dat de bruikleenovereenkomst opzegbaar is en evenmin dat de bruikleenovereenkomst met de laatstgenoemde brief ook daadwerkelijk is opgezegd. De door de Gemeente in acht genomen opzegtermijn is ruim drie maanden geweest. Mede in het licht van de eerdere aankondiging van 10 juni 2013 wordt dit redelijk geacht, zodat vaststaat dat de bruikleenovereenkomst met ingang van 1 juni 2014 is beëindigd. [eisers gezamenlijk] hebben vanaf die datum de stroken oevergrond, zowel de twee-meterstrook als de zes-meterstrook, zonder recht of titel in gebruik.
4.12.
De Gemeente heeft tijdens de comparitie van partijen het (spoedeisende) belang van de ontruiming van de twee-meterstrook als volgt nader toegelicht. Voorafgaand aan het definitieve bestemmingsplan heeft de Gemeente veelvuldig overleg gevoerd met [eisers gezamenlijk] De Gemeente heeft vervolgens met inachtneming van de wensen van [eisers gezamenlijk] tuinen tot een diepte van minimaal zes meter opgenomen en de parkeerplaatsen verplaatst. In het definitief vastgestelde en onherroepelijk geworden bestemmingsplan is uiteindelijk een groenstrook van 16,70 meter vastgesteld waarbinnen naast de overige noodzakelijke voorzieningen deze tuinen passen. De strook van 16,70 meter biedt echter geen ruimte meer voor nog grotere tuinen. Op de plaats waar nu de twee-meterstrook is gelegen moeten leidingen worden aangelegd voor het laatste deel van de nieuwe wijk en daartoe dienen de bestaande bomen te worden gekapt. Deze leidingen kunnen niet op een andere plek worden aangelegd. De bomen dienen te zijn gekapt voordat het broedseizoen van de vogels begint. Het risico dat het broedseizoen eerder ingaat dan andere jaren is groot vanwege de zachte winter, zodat de spoedeisendheid is gegeven, aldus steeds de Gemeente
4.13.
De rechtbank neemt op grond van de nadere toelichting van de Gemeente aan dat de Gemeente belang heeft bij ontruiming van de twee-meterstrook. [eisers gezamenlijk] hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en omstandigheden tegenover deze nadere toelichting van [eisers gezamenlijk] aangevoerd waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat het belang van de Gemeente bij ontruiming van de twee-meterstrook ontbreekt. Dat de tuinen met de huidige inrichting en omvang inpasbaar zijn in het bestemmingsplan, zoals [eisers gezamenlijk] hebben gesteld, is in het kader van de beoordeling van het belang van de Gemeente niet meer relevant, nu [eisers gezamenlijk] in het bestuursrechtelijk traject veelvuldig in de gelegenheid zijn geweest hun zienswijze naar voren te brengen en deze zienswijze is meegewogen bij de gemeentelijke besluitvorming. Dat de Gemeente spoedig zal dienen aan te vangen met kap van de bomen heeft de Gemeente eveneens voldoende onderbouwd. Dat de kapvergunning al dan niet onherroepelijk is staat, mede vanwege het feit dat er geen voorlopige voorziening is aangevraagd tegen de bomenkap, niet in de weg aan de verdere ontruiming van de strook. Nu het belang tot ontruiming van de twee-meterstrook voldoende vaststaat, zal de vordering tot ontruiming van de twee-meterstrook worden toegewezen. Tijdens de comparitie ter plaatse is zijdens de Gemeente nog nader toegelicht dat de precieze grens van de te ontruimen twee-meterstroken in de verschillende tuinen (op de tekeningen bij de gewijzigde eis in reconventie aangegeven met streeparcering) digitaal valt op te meten, zodat [eisers gezamenlijk] precies zullen weten wat er moet worden ontruimd. [eisers gezamenlijk] heeft dit niet betwist, zodat op dat punt geen onduidelijkheden zijn te verwachten. De rechtbank gaat ervan uit dat het opmeten van de twee-meterstroken zo spoedig mogelijk na het uitspreken van het vonnis zal gebeuren. De ontruiming zal worden bevolen binnen een termijn van vier weken. Deze termijn is als zodanig niet betwist en de rechtbank acht de termijn redelijk.
