beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rekestnummer: C/13/590236 / HA RK 15-218
Beschikking van 3 december 2015
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat mr. A. van der Weijden,
de stichting
STICHTING ONZE LIEVE VROUWE GASTHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster, hierna te noemen: het OVLG,
advocaat mr. O.L. Nunes.
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt om te beslissen dat:
- -
het OVLG aansprakelijk is voor alle schade die voor [verzoeker] is voortgevloeid uit de bij [verzoeker] verrichte oogheelkundige ingreep van 22 november 2012
- -
het OVLG [verzoeker] een voorschot van € 25.000,00 dient te voldoen, binnen 2 dagen na de betekening van deze beschikking, te vermeerderen met wettelijke rente,
- -
het OVLG [verzoeker] de préprocessuele kosten van rechtsbijstand en de kosten van deze procedure dient te voldoen,
- -
het OVLG de kosten van een éénogigenverzekering zal hebben te dragen.
3.2.
[verzoeker] stelt daartoe dat de door het OVLG gehanteerde vragenlijsten onvoldoende duidelijk zijn, zo is slechts gevraagd naar het gebruik van medicatie op het moment van de operatie en naar behandeling door een specialist. [verzoeker] gebruikte op dat moment geen medicatie en was niet in behandeling geweest bij een specialist maar bij de huisarts. [verzoeker] had zich tot de huisarts gewend met pijn in de onderbuik. Hij had van de huisarts begrepen dat de klachten aan het prostaat het gevolg waren van stress en een ontsteking, waarvoor hij antibiotica heeft gehad. Daarom heeft hij “nee” geantwoord op de vraag of hij prostaatmedicatie gebruikte, in het gesprek voorafgaand aan de operatie. Dat misverstand is het gevolg van de onduidelijke vragenlijsten. De vragenlijst is sindsdien ook aangepast. Er is niet voldoende doorgevraagd en ten onrechte is geen navraag naar medicijngebruik gedaan bij huisarts of apotheek. De IFIS is veroorzaakt door de gebruikte medicatie en daarom is er sprake van een fout van de behandelend oogarts, waarvoor het OVLG aansprakelijk is. De materiële en immateriële schade is groot, omdat [verzoeker] door de complicatie niet zijn onderneming als vrachtpiloot heeft kunnen opstarten, waardoor gemaakte investeringen waardeloos zijn geworden. Het voorschot is derhalve toewijsbaar, aldus – steeds – [verzoeker] .
3.3.
Het OVLG voert verweer. Van een deelgeschil is geen sprake, omdat [verzoeker] in plaats van een bodemprocedure aan te spannen, het volledige geschil in dit deelgeschil aan de orde stelt. Bovendien hebben partijen nog niet met elkaar onderhandeld en kan daarom van het vlottrekken van vastgelopen onderhandelingen geen sprake zijn. Inhoudelijk zijn de verzoeken ook niet toewijsbaar. De vragenlijsten zijn voldoende duidelijk en in het gesprek voorafgaand aan de operatie is voldoende gevraagd naar het gebruik van prostaatmedicatie. [verzoeker] heeft een onjuist antwoord gegeven. Onduidelijk is of de IFIS veroorzaakt is door de gebruikte medicatie. De schade is volstrekt niet onderbouwd. De gevorderde kosten zijn te hoog, aldus – steeds – het OVLG.
4 De beoordeling in het deelgeschil
ontvankelijkheid
4.1.
Als meest verstrekkend verweer voert het OVLG aan dat [verzoeker] het geschil in volle omvang aan de rechtbank voorlegt, zodat van een deelgeschil geen sprake is. [verzoeker] voert daartegenaan dat slechts de aansprakelijkheid, het causaal verband en een verzoek tot betaling van een voorschot aan de rechtbank worden voorgelegd, waarna partijen verder in onderhandeling zullen moeten treden.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek ziet op de vraag naar de aansprakelijkheid van het OVLG, op het causaal verband tussen vragenlijst en het niet melden van de medicatie en tussen de medicatie en de opgetreden complicatie en – gelet op het verzoek om een voorschot toe te kennen – ook op de hoogte van de materiële en immateriële schade. Door al deze geschilpunten aan de rechtbank voor te leggen is het gehele geschil aan de rechtbank voorgelegd zodat van een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv geen sprake meer is.
4.3.
Het kernpunt dat partijen verdeeld houdt is de vraag naar aansprakelijkheid van het OVLG. Dat geschil zal de rechtbank – als deelgeschil – behandelen. Dat geen sprake zou zijn van vastgelopen onderhandelingen doet daaraan niet af. Denkbaar is dat als de aansprakelijkheidsvraag in het voordeel van [verzoeker] wordt beantwoord, onderhandelingen tussen partijen vervolgens zullen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. [verzoeker] is in zijn verzoek om een voorschot, welk verzoek ook ziet op het causale verband en de omvang van de schade, niet ontvankelijk. In wezen is hij slechts voor één derde van het voorgelegde geschil (alleen de aansprakelijkheid en niet ook het causaal verband en de schade) ontvankelijk. De rechtbank zal dat betrekken bij het begroten van de kosten.
4.4.
