RECHTBANK AMSTERDAM
clusternummer: 103190
zaaknummer: 4394656 EA VERZ 15-887
beschikking van: 19 november 2015
func.: 560
beschikking van de kantonrechter
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. N.J.F. Snoek
[verweerder] , handelend onder de naam [bedrijf]
gevestigd te [plaats]
verweerder
nader te noemen: [bedrijf]
gemachtigde: mr. E. Doornbos
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoekster] heeft op 25 augustus 2015 een verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag ingediend.
[bedrijf] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 22 oktober 2015. [verzoekster] is verschenen in persoon, vergezeld door de gemachtigde. Namens [bedrijf] is [naam] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, waarbij mr. Snoek een pleitnota heeft voorgedragen. Na verder debat en schorsing voor minnelijk overleg is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.
Uitgangspunten
1. Uitgegaan wordt van het volgende.
1.1.
[bedrijf] heeft met [verzoekster] op 2 juni 2014 een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van 6 maanden. Deze arbeidsovereenkomst is gewijzigd voortgezet in een overeenkomst van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2015.
1.2.
Bij brief van 29 juni 2015 heeft [bedrijf] aan [verzoekster] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met [bedrijf] niet wordt verlengd.
1.3.
[bedrijf] heeft aan [verzoekster] aangeboden om de werkzaamheden bij [bedrijf] voort te zetten, maar dan diende [verzoekster] een overeenkomst met Paying it te sluiten, een zogenaamd payrollbedrijf. Door Paying it zou [verzoekster] dan worden uitgezonden naar [bedrijf] . Aan [verzoekster] is een overeenkomst met Paying it toegestuurd, die [verzoekster] niet heeft ondertekend.
1.4.
Op 3 augustus 2015 heeft [verzoekster] zich telefonisch ziekgemeld bij [naam] . Vanaf die dag is er dagelijks contact geweest tussen [naam] en [verzoekster] .
1.5.
Op 10 augustus 2015 heeft [verzoekster] aan [naam] telefonisch medegedeeld dat zij haar werkzaamheden zou hervatten en heeft zij gevraagd of [bedrijf] haar vakantiegeld zou kunnen uitbetalen. [naam] heeft daarop bericht dat hij dat op 14 augustus 2014 zou doen. Na dit telefoongesprek heeft [verzoekster] [naam] teruggebeld en gezegd dat ze het zat was dat ze de hele tijd om haar geld moest vragen.
1.6.
Op 10 augustus 2015 heeft [naam] aan [verzoekster] een e-mail gestuurd waarin hij onder meer heeft geschreven dat de overeenkomst met [bedrijf] per 31 juli 2015 is gestopt, dat de overeenkomst met Paying it niet is getekend en “voor mij is het vertrouwen zodanig beschadigd dat ik per direct wil stoppen, je hoeft dan ook niet meer terug te komen.”
Verzoek
2. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter het op 10 augustus 2015 gegeven ontslag te vernietigen en [verzoekster] toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag en [bedrijf] te veroordelen vanaf 31 juli 2015 aan [verzoekster] het overeengekomen loon te betalen alsmede achterstallig vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Daarnaast verzoekt [verzoekster] om [bedrijf] te veroordelen tot het verstrekken van salarisstroken over de maanden juni en juli 2015 op straffe van een dwangsom, een en ander onder veroordeling van [bedrijf] in de kosten van de procedure.
3. [verzoekster] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat er vanaf 1 augustus 2015 een arbeidsovereenkomst met [bedrijf] is ontstaan. Onder verwijzing naar de mail van 10 augustus 2015 van [naam] aan [verzoekster] stelt [verzoekster] dat [bedrijf] daar ook vanuit ging. De opzegging van 10 augustus 2015 moet worden beschouwd als een ontslag op staande voet. Nu er echter geen sprake is van een dringende reden is er geen grond voor opzegging en dient die te worden vernietigd.
Beoordeling
5. Gelet op het verweer van [bedrijf] dient eerst de vraag te worden beantwoord of er op 10 augustus 2015 sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [bedrijf] . Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
6. Om op 10 augustus 2015 een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [bedrijf] aan te nemen moet vast komen te staan dat de wil van [bedrijf] daarop was gericht of dat bij [verzoekster] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat bij [bedrijf] een dergelijke wil aanwezig was. [verzoekster] heeft in dit verband verwezen naar het feit dat zij zich op 3 augustus 2015 heeft ziek gemeld en dat zij [bedrijf] dagelijks op de hoogte diende te houden of zij bij [bedrijf] aan de slag zou kunnen gaan. Voorts wijst [verzoekster] op de e-mail van [naam] van 10 augustus 2015, waaruit volgens [verzoekster] blijkt dat ook [bedrijf] uitging van een dienstverband met [naam] op 10 augustus 2015.