4.14.
Ten aanzien van de vordering tot ontruiming van de zes-meterstrook heeft de Gemeente als meest zwaarwegend belang gesteld dat zij een nieuwe overeenkomst met [eisers gezamenlijk] wenst te sluiten, teneinde soortgelijke gevallen gelijk te kunnen behandelen en de afspraken voor het gebruik van de grond schriftelijk vast te kunnen leggen. Ter comparitie hebben [eisers gezamenlijk] gezegd dat zij vanzelfsprekend een huurovereenkomst met de Gemeente zullen sluiten als zij in deze procedure in het ongelijk zullen worden gesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze mededeling twijfelen. Gezien deze mededeling komt het belang van de Gemeente tot ontruiming van de zes-meterstrook vooralsnog te vervallen en zal de rechtbank de vordering tot ontruiming van deze strook afwijzen. Dit neemt echter niet weg dat indien [eisers gezamenlijk] besluiten niet tot ondertekening van een huurovereenkomst over te gaan, het belang van de Gemeente tot ontruiming alsnog zou kunnen ontstaan en tot toewijzing van een soortgelijke vordering zou kunnen leiden.
4.15.
[eisers gezamenlijk]zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat (2 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00).
6 De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.712,00,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak in reconventie
6.4.
veroordeelt gedaagde sub 1, [eiser sub 8], wonende aan de [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.5.
veroordeelt gedaagde sub 2, [eiser sub 2], wonende aan de [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.6.
veroordeelt gedaagde sub 3, [eisers sub 3], beiden wonende aan de [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.7.
veroordeelt gedaagde sub 4, [eiser sub 4], wonende aan de [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.8.
veroordeelt gedaagde sub 5, [eisers sub 5], beiden wonende aan de [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.9.
veroordeelt gedaagde sub 6,[eiser sub 6], wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.10.
veroordeelt gedaagde sub 7, [eisers sub 7], beiden wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.11.
veroordeelt gedaagde sub 8, [eiser sub 8], beiden wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.12.
veroordeelt gedaagde sub 9, [eisers sub 9], beiden wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.13.
veroordeelt gedaagde sub 10,[eisers sub 10], beiden wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.14.
veroordeelt gedaagde sub 11,[eisers sub 11], beiden wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.15.
veroordeelt gedaagde sub 12, [eiser sub 12], wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.16.
veroordeelt gedaagde sub 13, [eisers sub 13], beiden wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.17.
veroordeelt gedaagde sub 14, [eisers sub 14], beiden wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.18.
veroordeelt gedaagde 15, [eiser sub 15], wonende aan het [adres], om het stuk grond gelegen op de oever van [adres], evenwijdig aan het voornoemde adres, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan het vonnis gehechte en op genoemd adres van toepassing zijnde tekening, met al de haren en het hare, geheel ontruimd en ontdaan van beplantingen, werken en opstallen binnen vier weken na vonnisdatum aan de Gemeente ter vrije beschikking te stellen en ter vrije beschikking gesteld te houden;
6.19.
gelast gedaagden 1 tot en met 15 om, voor zover zij niet tijdig hebben voldaan aan het onder 6.5 tot en met 6.18 genoemde, de met hun ontruiming gepaard gaande door de Gemeente gemaakte redelijke kosten op vertoon van een exploot of proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven aan de Gemeente te voldoen;
6.20.
veroordeelt [eisers gezamenlijk]in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 452,00,
6.21.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.22.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de hoofdzaak in conventie en reconventie
6.23.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers gezamenlijk] niet binnen zeven dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er volgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
6.24.
verklaart dit vonnis in conventie en reconventie wat betreft de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad,
6.25.
verklaart de Gemeente niet-ontvankelijk in haar vordering,
6.26.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eisers gezamenlijk] tot op heden begroot op € 452,00,
6.27.
veroordeelt de Gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00, aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Gemeente niet binnen zeven dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er volgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf zeven dagen na betekening van dit vonnis,
6.28.
verklaart dit vonnis in incident wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Biller, bijgestaan door mr. S.A.M. Groot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.