[verzoeker] stelt dat het OVLG aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de oogoperatie. Als relevante fout van de oogarts, althans het OVLG voert [verzoeker] aan dat het OVLG een onduidelijke vragenlijst heeft gebruikt, niet voldoende heeft doorgevraagd, althans niet bij de huisarts of apotheek van [verzoeker] navraag heeft gedaan naar de door hem gebruikte medicatie.
4.5.
De klachten over de formulering van de vragen op de vragenlijst(en) kunnen niet slagen. [verzoeker] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat hem in het gesprek voorafgaand aan zijn operatie gevraagd is of hij (op dat moment) medicatie voor zijn prostaat gebruikte en of hij (in het verleden) medicatie voor zijn prostaat heeft gebruikt. Dat is de informatie die van belang was en daar is in het gesprek kennelijk en (naar het oordeel van de Rechtbank) voldoende duidelijk naar gevraagd. [verzoeker] heeft – zo verklaart hij – “nee” geantwoord, omdat hem niet duidelijk was dat de medicatie die hem was voorgeschreven, medicatie voor zijn prostaat was. Niet valt in te zien hoe een andere formulering van dezelfde vragen op de vragenlijst tot een ander (juist) antwoord had geleid op de vragenlijst of in het gesprek voorafgaand aan de operatie. Eventuele onduidelijkheid in de vragenlijst, is derhalve weggenomen doordat in het gesprek voorafgaand aan de operatie gericht gevraagd is naar de relevante informatie.
4.6.
[verzoeker] voert aan dat een dergelijke vergissing of onduidelijkheid bij een leek als [verzoeker] te verwachten is en dat het OVLG – gelet op de kelderluik-criteria – eenvoudige maatregelen had kunnen en moeten nemen, bijvoorbeeld door een algemene vraag te stellen of de medicatiehistorie op te vragen bij apotheek of behandelaars.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. De in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf voor de beantwoording van de vraag of gevaarzettend handelen onrechtmatig is, is hier niet aan de orde. Het gaat om een medische behandeling van [verzoeker] en de vraag of zijn oogarts – en in het verlengde daarvan, het OVLG – heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts mocht worden verwacht. De rechtbank oordeelt als volgt. Er is gericht gevraagd naar relevante informatie. De kans op een misverstand is niet zo groot geworden dat de oogarts (ook) in algemene termen vragen had moeten vragen naar medicatie of informatie had moeten opvragen. Dat geen algemene vraag naar medicatie is gesteld of dat dat de oogarts geen informatie heeft opgevraagd bij de huisarts of de apotheek, is daarom geen fout van de oogarts geweest.
Aan [verzoeker] is gevraagd of hij in het verleden medicatie voor zijn prostaat heeft gebruikt. De oogarts had mogen verwachten dat [verzoeker] – ook als leek – in staat zou zijn om die vraag adequaat te beantwoorden. Bijzondere omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken zijn gesteld noch gebleken. Eventuele misverstanden over welk medicijn [verzoeker] waarvoor heeft gebruikt zijn de oogarts in dit geval niet aan te rekenen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het OLVG niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. Dat deel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.9.
[verzoeker] verzoekt om de kosten voorafgaand aan het deelgeschil te begroten op 28 uur en 20 minuten tegen een uurtarief van € 250,00 te vermeerderen met 21% BTW en € 1.306,80 aan kosten voor medische informatie. Ook verzoekt [verzoeker] om de kosten van het deelgeschil te begroten en in dat verband begroot [verzoeker] de kosten van het voorbereiden van de mondelinge behandeling op 4 uur. De gevorderde veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten voorafgaand aan het deelgeschil, is niet toewijsbaar, omdat de aansprakelijkheid van het OVLG niet is komen vast te staan.
4.10.
De rechtbank zal – conform art. 1019aa Rv – de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] begroten. Nu aansprakelijkheid van het OVLG niet is komen vast te staan, zal een betalingsveroordeling niet worden uitgesproken. De rechtbank acht een uurtarief van € 250,00 te vermeerderen met BTW niet onredelijk hoog, maar acht 32 uur en 20 minuten, uitsluitend toegerekend aan het deelgeschil, onredelijk. Nu de rechtbank uit de overgelegde conceptfactuur niet kan opmaken hoeveel van de reeds gedeclareerde uren aan uitsluitend het deelgeschil zijn besteed, begroot de rechtbank het aantal uren op 12 voor het gehele deelgeschil. Nu zoals overwogen, [verzoeker] voor slechts één derde van het voorgelegde geschil ontvankelijk is, zullen de kosten worden gematigd tot één derde van die twaalf uur. De kosten worden derhalve begroot op 4 × € 250,00 te vermeerderen met 21% BTW en de kosten van de medische informatie, zodat de kosten worden begroot op € 2.516,80.
Uit het voorgaande volgt de volgende beslissing.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot betaling van een voorschot;
5.2.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vergoeding van een één-ogigenverzekering;
5.3.
wijst het verzoek om voor recht te verklaren dat het OVLG aansprakelijk is voor alle schade die voor [verzoeker] is voortgevloeid uit de bij [verzoeker] verrichte oogheelkundige ingreep van 22 november 2012 af,
5.4.
begroot de kosten van deze deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker] op € 2.516,80,
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.1