3.1.
Afwikkeling huwelijksvermogen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.1.
Bij vorige beschikking is reeds overwogen dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Turkse recht tot aan het moment dat de man de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Tussen partijen is niet in geschil dat de man op 19 februari 2014 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, zodat per die datum Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Inhoud Turks huwelijksvermogensrecht
3.1.2.
Het Turkse recht kent sinds 1 januari 2002, als gevolg van de inwerkingtreding van het (nieuwe) Turkse Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW), als wettelijke huwelijksvermogensregime een zogenoemd deelgenootschap in vermogensopbouw. Dit deelgenootschap in vermogensopbouw houdt kort weergegeven het volgende in.
3.1.3.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (artikel 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijk vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn.
3.1.4.
Als verwervingen worden onder meer beschouwd de tijdens het huwelijk om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder de inkomsten uit arbeid, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen en vervangende vermogensbestanddelen (artikel 219 TBW).
3.1.5.
Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schadevergoeding en de vervangende vermogensbestanddelen (artikel 220 TBW). Iedere echtgenoot beheert zijn eigen vermogen en beschikt daarover.
3.1.6.
Indien door de rechter is beslist tot beëindiging van het huwelijk wegens echtscheiding, eindigt het huwelijksgoederenregime op het tijdstip waarop de rechtszaak aanvangt (artikel 225 TBW).
3.1.7.
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. De op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime aanwezige verwervingen worden naar de waarde van het tijdstip van de vereffening aan de berekening toegevoegd (artikel 235 TWB). Daarbij wordt de nettowaarde van de verwervingen in aanmerking genomen: van de verwervingen van de echtgenoot worden eerst de daarop drukkende schulden afgetrokken en de andere echtgenoot krijgt op hem een vordering ten bedrage van de helft van de nettowaarde (de zogenaamde deelgenootschapsvordering). Waardevermindering wordt niet in aanmerking genomen, een negatief saldo evenmin.
3.1.8.
Tevens wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding (de zogenaamde bijdragevordering). Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerderde waarde. Is de waarde ten opzichte van de waarde aan het begin van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag.
3.1.9.
Al deze vorderingen worden uiteindelijk tegenover elkaar gezet en in voorkomend geval verrekend. Het persoonlijk vermogen wordt hierbij in beginsel niet betrokken.
3.1.10.
Verder geldt dat iedere echtgenoot met zijn hele vermogen aansprakelijk is voor zijn schulden (artikel 224 TBW). Bij de beëindiging van het regime moet worden vastgesteld welke schulden er zijn, zowel onderlinge schulden als de schulden jegens derden. Vervolgens wordt een schuld toegerekend aan het deelvermogen waarop zij rust (artikel 230 tweede volzin TBW). Is zulks niet mogelijk, dan wordt zij toegerekend aan de verwervingen.
3.1.11.
Door de man is op vijf januari 2016 diverse DVD’s en nadere stukken overgelegd. Door de vrouw is hier ter terechtzitting bezwaar tegen gemaakt en zij heeft gesteld dat zij – gelet op het late indienen ervan en op de complexiteit van de stukken – onvoldoende tijd had om de stukken te doorgronden voor de aanvang van de zitting.
3.1.12.
De rechtbank heeft ter terechtzitting besloten voormelde stukken niet te accepteren nu deze niet binnen de in het procesreglement omschreven termijn zijn ingediend en de stukken daarnaast omvangrijk waren en niet makkelijk te doorgronden. De DVD’s zijn aan de man ter terechtzitting geretourneerd.
3.1.13.
Tussen partijen zijn de volgende bestanddelen onderwerp van geschil:
-
de bruidsschat;
-
de inboedel;
-
de gouden sieraden/munten;
-
[pizzeria] .
3.1.14.
Daarnaast hebben partijen nog de volgende passiva genoemd:
e. de schulden.
3.1.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat alle voornoemde vermogensbestanddelen zijn verkregen dan wel de schulden zijn ontstaan vóór 19 februari 2014. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van die vermogensbestanddelen het Turkse recht van toepassing is. De rechtbank zal in het hiernavolgende – met dit uitgangspunt – deze verschillende vermogensbestanddelen bespreken.
3.1.16.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij en de man zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw 500 gram goud zal betalen wanneer zij, de vrouw, met de man zou gaan scheiden. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt een(mede) door haar, de man en door de imam getekende overeenkomst van 11 februari 2009 overgelegd waarin deze afspraak is opgenomen. De vrouw heeft de stelling van de man dat het niet om 500 gram goud zou gaan betwist en ter staving van haar standpunt een verklaring overgelegd van de imam die destijds het islamitische huwelijk heeft voltrokken, waarin deze imam heeft vermeld dat hij het desbetreffende contract heeft opgemaakt en dat het bedrag van 500 (vijf honderd gram goud) ook zijn handschrift is.