7. Anders dan [verzoekster] heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] aan de door haar gestelde omstandigheden niet het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de wil van [bedrijf] erop was gericht om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] na 31 juli 2015 voort te zetten. Ter toelichting dient het volgende.
8. [bedrijf] heeft [verzoekster] op 29 juni 2015 schriftelijk medegedeeld dat het dienstverband dat op 31 juli 2015 zou eindigen niet zou worden verlengd met een dienstverband bij [bedrijf] . Wel is aan [verzoekster] de mogelijkheid geboden om via Paying it bij [bedrijf] de werkzaamheden voort te zetten. Er is vervolgens een overeenkomst op briefpapier van Paying it naar [verzoekster] gestuurd, waarin Paying it als payrollonderneming is aangeduid, [verzoekster] als uitzendkracht is geduid en [bedrijf] als inlener. Partijen hebben in de maand juli 2015 nog wel verder gesproken over de mogelijke verlenging van het dienstverband bij [bedrijf] . [verzoekster] heeft ter zitting desgevraagd echter erkend dat door [naam] eind juli 2015, derhalve vlak voor het einde van de arbeidsovereenkomst die op 1 augustus 2014 is gesloten, aan [verzoekster] is medegedeeld dat voortzetting van de werkzaamheden enkel mogelijk was door middel van tussenkomst van Paying it en niet rechtstreeks via een arbeidsovereenkomst met [bedrijf] .
9. Gezien voormelde gang van zaken moet het [verzoekster] duidelijk zijn geweest dat [bedrijf] het dienstverband na 31 juli 2015 niet wilde verlengen. [bedrijf] heeft aan [verzoekster] kenbaar gemaakt dat zij haar werkzaamheden bij [bedrijf] alleen door middel van een arbeidsovereenkomst met Paying it zou kunnen voortzetten. Het heeft er alle schijn van dat [verzoekster] dit ook wel heeft begrepen, maar zij wilde niet bij Paying it in dienst treden onder de door Paying it gehanteerde voorwaarde dat het dienstverband wekelijks kon worden beëindigd. [verzoekster] wilde wel instemmen met een dienstverband van een half jaar via Paying it, aldus [verzoekster] ter zitting. Wat er overigens van die constructie via Paying it ook zij, om aan te nemen dat er sprake is van een dienstverband met [bedrijf] moet – zoals hierboven als is overwogen – een daarop gerichte wil van [bedrijf] zich door een verklaring hebben geopenbaard of moet door gedragingen van [bedrijf] bij [verzoekster] het vertrouwen van een dergelijke wil zijn gewekt. Dat is op basis van hetgeen zich vóór 1 augustus 2015 heeft voorgedaan naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval.
10. De omstandigheden die zich vanaf 3 augustus 2015 hebben voorgedaan kunnen ook niet het vertrouwen rechtvaardigen dat [bedrijf] alsnog de arbeidsovereenkomst wilde verlengen. Feitelijk is er niet meer gewerkt. Het feit dat [verzoekster] zich ziek heeft gemeld en tussen [verzoekster] en [naam] dagelijks contact is geweest is daartoe – bezien in het licht van hetgeen onder 8. en 9. is overwogen – onvoldoende. Dit geldt temeer nu [naam] ter zitting daarvoor de aannemelijke verklaring heeft gegeven dat hij dagelijks moest beslissen of er een invalkracht moest komen. [naam] heeft ter zitting in dit verband verder nog betoogd dat hij hoopte dat [verzoekster] de overeenkomst met Paying it zou ondertekenen, omdat beide partijen wel wilden dat [verzoekster] de werkzaamheden bij [bedrijf] zou voortzetten. Dit is niet onbegrijpelijk, omdat ook [verzoekster] te kennen heeft gegeven te willen doorwerken bij [bedrijf] . Het was haar echter wel duidelijk, althans had haar duidelijk moeten zijn, dat dit niet mogelijk was op grond van een arbeidsovereenkomst met [bedrijf] . Weliswaar heeft [naam] in zijn e-mail van 10 augustus 2015 geschreven dat hij per direct wil stoppen, hetgeen op een arbeidsrelatie kan duiden, maar bezien in de context van hetgeen hij overigens in die mail schrijft en de overige omstandigheden van het geval die hiervoor zijn besproken, kan uit die gedraging geen opgewekt vertrouwen worden aangenomen. De opmerking van [verzoekster] over het vakantiegeld had voorts betrekking op de arbeidsovereenkomst die op 31 juli 2015 is geëindigd.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er na 1 augustus 2015 geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [bedrijf] , zodat er geen grondslag is voor hetgeen [verzoekster] heeft verzocht. De verzoeken moeten daarom worden afgewezen.
12. Er is aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.