3.1.17.
De man heeft niet betwist dat vóór huwelijkssluiting een bruidsschat is overeengekomen, waarbij de man de vrouw heeft beloofd een bepaalde hoeveelheid goud te zullen uitkeren na een eventuele echtscheiding. De man heeft echter wel de door de vrouw gestelde hoeveelheid – 500 gram – van het goud betwist en gesteld dat een lagere hoeveelheid dan wel waarde is overeengekomen. De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat uit het bewijsstuk dat in het Arabisch is opgesteld blijkt dat een zin in de Turkse taal is toegevoegd aan het document waarin staat dat aan de vrouw 500 gram goud zal toekomen. De man heeft verklaard niet bekend te zijn met deze (latere) vermelding en stelt een lagere bruidsschat overeen te zijn gekomen.
3.1.18.
De rechtbank overweegt als volgt. In geschil is de vraag of het verzoek tot een betalingsveroordeling ten aanzien van deze bruidsgave een nevenvoorziening is in de zin van artikel 827 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Nu het verzoek van de vrouw voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en ook overigens is voldaan aan de vereisten van artikel 827 lid 1 sub f Rv, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw ten aanzien van de bruidsgave inhoudelijk behandelen.
3.1.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een bruidsschat bij echtscheiding zijn overeengekomen en dat de man een bepaald bedrag aan de vrouw moet voldoen bij scheiding. Dat de man thans niet langer wenst te betalen, maakt dit niet anders. Partijen verschillen voorts niet van mening dat een eventueel te betalen bedrag geen deel uitmaakt van de gemeenschap dan wel een te verrekenen goed is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat er tussen partijen een overeenkomst is gesloten met daarin opgenomen een soort schadevergoeding bij echtscheiding en dat een eventueel te betalen bedrag aan de vrouw toekomt en geen deel uitmaakt van de gemeenschap noch een te verrekenen goed is. Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van het uit te keren bedrag. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling de door partijen getekende overeenkomst overgelegd, alsmede de hiervoor genoemde verklaring van de imam. Gezien voornoemde stukken en mede gelet op het bepaalde in artikel 157 juncto 158 Rv heeft de man zijn stelling dat partijen een lager bedrag dan 500 gram zijn overeengekomen onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook uit van hetgeen aan hoeveelheid goud is vermeld in de door partijen getekende overeenkomst, te weten 500 gram goud. Nu is voldaan aan de in die overeenkomst gestelde voorwaarde, namelijk een scheiding, zal de rechtbank dan ook overeenkomstig het verzoek van de vrouw bepalen dat de man een bedrag ter waarde van 500 gram goud of 500 gram goud aan de vrouw dient te betalen.
3.1.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inboedel tijdens het huwelijk is aangeschaft, behoort tot de ververwervingsdeelneming en voor verrekening in aanmerking komt. Partijen verschillen echter van mening over de waarde van de inboedel. Nu een overzicht van de inboedel met daarbij een waardebepaling per bestanddeel ontbreekt kan de rechtbank geen bedrag vaststellen. Gelet hierop en gelet op hetgeen hiertoe ter terechtzitting is besproken, zal de rechtbank bepalen dat partijen om en om een inboedelgoed kunnen kiezen zonder nadere verrekening van de waarde. De inboedelgoederen bevinden zich bij de vrouw. De vrouw mag als eerste kiezen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad c) de gouden sieraden/munten
3.1.21.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen op het huwelijksfeest minimaal € 20.000,- aan gouden sieraden en munten hebben ontvangen van familie en vrienden en heeft ter onderbouwing van zijn standpunt de aankoopbewijzen en een taxatie van Istanbul Juwelier overgelegd welke taxatie naar de man stelt - destijds - is opgemaakt. De man heeft voorts aangevoerd dat de gasten waardevolle sieraden schenken ter financiële ondersteuning van het huwelijk van het echtpaar en dat deze derhalve ten goede komen van hun beide. De man betwist dan ook dat het hier zou gaan om een persoonlijk goed ten behoeve van de vrouw; volgens hem betreft het meer een belegging. De man betwist voorts dat hij het goud onder zich heeft. Volgens de man heeft de vrouw meerdere malen tijdens het huwelijk te kennen gegeven dat haar ouders het goud hebben meegenomen en dat deze thans in een kluis van de moeder van de vrouw worden bewaard. De man verzoekt om afgifte van de sieraden dan wel de helft van de waarde van zijn aandeel in deze.
3.1.22.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de sieraden volgens het Turkse recht aan háár zijn geschonken en dat ook op grond van het gewoonterecht het goud van haar is. Zij heeft voorts verklaard dat het goud behoort tot haar persoonlijke vermogen en heeft betoogd dat zij de sieraden niet in haar bezit heeft en dat de sieraden door de man aan haar moeten worden afgegeven.
3.1.23.
De rechtbank stelt vast dat geen van partijen enig inzicht heeft gegeven in de exacte omvang en de samenstelling van het trouwgoud op de peildatum. Zo de gouden sieraden en munten al in de gemeenschap zouden vallen - hetgeen de vrouw betwist - , dan is voorts, gezien de betwistingen over en weer over het (niet) onder zich hebben van goud, onvoldoende gesteld dat de gouden sieraden en de munten op de peildatum nog aanwezig waren en komt de rechtbank reeds op grond daarvan niet toe aan een eventuele bewijsopdracht dienaangaande. Gelet op het vorenstaande zullen de wederzijdse vorderingen van partijen ten aanzien van het trouwgoud dan ook worden afgewezen.
3.1.24.
De man heeft aangevoerd dat hij op 1 januari 2014 is toegetreden tot de vennootschap [pizzeria] . De man heeft voorts gesteld dat indien de vrouw aanspraak maakt op de waarde van de onderneming, zij mede aansprakelijk zal zijn voor de schulden die voor rekening van de man zullen komen. Tenslotte heeft de man de inhoud van het door de vrouw overgelegde sms-bericht betwist waaruit volgens de vrouw zou blijken dat de waarde van de onderneming € 70.000,- is betwist en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de onderneming in 2014 € 52.000,- bedroeg.
3.1.25.
De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat de onderneming is verworven tijdens het huwelijk en dus evenredig moet worden verrekend. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de onderneming in totaal een bedrag van € 70.000,- vertegenwoordigt en heeft ter onderbouwing hiervan een sms-bericht overgelegd.
3.1.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat naar Turks recht de vrouw recht heeft op de helft van de waarde van de onderneming. Partijen verschillen echter wel van mening over de waarde van deze onderneming. Op de zitting van 9 september 2015 is de waarde van de onderneming niet door de man onderbouwd en de laatste stukken die door de man zijn overgelegd zijn – zoals reeds hiervoor overwogen – te laat ingediend en terzijde gelegd door de rechtbank. De rechtbank beschikt derhalve over beperkte gegevens om de waarde van de onderneming te bepalen. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderneming in totaal € 70.000,- waard is. De man heeft dit betwist en gesteld dat de onderneming in totaal € 52.000,- waard is. De rechtbank beschikt niet over prognoses voor de komende jaren noch over de jaarrekeningen van de afgelopen drie jaar, wel zijn er voorlopige cijfers van het jaar 2014 overgelegd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er sprake is van een winst uit onderneming van € 62.000,-. Gelet op de stellingen van partijen ten aanzien van de waarde van de onderneming en de voorlopige cijfers begroot de rechtbank de waarde van de onderneming op € 62.000,-. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de onderneming met nog een andere vennoot deelt. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de man uit hoofde van de verrekening € 15.500,- aan de vrouw moet voldoen.
3.1.27.
De man heeft verklaard dat op 12 november 2011 een leningsovereenkomst door beide partijen ondertekend, welke lening is aangegaan voor de kosten van de bruiloft en voor de inrichting en financiering van deinboedel in de woning. De man heeft betwist dat de lening is aangewend ten behoeve van de Pizzeria. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de lening in het verwervingsdeel van partijen valt en in beginsel voor rekening van beide partijen komt. Echter, nu de vrouw de gouden sieraden bezit en deze weigert af te geven dan wel te verrekenen, kan redelijkerwijs van de man niet worden verwacht dat hij de lening op zich neemt dan wel deze lening bij helfte voor zijn rekening komt. Volgens de man dient de vrouw de volledige schuld op zich te nemen en de man te vrijwaren van hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.1.28.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de lening een flexibel krediet betreft bij ABN AMRO ter hoogte van € 22.000,-. Zij heeft verklaard dat het bedrag door de man aan zijn bedrijf is besteed. Volgens de vrouw heeft de man de vrouw hier niet over geïnformeerd en haar met deze schuld benadeeld. De vrouw verzoekt op grond van de redelijkheid en billijkheid om de schuld aan de man toe te delen, althans refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank op dit punt.
3.1.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet vast komen te staan dat de lening is aangegaan ten behoeve van de onderneming van de man. Wel is vast komen te staan dat beide partijen voor de lening hebben getekend en hoofdelijk aansprakelijk zijn hiervoor jegens derden. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat ieder voor de helft draagplichtig is voor deze schuld, nu verder onvoldoende gesteld of gebleken is dat hier in redelijkheid van moet worden afgeweken.